ECLI:NL:RBLIM:2022:1541

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/03/287961 / HA ZA 21-60
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot heraanbesteding en schadevergoeding in aanbestedingsgeschil tussen gemeente en huidige contractspartij

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, heraanbesteding van een opdracht voor leerlingenvervoer en schadevergoeding van de gemeente Leudal. De gemeente had op 11 maart 2020 een aanbesteding uitgeschreven, maar eiseres heeft niet ingeschreven omdat zij niet kon voldoen aan de chauffeurseisen die door de gemeente waren gesteld. Eiseres stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de eisen te handhaven, terwijl het CBR geen examens afnam door de coronapandemie. De gemeente Leudal heeft de opdracht uiteindelijk gegund aan een andere partij, wat eiseres als onterecht beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot vernietiging van de overeenkomst niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet alle betrokken partijen in de procedure heeft betrokken. De subsidiaire vorderingen worden ook afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een kans had om de opdracht te winnen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/287961 / HA ZA 21-60
Vonnis van 23 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. D.E.M.P.J. Reijnart;
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEUDAL,
zetelend te Heythuysen, gemeente Leudal
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Binder.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente Leudal genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Leudal heeft op 11 maart 2020 op basis van een “Europese aanbesteding leerlingen- & jeugdwetvervoer Leudal 2020-2025” (hierna: de aanbesteding) het leerlingenvervoer en het niet-gecontracteerd vervoer in het kader van de Jeugdwet, van de gemeente Leudal aanbesteed.
2.2.
In de bij de aanbesteding horende leidraad worden in 4.14.1 onder het kopje “Chauffeurseisen” eisen gesteld aan de door de opdrachtnemer in te zetten chauffeurs. De in het kader van het onderhavige geschil relevante eis (hierna te noemen: de chauffeurseis) luidt als volgt:
“Voor elke in te zetten chauffeur geldt dat hij/zij:
(…)

bij aanvang van de Opdracht in het bezit is van de erkende 2 diploma’s sociale vaardigheden taxichauffeur en het diploma Taxi doelgroepenvervoer van CBR; (…)”
2.3.
Omdat het voor een (potentiële) inschrijver op grond van de uitgebroken coronapandemie onmogelijk leek aan de chauffeurseis te kunnen voldoen, heeft deze in de bij de aanbesteding behorende Nota van Inlichtingen 1 de volgende vraag aan de gemeente Leudal gesteld: “
Wij hebben recentelijk het bericht ontvangen van CBR dat alle examens en cursussen zijn opgeschort. Voorlopig is de termijn van 31 maart bekend, echter gezien de huidige situatie is het aannemelijk dat deze termijn verlengd wordt. Bent u bereid deze eis te schrappen?”
De gemeente Leudal heeft daarop geantwoord: “
Nee, de opdrachtgever is daar niet toe bereid”.
2.4.
Verder heeft een (potentiële) inschrijver in de Nota van Inlichtingen 1 de volgende vraag gesteld: “
U geeft aan dat chauffeurs bij aanvang van de Opdracht in het bezit dienen te zijn van de erkende 2 diploma’s sociale vaardigheden taxichauffeur én het diploma Taxi doelgroepenvervoer van CBR. Het CBR heeft te maken met grote achterstand in de examens waardoor deze werving en opleiding vertraging oploopt. Kunt u ermee akkoord gaan dat chauffeurs dit diploma binnen 6 maanden na indiensttreding behaalt dient te worden.”De gemeente Leudal heeft daarop het volgende geantwoord: “
Opdrachtgever is vanwege de achterstand en de huidige onzekerheid akkoord dat de chauffeurs beide diploma’s binnen 6 maanden na indiensttreding hebben behaald.”
2.5.
In de Nota van Inlichtingen 2 heeft een (potentiële) inschrijver een tweetal aanvullende vragen gesteld, te weten: “
a. De antwoorden op vraag 12 en 52 spreken elkaar tegen. Wij gaan uit van uw antwoord op vraag 52. Kunt u dit bevestigen?”en “
b. De opleidingen Doelgroepenvervoer wordt tevens verzorgd door TX-Keur. De eindtermen die CBR hanteert, zijn officieel gepubliceerd. Op dit moment neemt het CBR geen examens af. Om te zorgen dat chauffeurs toch over de benodigde opleiding beschikken verzoekt inschrijver u om het toe te staan dat inschrijven de opleiding aanpast naar de eindtermen van het CBR. Gaat u hiermee akkoord?”De gemeente Leudal heeft daarop het volgende geantwoord:
“Nee, het CBR examen blijft de eis. Wel is de opdrachtgever bereid mee te denken in de huidige situatie waar mogelijk geen of onvoldoende examencapaciteit kan worden geleverd door het CBR.”
