ECLI:NL:RBLIM:2022:1610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
ROE 22/421
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ongeldigverklaring rijbewijs na niet deelnemen aan EMG-cursus

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Het primaire besluit, genomen op 4 februari 2022, verklaarde het rijbewijs van verzoeker ongeldig met ingang van 11 februari 2022, omdat verzoeker niet had deelgenomen aan de opgelegde Educatie Maatregel Gedrag en verkeer (EMG-cursus). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als elektricien.

Tijdens de zitting op 23 februari 2022 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij niet op de cursus was verschenen vanwege een corona-besmetting en dat hij geen kennis had gekregen van de nieuwe uitnodiging voor de cursus. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoeker op de hoogte was van de cursusdatum en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een geldige reden had om niet deel te nemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn afwezigheid en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs rechtmatig was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de cursuskosten opnieuw moest betalen en dat dit voor zijn eigen rekening en risico kwam. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/421
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard met ingang van 11 februari 2022.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gemachtigde van verweerder heeft met behulp van beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker voert aan dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn inkomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter voldoende reden om spoedeisend belang aan te nemen.
3. Verzoeker verzoekt om een voorziening waardoor hij zijn rijbewijs kan houden totdat op het bezwaar is beslist.

Waar gaat deze zaak over?

4. Aan verzoeker is op 4 juni 2019 een cursus Educatie Maatregel Gedrag en verkeer (EMG-cursus) opgelegd. Verweerder heeft verzoeker bij brief van 8 oktober 2021 uitgenodigd voor de EMG-cursus waarbij de eerste dag is vastgesteld op 28 januari 2022. In deze brief is verzoeker er op gewezen dat het rijbewijs ongeldig zou worden verklaard als hij niet meewerkt aan de cursus. Nu verzoeker niet op de eerste cursusdag is verschenen, heeft hij volgens verweerder niet de vereiste medewerking aan de cursus verleend. Daarom heeft verweerder met het bestreden besluit het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard totdat verzoeker de opgelegde cursus heeft gevolgd.
5. Verzoeker voert aan dat het klopt dat hij de eerste dag van de cursus ofwel bij het persoonlijk gesprek afwezig was. Dit was echter buiten zijn schuld. Nadat verzoeker zich bij een eerdere uitnodiging voor de cursus heeft moeten afmelden vanwege een corona-besmetting, heeft hij daarna geen brieven meer ontvangen. Van een nieuwe uitnodiging was hij dan ook niet op de hoogte. Verzoeker stelt hiertoe dat verweerder deze uitnodiging wellicht naar zijn adres in [plaats] verstuurd heeft. Verzoeker verbleef echter in die periode noodgedwongen in hotels of in de woning van zijn huidige vriendin. Verzoeker legt ter staving van zijn standpunt een overeenkomst over zoals die is afgesloten met Bureau Jeugdzorg. Hieruit blijkt dat hij ergens anders heeft verbleven. Verzoeker betoogt verder dat hij verweerder van de omstandigheid dat hij elders moest verblijven vanwege relationele problemen op de hoogte heeft gesteld. Verzoekers inmiddels ex-partner heeft de post achtergehouden. Dat hij de cursus niet heeft bijgewoond werd verzoeker pas duidelijk nadat hij in de woning was teruggekeerd en kennis heeft genomen van onderhavig besluit. Verzoeker wordt onevenredig hard geraakt door dit besluit. Zo wordt verzoeker niet alleen onnodig op kosten gejaagd omdat hij de cursuskosten opnieuw dient te betalen, echter ook heeft hij zijn rijbewijs als ZZP-er hard nodig voor zijn werk als elektricien. Ook heeft verzoeker een zoontje dat in Gouda woont. Verweerders besluit is verder onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
6. Op grond van artikel 132, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is degene die zich dient te onderwerpen aan een EMG verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. Op grond van het tweede lid besluit verweerder bij gebreke van de vereiste medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Op grond van het vierde lid is de ongeldigverklaring van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekendgemaakt.
