ECLI:NL:RBLIM:2022:1611

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
ROE 22/268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet, met bijzondere aandacht voor persoonlijke omstandigheden van de verzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder bestuursdwang tot sluiting van haar woning heeft ontvangen. De burgemeester van de gemeente Maastricht had op 21 januari 2022 besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting. Tijdens de zitting op 23 februari 2022 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Ze betoogde dat zij geen betrokkenheid had bij de aangetroffen drugs en dat de sluiting van de woning onevenredig zou zijn, vooral gezien haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar minderjarige nichtje.

De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten bevestigd, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de ernst van de situatie. Echter, de rechter heeft ook erkend dat de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, zoals de recente inwoning van haar nichtje en haar werk in de zorg, meegewogen moeten worden in de evenredigheidstoets. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het besluit tot sluiting van de woning te schorsen, zodat verzoekster de gelegenheid krijgt om haar persoonlijke omstandigheden verder te onderbouwen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de impact van besluiten op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/268
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.C. Dabekaussen),
en

De Burgemeester van de gemeente [plaats 1] , verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd die
ertoe strekt de woning op het adres [straat] [huisnummer] te [plaats 1] (hierna: de woning) te sluiten voor de duur van drie maanden met ingang van 28 januari 2022.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft toegezegd te wachten met de sluiting totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over een last tot sluiting van de woning van verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
2. Verzoekster is huurder en bewoonster van de woning. Blijkens de sluitingsrapportage van 10 december 2021 is de politie op 8 december 2021 de woning binnengetreden omdat zich daar een persoon ( [voorletters] [naam 4] , hierna: [naam 4] ) zou bevinden welke gesignaleerd stond voor 700 dagen onherroepelijke vrijheidsontneming. In een daarop volgend onderzoek in de woning werd zowel in de woonkamer als in de kleine slaapkamer, in onder meer meerdere zakjes, hennep (in totaal 1206 gram) en 4 gram hasj aangetroffen. Voorts werden er weegschaaltjes aangetroffen.
3. Gelet op de onder 2. genoemde bevindingen heeft verweerder verzoekster bij brief van 16 december 2021 in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Verzoekster heeft hierop schriftelijk haar zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
4. Op 21 februari 2022 heeft verweerder nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen. Op 22 februari 2022 zijn namens verzoekster aanvullende stukken overgelegd.
Wat vraagt verzoekster de voorzieningenrechter?
5. Verzoekster verzoekt dat haar woning open blijft. Verweerder gaat volgens verzoekster ten onrechte uit van drugshandel en drugsoverlast met betrekking tot haar woning. Er is niet gehandeld vanuit de woning. Meldingen van buren zijn er niet. Verzoekster heeft geen betrokkenheid bij de aangetroffen drugs. Zij had er tevens geen weet van dat de betreffende drugs zich in haar woning bevonden, omdat zij overdag op haar werk is. Verzoekster werkt bij de zorginstelling “ [naam 5] ” in [plaats 2] . Haar werk is van wezenlijk belang, ook al omdat er ten aanzien van haar beperkingen aan de handen aanpassingen zijn gedaan op de werkvloer. Door sluiting van de woning zal zij haar baan verliezen. Zij kan verder niet terecht bij familie. Een vriendenkring is er niet. Verzoekster heeft daarnaast niet de financiële middelen iets anders te huren. Dat, zoals verweerder stelt, haar woning gelegen is in een kwetsbare wijk, betwist verzoekster. Verzoekster betoogt verder dat er wellicht geen VOG meer aan haar verstrekt zal worden, waardoor haar werk in de zorg gevaar loopt. Verzoekster is dan ook van mening dat zij onevenredig zwaar wordt getroffen door een sluiting. Zij heeft [naam 4] alleen onderdak verleend. Verzoekster woont al sinds 2016 in de woning en er is altijd sprake geweest van goed huurderschap. Verzoekster is verder nog nooit met justitie in aanraking geweest. Verzoekster stelt verder dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
Ter zitting heeft verzoekster gewezen op de door haar op 22 februari 2022 overgelegde stukken. Hieruit blijkt onder meer dat zij een brief van haar zus heeft ontvangen met het verzoek de zorg over te nemen van haar minderjarige nichtje. Het nichtje van verzoekster woont sinds kort bij verzoekster. Tevens heeft verzoekster een stuk overgelegd waaruit blijkt dat er een afspraak is gemaakt met de Kinderbescherming in verband met hulpverlening aan haar nichtje. Ook de jeugdzorg is ingeschakeld. Omdat een en ander pas zeer recent is gebeurd, heeft zij verweerder hier nog niet van op de hoogte kunnen stellen. Sluiting van de woning zou, gelet op deze omstandigheden, in strijd zijn met de evenredigheid.
