ECLI:NL:RBLIM:2022:1488

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
9429994 cv expl 21-4592
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen over en weer na einde huurrelatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] na het beëindigen van een huurrelatie. De kantonrechter heeft op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure, waarbij het eerdere verstekvonnis van 28 juli 2021 werd vernietigd. De procedure begon met een huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] voor onzelfstandige woonruimte, die op 1 september 2020 inging. De huurprijs was vastgesteld op € 498,00, met een huurkorting van € 100,00 per maand in ruil voor huishoudelijke werkzaamheden door [eiser]. Er ontstonden echter problemen, waaronder het niet naleven van het rookverbod door [eiser] en incidenten tussen de partijen, wat leidde tot een verzoek van [gedaagde] om de huurovereenkomst te beëindigen.

In de procedure vorderde [eiser] betaling van een bedrag van € 3.680,50, terwijl [gedaagde] in verzet ging tegen het verstekvonnis en zelf vorderingen indiende, waaronder openstaande huurpenningen en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld en dat de huurovereenkomst op 23 april 2021 was geëindigd. De vordering van [eiser] tot terugbetaling van teveel betaalde huur werd afgewezen, terwijl de kantonrechter oordeelde dat de betaalde waarborgsom van € 747,00 moest worden terugbetaald aan [eiser].

In reconventie werd [eiser] veroordeeld tot betaling van € 382,00 aan [gedaagde] voor huur verschuldigd tot de beëindiging van de huurovereenkomst. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en biedt een duidelijk overzicht van de rechtsverhouding tussen de partijen en de gevolgen van hun handelen tijdens de huurperiode.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9429994 \ CV EXPL 21-4592
Vonnis van de kantonrechter van 2 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [ woonplaats eiser] ,
eisende partij,
gedaagde partij in verzet, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.J.T. van Stiphout
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde] ,
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
eisende partij in verzet en in reconventie,
gemachtigde mr. A.M.T. Snijders,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het navolgende:
  • het door de kantonrechter op 28 juli 2021 tussen [eiser] als eisende partij en [gedaagde] als gedaagde partij bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 9332744 CV EXPL 21-3537
  • de verzetdagvaarding tevens houdende eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in verzet en in reconventie tevens houdende depot van een usb-stick
  • de conclusie van repliek in verzet
  • de beslissing d.d. 27 januari 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de mondelinge behandeling op 10 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde] met ingang van 1 september 2020 een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met betrekking tot de onzelfstandige woonruimte, [kamernummer] aan de [adres gedaagde] te [woonplaats gedaagde] . De huurprijs bedraagt € 498,00 (€ 446,50 aan huur en € 51,50 aan servicekosten). Partijen zijn een huurkorting van € 100,00 per maand overeengekomen. Als tegenprestatie voor de huurkorting helpt [eiser] gedurende 10 uur per maand in huis en/of de tuin.
2.2.
Verder is een tweede huurovereenkomst opgemaakt zonder dat daarin een huurkorting is opgenomen.
2.3.
Partijen zijn in de huurovereenkomst uitdrukkelijk overeengekomen dat zij geen gebruik maken van het huurregime van twee jaar (zelfstandige woonruimte) of vijf jaar (onzelfstandige woonruimte) of korter ex artikel 7:271 lid1 BW en dat aan [eiser] huurbescherming toekomt.
2.4.
[eiser] lijdt aan autisme en heeft begeleiding.
2.5.
In het gehuurde geldt een rookverbod. [eiser] rookte op zijn kamer.
2.6.
Omdat [eiser] zich niet houdt aan de regels en op zijn kamer rookt wil [gedaagde] dat er een einde aan de huurovereenkomst komt.
2.7.
Tussen [eiser] en zijn moeder enerzijds en [gedaagde] en haar partner anderzijds hebben zich incidenten voorgedaan. Dit heeft geleid tot strafrechtelijke aangiften.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie
3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.680,50, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
Bij verstekvonnis van 28 juli 2021 is de vordering toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet te worden ontheven van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling en dat de vordering van [eiser] alsnog wordt afgewezen.
3.4.
In reconventie vordert [gedaagde] [eiser] te veroordelen tot betaling van:
  • € 782,00 aan openstaande huurpenningen;
  • € 434,20 schade na oplevering;
  • € 8.254,60 aan schadevergoeding na mishandeling;
  • € 848,50 aan buitengerechtelijke kosten;
  • de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in het verzet kan worden ontvangen.
4.2.
In de inleidende dagvaarding heeft [eiser] een aantal vorderingen ingesteld. Deze worden hierna telkens afzonderlijk besproken evenals het hiertegen gevoerde verweer.
Huurtermijn maart 2021 ad € 398,00
4.3.
[eiser] vordert terugbetaling van teveel betaalde huur over maart 2021, omdat [gedaagde] de huur met ingang van 6 maart 2021 heeft opgezegd en hij bijna die hele maand geen gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde.
4.4.