Artikel 132, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen (het Reglement) bepaalt dat, indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, tijd en plaats van de hem opgelegde educatieve maatregelen door verweerder opnieuw worden vastgesteld tenzij naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
7. Vast staat dat verzoeker op 28 januari 2022 om 09.00u, het afgesproken tijdstip voor het voorgesprek, niet aanwezig was op de cursuslocatie in Eindhoven. Voorts is niet in geschil dat verzoeker er door verweerder in de brief van 8 oktober 2021 op is gewezen dat het zonder geldige reden niet deelnemen aan de EMG-cursus tot gevolg zal hebben dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Gelet op de in artikel 132 van de WVW vastgelegde medewerkingsplicht ligt het om de weg van verzoeker om – indien hij zoals in dit geval niet op het voorgesprek is verschenen – aannemelijk te maken dat hij een geldige reden van verhindering had.
8. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt over een geldige reden te beschikken om niet deel te nemen aan de EMG-cursus. Uit de onderliggende stukken blijkt dat er op 8 oktober 2021 telefonisch contact is geweest tussen verweerder en verzoeker om in overleg de EMG-cursus opnieuw in te plannen nadat verzoeker zich voor een eerdere datum heeft moeten afmelden voor de cursus omdat hij vanwege corona in quarantaine zat. Vervolgens is de brief met de nieuw vastgestelde data zowel per gewone post als per aangetekende post door verweerder verzonden. Uit de door verweerder overgelegde track en trace gegevens blijkt dat de brief op 12 oktober 2021 op het adres van verzoeker is bezorgd. Dat verzoeker deze brief niet zou hebben ontvangen omdat hij tijdelijk ergens anders verbleef vanwege relationele problemen, heeft hij wel gesteld echter niet onderbouwd. Eveneens niet gebleken is dat verzoeker zijn tijdelijke verblijf elders, alhoewel in de toelichting bij het besluit van 4 juni 2019 wordt gemeld dat een verhuizing of tijdelijk adres zo snel mogelijk bij verweerder doorgegeven moet worden, bij verweerder heeft gemeld. Verzoeker zou voorts in de betreffende periode in, onder andere, hotels hebben verbleven. Ook dienaangaande zijn geen bewijzen overgelegd waar dit uit blijkt. De door verzoeker overgelegde overeenkomst, zoals die is afgesloten met Bureau Jeugdzorg, is opgesteld op 30 december 2021, een datum gelegen na de periode waarin verzoeker stelt ergens anders te hebben verbleven.
9. Uit de onderliggende stukken, bevestigd op zitting door verzoeker, blijkt verder dat verzoeker op 20 januari 2022 telefonisch contact heeft gehad met verweerder waarbij aan hem de locatie en het tijdstip van de cursus is doorgegeven. Daarnaast blijkt eveneens uit een door verzoeker op 2 februari 2022 aan verweerder gestuurde e-mail dat hij op de hoogte was van de datum en tijdstip van de cursus. In de e-mail stelt verzoeker namelijk “dat ik het heel spijtig vind dat het me niet is gelukt om op tijd te verschijnen bij de cursus”. De stelling van verzoeker dat hij geen weet had van de datum en tijdstip van het begin van de cursus kan reeds hierom niet slagen. Overigens heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij op de betreffende dag wel bij de cursuslocatie aanwezig was, echter dat hij te laat was.
10. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande, vooralsnog in de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen geldige reden van verhindering als bedoeld in artikel 132, tweede lid, van het Reglement. Dat verzoeker de cursuskosten opnieuw moet betalen is een omstandigheid die, gelet op de geschetste gang van zaken, eveneens voor zijn eigen rekening en risico komt. Verweerder heeft dienaangaande ter zitting toegelicht dat dit een gevolg is van de omstandigheid dat verweerder kosten voor verzoeker heeft moeten maken.
11. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Van een onzorgvuldig genomen besluit dan wel van strijd met het motiveringsbeginsel is de voorzieningenrechter eveneens niet gebleken. De formulering van artikel 132 van de WVW, in het geval dat er geen medewerking is verleend, biedt voorts geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022
De griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.