Waarover moet de voorzieningenrechter oordelen?
6. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoekster. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting en hetgeen hierover door verzoekster is aangevoerd, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat zij over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Was verweerder bevoegd om tot sluiting over te gaan?
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning softdrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Verweerder voert beleid om de handel in drugs in [plaats 1] tegen te gaan. Dit beleid is opgenomen in het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen 2019” (beleidsregels). Volgens de beleidsregels wordt de woning gesloten voor de duur van drie maanden indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs.
8. Verweerder is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen of meer dan 5 hennepplanten. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoekster zal dat dan aannemelijk moeten maken. [1]
9. Uit de sluitingsrapportage van de politie volgt dat in de woning 1206 gram hennep, verdeeld over meerdere zakjes, en 4 gram hasj is aangetroffen. Tevens werden er weegschaaltjes aangetroffen. Verweerder mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in de op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende sluitingsrapportage. De stelling van verzoekster dat zij niet aanwezig was in de woning ten tijde van het aantreffen van de drugs en dat zij geen weet had van de aanwezigheid hiervan, maakt het voorgaande niet anders en doet aan de bevoegdheid van verweerder om te woning te sluiten niet af. Voor de bevoegdheid om de woning te sluiten is immers niet van belang of verzoekster een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. In dit kader wijst de voorzieningenrechter op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] waaruit volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet van belang is in het kader van de vaststelling of verweerder bevoegd is tot sluiting over te gaan. De vraag of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan wel aan de orde komen bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.
10. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd is om over te gaan tot sluiting van de woning. De aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen is reeds voldoende om, op grond van het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs, de onderhavige bestuurlijke maatregel op te kunnen leggen.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
11. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
12. Verweerder acht sluiting van de woning noodzakelijk omdat op grond van de sluitingsrapportage aannemelijk is dat sprake is van drugshandel en dat de woning bekend is bij drugskopers en -verkopers. Daardoor wordt het woon- en leefklimaat in de omgeving ernstig aangetast. Verweerder overweegt in dit verband dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving. Door verweerder is dienaangaande een overzicht verstrekt waaruit handhavend optreden ter zake de Opiumwet blijkt in verschillende buurten, waaronder de buurt van verzoekster. Het betoog van verzoekster dat uit dit overzicht blijkt dat verweerder meerdere keren bij onder andere het aantreffen van een hennepplantage is overgegaan tot het geven van een waarschuwing en dat in het geval van verzoekster ook had moeten doen, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Zoals door verweerder ter zitting naar voren gebracht dient elk geval op zichzelf beoordeeld te worden waarbij telkens de omstandigheden van dat specifieke geval betrokken worden.
13. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het een feit van algemene bekendheid is dat de gemeente [plaats 1] geconfronteerd wordt met systematische handel in verdovende middelen vanuit illegale verkooppunten. Alleen al daarom is volgens verweerder sprake van ernstige omstandigheden die een zichtbaar en effectief optreden tegen drugshandel noodzakelijk maken. De voorzieningenrechter kan dit algemene standpunt van verweerder volgen. Ten aanzien van de sluiting van deze specifieke woning, kan de voorzieningenrechter verweerder verder volgen in zijn standpunt dat de aangetroffen verdovende middelen, mede gelet op de hoeveelheid en de aangetroffen weegschaaltjes, bestemd waren voor de handel en dat de woning een rol vervulde binnen de drugsketen waarmee sluiting van de woning dus noodzakelijk is. Anders dan verzoekster heeft gesteld doet de omstandigheid dat zij al gedurende langere tijd in de woning woonachtig is en van onbesproken gedrag is hier niet aan af. Uit de rechtspraak van de Afdeling [3] volgt immers dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
Is sluiting van de woning evenredig?
14. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen softdrugs in de woning. [4] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk dat verzoekster wel weet had van de aanwezigheid van hennep en hasj in haar woning. Zo blijkt uit de politierapportage dat de hennep verspreid lag door de hele woning. Ook werden op de tafel zakjes met hennep en hasj aangetroffen. Deze waren duidelijk zichtbaar. Uit de door verzoekster en [naam 4] afgelegde verklaringen zoals opgenomen in de sluitingsrapportage blijkt verder dat zij een relatie met elkaar hebben en dat verzoekster niet wilde dat [naam 4] zich op haar adres inschreef omdat zij geen gedoe met de politie en deurwaarders wilde. Verder heeft verzoekster verklaard te weten dat er hennep in haar woning aanwezig was en dat zijzelf ook af en toe hennep gebruikt. [naam 4] heeft verder nog verklaard dat de hennep van hem is en dat hij niet wil zeggen van wie hij de hennep heeft gekregen. De stelling dat verzoekster geen verwijt kan worden gemaakt kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden gevolgd.
15. Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat er thans sprake is bij verzoekster van een inwonend minderjarig kind, te weten haar nichtje. Door verzoekster is ter zitting toegelicht dat, alhoewel de brief van haar zus dateert van 24 januari 2022, zij deze echter eerst recent heeft ontvangen en daardoor niet eerder dan op 22 februari jl. kon indienen. Haar zus verblijft namelijk in het buitenland en deze brief moest eerst worden vertaald. Verzoekster stelt dat haar zus suïcidaal is en psychische klachten heeft. Haar zus vraagt aan verzoekster de zorg voor haar dochter op zich te nemen. Vanwege de problematiek heeft verzoekster tevens verschillende hulpinstanties ingeschakeld. Verweerder heeft ter zitting dienaangaande gesteld dat er in gevallen zoals dit een zorgmelding wordt gedaan. Nu verweerder echter niet van deze situatie op de hoogte was en ook niet kon zijn en er nog veel ontbrekende gegevens zijn ten aanzien van de situatie van verzoekster heeft verweerder deze omstandigheden niet kunnen meewegen in de afweging van de betrokken belangen in het bestreden besluit. De voornoemde omstandigheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter een rol spelen in het kader van de evenredigheid.
16. De voorzieningenrechter ziet dan ook uitsluitend in de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, in de evenredigheid van die omstandigheden ten opzichte van de sluiting, reden om het primaire besluit te schorsen teneinde de gemachtigde van verzoekster in de gelegenheid te stellen verweerder nader te informeren over de persoonlijke omstandigheden van verzoekster. De hoorzitting bij verweerder zal plaatsvinden in maart 2022. Het ligt op de weg van verzoeksters gemachtigde om de persoonlijke omstandigheden van verzoekster voor wat betreft de gestelde inwoning van het nichtje te objectiveren met gegevens. Verweerder dient de persoonlijke omstandigheden, mits geobjectiveerd door verzoekster, mee te laten wegen bij de evenredigheidstoets.
Wat is de conclusie?
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (indienen verzoekschrift en bijwonen zitting bij de voorzieningenrechter). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 21 januari 2022 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.518,-;
- bepaalt dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022
De griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.