[gedaagde] erkent kenbaar te hebben gemaakt de huurovereenkomst te willen beëindigen en dat de afspraak is gemaakt dat de opzeggingsbrief op 29 maart 2021 opgehaald kon worden. Omdat [eiser] te kennen gaf tot einde juni 2021 te willen blijven, is de opzeggingsbrief nooit meer opgesteld. Op 23 april 2021 heeft [eiser] zijn spullen opgehaald, zodat per die datum een einde aan de huurovereenkomst is gekomen. [eiser] is daarom de huur tot laatstgenoemde datum verschuldigd.
4.5.
De kantonrechter gaat niet uit van een beëindiging per 6 maart 2021 zoals door [eiser] is betoogd, maar stelt vast dat de huurovereenkomst op 23 april is geëindigd met wederzijds goedvinden. Weliswaar heeft [eiser] niet of niet veel meer in het gehuurde verbleven, maar gesteld noch gebleken is dat hem de toegang tot het gehuurde is ontzegd. Zijn spullen zijn ook tot 23 april 2021 in het gehuurde blijven staan en zijn pas op deze datum door [eiser] opgehaald. Een beëindiging per 6 maart 2021 verdraagt zich ook niet met ingestelde vorderingen wegens huisvredebreuk van 6 maart 2021.
Omdat [eiser] gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde en pas op 23 april 2021 een einde is gekomen aan de huurovereenkomst, wordt de vordering tot terugbetaling van € 398,00 aan teveel betaalde huur over maart 2021 afgewezen.
Waarborgsom
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de betaalde waarborgsom ad € 747,00 moet worden terugbetaald. Er is immers een einde aan de huurovereenkomst gekomen en ter zake de oplevering van het gehuurde aan het einde van de huurovereenkomst is een vordering ingesteld door [gedaagde] . Over deze vordering wordt hierna bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie beslist.
Over het bedrag van € 747,00 wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarden op 5 juli 2021. [eiser] heeft niets althans te weinig gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat eerder verzuim is ingetreden.
Schade scooter
4.7.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 267,72 ter zake schade aan zijn scooter. Ter onderbouwing legt [eiser] een taxatierapport over. [eiser] stelt dat de scooter altijd in de afgesloten schuur stond waartoe alleen [gedaagde] en zijn partner toegang hadden. Nadat het incident tussen [eiser] en [gedaagde] had plaatsgevonden, stond de scooter beschadigd buiten. [gedaagde] of haar partner handelt hiermee onrechtmatig.
4.8.
[gedaagde] betwist uitdrukkelijk schade te hebben toegebracht aan de scooter van [eiser] . Behalve haarzelf en haar partner had [eiser] zelf ook toegang tot de schuur.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] schade heeft veroorzaakt aan de scooter. Het enkele feit dat [eiser] de scooter buiten met schade heeft aangetroffen in plaats van in de afgesloten schuur, maakt niet de schade ook door [gedaagde] is veroorzaakt. Bovendien laten de eigen stellingen van [eiser] toe dat ook de partner van [gedaagde] de schade zou hebben kunnen veroorzaakt, terwijl er geen grondslag is gesteld op basis waarvan [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor handelingen van haar partner.
Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Huisvredebreuk
4.10.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 400,00 (4 x € 100,00) voor 4 maal betreden van het gehuurde zonder toestemming van [eiser] . Dit kwalificeert als huisvredebreuk. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [eiser] ter zitting een brief voorgelezen waarin is vermeld dat [gedaagde] een boete heeft gekregen voor huisvredebreuk. Dit levert dwingendrechtelijk bewijs op. Verder wijst [eiser] op de videobeelden die hij in het geding heeft gebracht en op relevante jurisprudentie.
4.11.
Met betrekking tot de strafrechtelijke boete geeft [gedaagde] aan dat zij een brief van de politie heeft gekregen, maar dat zij vanwege de zorg voor haar zus daar geen antwoord op heeft kunnen geven binnen de gestelde termijn. Dat zij een boete heeft gekregen houdt daarom niet in dat zij ook daadwerkelijk huisvredebreuk heeft gepleegd. Zij is nooit bij afwezigheid van [eiser] in de kamer geweest.
4.12.
Partijen discussiëren over de vraag of [gedaagde] huisvredebreuk heeft gepleegd. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] een strafrechtelijke boete is opgelegd voor huisvredebreuk. Dit levert dwingendrechtelijk bewijs op. De verklaring die [gedaagde] ter zitting heeft gegeven, inhoudende dat zij vanwege privéomstandigheden niet heeft gereageerd op de aanschrijving van de politie, doet geen afbreuk aan dit dwingendrechtelijk bewijs. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat [gedaagde] in elk geval in de deuropening heeft gestaan zonder toestemming van [eiser] . Dat er huisvredebreuk is gepleegd staat daarom vast. [gedaagde] handelt hiermee onrechtmatig.
4.13.
Onrechtmatig handelen leidt in beginsel tot schadevergoeding. Er moet dan wel sprake zijn van schade. [eiser] heeft dit niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Er is niets gesteld over eventuele schade aan eigendommen als gevolg van de huisvredebreuk, terwijl dit ook niet is gebleken. Dit houdt in dat dit deel van de vordering niet voor vergoeding in aanmerking komt en wordt afgewezen. Mocht bovendien de gevorderde schade ook bestaan uit immateriële schadevergoeding, dan geldt dat ook hierover niets dan wel te weinig is gesteld.