2.6.
[eiseres] heeft kennis genomen van de in de rov. 2.3.-2.5. weergegeven vragen en antwoorden en heeft vervolgens niet ingeschreven op de aanbesteding.
2.7.
De aanbestede opdracht is uiteindelijk op 12 juli 2020 gegund aan [naam bv] te [vestigingsplaats 2] .
2.8.
Op 3 november 2020 heeft [eiseres] bij brief de gemeente Leudal verzocht om de met [naam bv] gesloten overeenkomst te beëindigen, omdat de gemeente Leudal volgens [eiseres] met het sluiten van die overeenkomst is afgeweken van de in de Aanbestedingsleidraad gestelde eisen. Volgens [eiseres] konden de chauffeurs die [naam bv] inzet immers niet voldoen aan de chauffeurseis, omdat het niet mogelijk is de benodigde examens en cursussen, zoals deze zijn opgenomen in artikel 4.14.1 van de Aanbestedingsleidraad bij het CBR te behalen.
2.9.
In een reactie van 24 november 2020 (productie 8 bij de dagvaarding) heeft de gemeente Leudal gesteld dat zij de gegunde overheidsopdracht niet heeft gewijzigd, maar dat ook ten aanzien van [naam bv] geldt dat haar chauffeurs binnen zes maanden na indiensttreding aan de chauffeurseis dienen te voldoen aan de chauffeurseis en dat de gemeente Leudal bereid is om mee te denken indien het CBR onverhoopt geen, of onvoldoende examencapaciteit kan leveren. Concluderend stelt de gemeente Leudal dat zij geen gehoor zal geven aan de sommatie van [eiseres] om een nieuwe aanbesteding te organiseren.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat zij niet heeft ingeschreven op de aanbesteding, omdat het voor haar vrijwel onmogelijk was om binnen de daarvoor gestelde termijn aan de chauffeurseis te voldoen, nu het CBR geen examens afnam en de examens gedurende een behoorlijke tijd ook niet meer werden afgenomen. Op grond daarvan was het haar niet mogelijk om de door haar in te zetten chauffeurs, die allen reeds in dienst waren bij haar, in te zetten als chauffeurs bij een eventuele gunning van de aanbesteding. Het eventuele uitstel zou volgens [eiseres] immers enkel gelden voor “nieuwe” chauffeurs, zes maanden na hun indienstreding, maar [eiseres] was niet in de positie om nieuwe chauffeurs aan te trekken.
3.2.
Volgens [eiseres] is het de vraag hoe [naam bv] aan de chauffeurseis heeft kunnen voldoen, gelet op het feit dat het CBR al geruime tijd geen examens heeft afgenomen waarmee het volgens de chauffeurseis voorgeschreven diploma kan verkrijgen, noch voorzienbaar is dat dit op korte termijn wel kan. Dat leidt volgens [eiseres] tot de conclusie dat [naam bv] niet voldoet aan de chauffeurseis en dat op grond daarvan sprake is van een wezenlijke, ongeoorloofde wijziging van de aanbesteding.
3.3.
Volgens [eiseres] volgt uit de Nota van Inlichtingen 1 en 2 dat voor chauffeurs die vóór de gunning, althans vóór het sluiten van de overeenkomst al in dienst waren bij [naam bv] het door de gemeente Leudal verleende uitstel van zes maanden voor het voldoen aan de chauffeurseis niet geldt. Enkel voor de nieuwe door [naam bv] aangenomen chauffeurs, de zogenaamde “indiensttreders” kan volgens [eiseres] sprake zijn van een verleend uitstel. Omdat de uiteindelijke overeenkomst in augustus 2020 is gesloten, volgt daar volgens [eiseres] uit dat de nieuwe medewerkers op grond van het toegestane uitstel van zes maanden in ieder geval per augustus 2020 in dienst zijn getreden.
3.4.
Omdat, mede gelet op het feit dat het CBR per 15 december 2020 geen theorie- of praktijkexamens meer heeft afgenomen, en het door de gemeente Leudal verleende uitstel om te voldoen aan de chauffeurseis medio februari 2021 verloopt, en vaststaat dat [naam bv] tot op heden niet aan de chauffeurseis heeft kunnen voldoen en dat vóór het verstrijken van de termijn van het uitstel ook niet meer mogelijk zal zijn, wordt door [naam bv] ook niet voldaan aan de chauffeurseis.
3.5.
Nu de door de gemeente Leudal gestelde eisen niet (voldoende) kunnen worden gehandhaafd, dient de gewijzigde overeenkomst te worden aangemerkt als een nieuwe, aanbestedingsplichtige, opdracht. Daar de door de gemeente Leudal in de aanbesteding gestelde eisen tijdens de uitvoering van de opdracht niet worden gehandhaafd, handelt de gemeente Leudal volgens [eiseres] in strijd met de beginselen van gelijke behandeling.
3.6.
Aangezien geen sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in de artikelen 2.163b tot en met 2.163g Aanbestedingswet, is de door de gemeente Leudal gesloten overeenkomst met [naam bv] op grond van artikel 4.15 Aanbestedingswet vernietigbaar.
3.7.
[eiseres] stelt zich daarnaast op het standpunt dat de gemeente Leudal ook in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 1.8 Aanbestedingswet, omdat de gemeente Leudal aan [naam bv] naast het in de aanbestedingsstukken gecommuniceerde uitstel van maximaal zes maanden een aanvullend uitstel heeft verleend.
3.8.
De gemeente Leudal heeft volgens [eiseres] enkel “nieuwe” chauffeurs in de gelegenheid gesteld om binnen zes maanden de in de chauffeurseis bedoelde diploma’s te behalen. Omdat de examens door CBR gedurende de aanbestedingsprocedure niet werden aangeboden voor de (reeds bij de inschrijver werkzame) chauffeurs in het algemeen, was een uitstel van zes maanden voor de reeds in dienst zijnde chauffeurs op zijn plaats geweest en zou dat volgens [eiseres] hebben gezorgd voor gelijke kansen. Aldus wordt het volgens [eiseres] voor de aanbesteding doorslaggevend of de inschrijver met bestaande of nieuwe chauffeurs gaat werken, waardoor er gelijke kansen aan potentiële inschrijvers worden geboden.
3.9.
De gemeente Leudal heeft volgens [eiseres] ook gehandeld in strijd met het proportionaliteitsbeginsel van artikel 1.10 en 1.13 Aanbestedingswet, door het stellen van de chauffeurseis. Chauffeurs die al vóór de gunning van de opdracht bij de (potentiële) inschrijver in dienst waren kunnen niet aan de chauffeurseis voldoen. Het aannemen van nieuwe chauffeurs is niet voor iedere (potentiële) inschrijver een haalbare eis. De geschiktheidseisen zijn door de gemeente Leudal zodanig beperkt, dat slechts een aantal inschrijvende partijen aan deze onredelijke eis kunnen voldoen. De geschiktheidseisen staan daarmee niet in een redelijke verhouding tot de aard van de opdracht. Inschrijvers worden gedwongen om enkel met nieuwe chauffeurs te werken, terwijl juist de kennis, kunde en ervaring van bestaande en reeds lang in het personenvervoer werkzame chauffeurs bij dergelijk vervoer in het kader van de Jeugdwet van belang is en daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft.
3.10.
[eiseres] stelt dat indien door de gemeente Leudal op een juiste en heldere wijze zou zijn aanbesteed en de chauffeurseis niet als een zodanige eis zou hebben gegolden, zij zou hebben ingeschreven op de aanbesteding en dat haar de aanbestede opdracht zou zijn gegund. Zij is immers marktleider op het gebied van het leerlingen- en jeugdvervoer in de provincie Limburg. Omdat zij aan alle (overige) eis van de aanbesteding zou kunnen voldoen, zou zij bij een correcte aanbesteding de inschrijver zijn geweest aan wie de opdracht uiteindelijk zou zijn gegund, dan wel had zij een grote kans gehad dat dat zou zijn gebeurd.
3.11.
De schade die zij heeft geleden, wordt door [eiseres] gesteld op het positieve contractsbelang.
3.12.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de tussen de gemeente Leudal en Vervoersservice Van Driel B.V. gesloten overeenkomst vernietigt en de de gemeente Leudal gebiedt per direct over te gaan tot een Europese (her)aanbesteding van de aanbesteding van het leerlingenvervoer en het niet-gecontracteerd vervoer in het kader van de Jeugdwet van de de gemeente Leudal, alsmede de de gemeente Leudal veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan Taxi, Touringcar- en Autoverhuurbedrijf [eiseres] ter hoogte van € 25.000,--, met verwijzing van de onderhavige procedure naar de schadestaatprocedure;
Subsidiair
II. voor recht verklaart dat de gemeente Leudal jegens [eiseres] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden schade;
III. de gemeente Leudal veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan [eiseres] ter hoogte van € 25.000,--, met verwijzing van de onderhavige procedure naar de schadestaatprocedure;
zowel primair als subsidiair
IV. de gemeente Leudal veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening, althans betekening van het in dezen te wijzen vonnis, met bepaling dat indien de de gemeente Leudal het bedrag aan proces- en nakosten niet heeft voldaan binnen deze termijn, vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is, zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
3.13.
De gemeente Leudal voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van de gemeente Leudal ten aanzien van de primaire vordering houdt in dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in die vordering op grond van de zogenaamde “exceptio plurium litis consortium”, omdat op grond van het bepaalde in artikel 3:51 lid 2 BW een vordering tot vernietiging van een rechtshandeling moet worden ingesteld tegen hen (= allen) die partij zijn bij de rechtshandeling.
4.2.
Het betreft volgens de gemeente Leudal een processueel ondeelbare rechtsverhouding, zodat ook [naam bv] door [eiseres] in het geding had moeten worden betrokken. Het is daarbij inmiddels niet meer mogelijk om [naam bv] op grond van artikel 118 Rv alsnog in de procedure te betrekken, omdat dat op grond van het bepaalde in artikel 4.15 lid 2 onder b Aanbestedingswet dient te gebeuren uiterlijk binnen zes maanden na het sluiten van de overeenkomst. Nu de overeenkomst is gesloten op 1 augustus 2020 had [eiseres] de vordering tot vernietiging van de aanbestede overeenkomst uiterlijk op 1 februari 2021 zowel tegen de gemeente Leudal als tegen [naam bv] moeten instellen. Omdat de vordering tot vernietiging bij dagvaarding van 28 januari 2021 enkel tegen de gemeente Leudal in ingesteld en [eiseres] heeft nagelaten om [naam bv] tijdig in het geding te betrekken, dient zij derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. De ratio van de termijn van artikel 4.15 Aanbestedingswet verzet zich er volgens de gemeente Leudal tegen dat [naam bv] alsnog wordt opgeroepen en in het geding wordt betrokken.
4.3.
Ter mondelinge behandeling heeft [eiseres] daartegen aangevoerd, naar de rechtbank begrijpt, dat uit artikel 4.15 lid 2 onder b Aanbestedingswet volgt dat voldoende is dat binnen de in dat artikel genoemde termijn van zes maanden na het sluiten van de overeenkomst een vordering tot vernietiging daarvan wordt ingesteld, zonder dat alle daarbij betrokken partijen in de procedure tot vernietiging binnen die termijn moeten worden betrokken. Volgens [eiseres] moet zij door de rechtbank in de gelegenheid worden gesteld [naam bv] op grond van het bepaalde in artikel 118 Rv alsnog in deze procedure te betrekken.
4.4.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 4.15 Aanbestedingswet (MvT, Kamerstukken II, 2008-09, 32 027, nr. 3, pagina 8) waaruit door de gemeente Leudal is geciteerd, volgt dat
om redenen van rechtszekerheid voor zowel de aanbestedende dienstdie de overeenkomst heeft gesloten
als de ondernemer die de opdracht gegund heeft gekregen, de verwijzingsrichtlijn bepaalt dat de onverbindendheid van een overeenkomst
slechts gedurende een bepaalde termijn door de benadeelde partij kan worden ingeroepen. In artikel 4.15 lid 2 onder b Aanbestedingswet is die termijn gesteld op zes maanden. Daaruit volgt dat de termijn van zes maanden ook ten aanzien van [naam bv] , de ondernemer aan wie de opdracht is gegund, in acht moet worden genomen. Immers, ook haar rechtszekerheid beoogt de voormelde bepaling te dienen. In dit verband is nog van belang dat het beroep op de bedoelde niet-ontvankelijkheid, dat door de gemeente Leudal is gedaan bij conclusie van antwoord van 24 maart 2021, voor [eiseres] geen aanleiding is geweest om [naam bv] alsnog op voet van artikel 118 Rv in deze procedure te betrekken, terwijl sedertdien bijna één jaar is verlopen.
4.5.
Hieruit volgt dat, nu de bedoelde termijn is verstreken en [naam bv] niet binnen die termijn in rechte is betrokken, [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar primaire vordering.
4.6.
In het kader van de beoordeling van de subsidiaire vordering (de vorderingen II en III) overweegt de rechtbank het volgende. De redenering dat de gemeente Leudal onrechtmatig zou hebben gehandeld, is gebaseerd op de stelling dat het uitstel van zes maanden voor het behalen van de diploma’s bedoeld in de chauffeurseis alleen zou gelden voor nieuwe, bij de inschrijver in dienst te treden chauffeurs, doch niet voor de chauffeurs die al bij de inschrijvende partij in dienst waren. Dat standpunt is echter niet juist, nu een dergelijke beperking niet valt te lezen in de chauffeurseis en ook uit het geheel van vragen en antwoorden, zoals hiervoor weergegeven, niet volgt dat dat uitstel - ook voor anderen dan de vraagsteller(s) - alleen mogelijk was voor “nieuwe chauffeurs”. Indien [eiseres] vóór de inschrijving twijfel zou hebben gehad over de vraag of het uitstel ook gold voor chauffeurs die al bij haar in dienst waren, had [eiseres] daarover een vraag kunnen en moeten stellen aan de gemeente Leudal. Dat heeft zij echter niet gedaan.
4.7.
[eiseres] stelt niet te hebben ingeschreven op de aanbestede opdracht, omdat zij niet kon voldoen aan de omstreden chauffeurseis. Zo die stelling al juist zou zijn - de gemeente Leudal betwist dat, omdat volgens haar voor [eiseres] de reden om niet mee te doen aan de inschrijving gelegen was in het feit [eiseres] een vereiste geheimhoudingverklaring niet wilde ondertekenen - dan moet de beweerde verkeerde inschatting van [eiseres] dat het uitstel van de chauffeurseis niet gold voor chauffeurs die al in dienst waren bij een inschrijver voor rekening van [eiseres] blijven.
4.8.
Bovendien moeten de subsidiaire vorderingen onder II en III worden afgewezen op grond van het volgende.
4.9.
De vordering onder II moet worden afgewezen, omdat, zo de gemeente Leudal al onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [eiseres] , niet vaststaat dat dit tot schade zou hebben geleden. [eiseres] stelt primair dat indien de aanbestedingsprocedure op een volgens haar correcte wijze zou zijn verlopen, de aanbestede opdracht aan haar zou zijn gegund. Die stelling is echter in het geheel niet onderbouwd. Dat [eiseres] in de regio waar zij werkzaam is marktleider zou zijn in werkzaamheden die door de gemeente Leudal zijn aanbesteed is daartoe onvoldoende. Voor de onderhavige aanbesteding gold het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving. Dat [eiseres] marktleider is, hetgeen door de gemeente Leudal overigens wordt betwist, betekent uiteraard niet dat [eiseres] dan ook de economisch meest voordelige inschrijving zou hebben gedaan. Welke inschrijving [eiseres] dan zou hebben gedaan is zelfs niet gesteld, zodat om die reden al niet kan worden aangenomen dat de opdracht aan zou zijn gegund.
4.10.
Ook heeft [eiseres] subsidiair niet onderbouwd dan zij een rechtens relevante
kanszou hebben gehad, dus minder dan de primair gestelde zekerheid, op het winnen van de aanbesteding en hoe groot die kans dan zou zijn geweest.
4.11.
Het onder III gevorderde voorschot moet, naast hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van het onder II gevorderde, worden afgewezen, omdat het gevorderde voorschot veronderstelt dat de totale schade hoger is. Dat de geleden schade, de misgelopen winst, op zijn minst € 25.000,-- bedraagt, is echter niet onderbouwd. De enkele stelling dat gelet op de waarde van de opdracht de misgelopen winst op zijn minst € 25.000,-- bedraagt, is daartoe onvoldoende.
4.12.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Leudal worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00;
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00);
Totaal € 3.518,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Leudal tot op heden begroot op € 3.518,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MT