Immateriële schadevergoeding
4.14.
[eiser] vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding. Hij stelt dat hij is bedreigd en geïntimideerd door [gedaagde] en haar partner en dat dit bij hem veel meer impact heeft omdat hij aan autisme lijdt.
4.15.
[gedaagde] betwist dat zij [eiser] heeft bedreigd of geïntimideerd. Wel heeft zij [eiser] aangesproken op het roken op de kamer, maar dit is geen bedreiging. Er is daarom geen aanleiding tot betaling van schadevergoeding.
4.16.
Mocht er al sprake zijn van bedreiging of intimidatie dan geldt dat sprake zou kunnen zijn van meer of minder sterk psychisch onbehagen, maar [eiser] heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de gebeurtenissen hebben geleid tot geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade.
Mocht daarom al wel onrechtmatig handelen zijn aangenomen dan strandt de vordering ter zake de betaling van schade op een gebrek aan onderbouwing.
Gedwongen verhuizing nieuwe kamer
4.17.
[eiser] stelt dat hij kosten ter hoogte van € 820,70 heeft moeten maken als gevolg van het plotsklaps moeten verhuizen. Zo moest er een bus worden gehuurd, zijn extra kilometers gemaakt en zijn er diverse materialen aangeschaft. Ter onderbouwing van deze vordering legt [eiser] een aantal kwitanties over.
4.18.
[gedaagde] stelt dat [eiser] er zelf debet aan is dat hij moest verhuizen. Hij hield zich immers niet aan de afspraken en rookte in de kamer. Dat hij kosten heeft moeten maken komt voor zijn rekening en risico. Het betreft merendeel normale kosten van inrichting die niet ten laste van [gedaagde] kunnen worden gebracht.
4.19.
De kantonrechter oordeelt dat ook deze vordering moet worden afgewezen. Daarbij is van belang dat [eiser] niet heeft geageerd tegen de opzegging, terwijl hij dit had kunnen doen omdat hij huurbescherming genoot. Door zijn spullen te verhuizen stemt [eiser] in met een beëindiging met wederzijds goedvinden. De daardoor ontstane kosten kunnen daarom niet op [gedaagde] worden afgewenteld. Daarnaast geldt dat [eiser] ook bij een verhuizing in een verdere toekomst deze kosten had moeten maken. Dat hij gedurende langere tijd, en zo ja hoe lang, in het gehuurde had willen blijven is niet onderbouwd of anderszins aangetoond.
Nieuw fornuis
4.20.
[eiser] maakt aanspraak op de kosten van een nieuw fornuis ad € 390,49. Vanwege de spoedverhuizing moest hij een aantal nieuwe apparaten aanschaffen zoals het fornuis. In de woonruimte die hij huurde van [gedaagde] had hij geen eigen fornuis nodig, omdat dit aanwezig was.
4.21.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van deze vordering. Het gaat om een gebruiksvoorwerp dat [eiser] later ook kan gebruiken.
4.22.
Ook deze vordering heeft geen kans van slagen. Met de aanschaf van dit fornuis lijdt [eiser] immers geen schade, omdat zijn vermogen niet is afgenomen. Tegenover de uitgave staat het eigendom van het fornuis. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan deze vordering wel kan worden toegewezen, zijn gesteld noch gebleken.
Refractometer
4.23.
[eiser] stelt dat hij een refractometer ter waarde van € 36,59 heeft gekocht en heeft laten bezorgen op het huuradres. [gedaagde] heeft post achtergehouden, zodat [eiser] deze meter nooit geleverd heeft gekregen.
4.24.
[gedaagde] betwist een refractometer te hebben ontvangen en behouden.
4.25.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet aansprakelijk te houden is voor de kosten van de refractometer. [eiser] heeft niet aangetoond dat [gedaagde] post heeft achtergehouden, terwijl [eiser] ook zelf zijn post en afgeleverde bestellingen had kunnen ophalen. Uit de als productie 11 overgelegde bestelling blijkt bovendien niet op welk adres deze afgeleverd zou worden. Ook staat niet vast dat [gedaagde] de meter in haar bezit heeft. [eiser] heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.
Beschadiging spullen
4.26.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 120,00 ter zake de beschadiging van spullen. [gedaagde] heeft een aantal spullen van [eiser] vernield, zoals een wasrek, een bureau en een salontafel en handelt hiermee onrechtmatig.
4.27.
[gedaagde] ontkent spullen van [eiser] te hebben vernield of beschadigd.
4.28.
Ook deze vordering is niet onderbouwd. [eiser] heeft op geen enkele manier aangetoond of aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] spullen heeft vernield. De kantonrechter is daarom van oordeel dat ook deze vordering moet worden afgewezen.
In reconventie
4.29.
Ook in reconventie geldt dat de vorderingen en het hiertegen gevoerde verweer hierna afzonderlijk worden besproken.
Openstaande huurpenningen ad € 782,00
4.30.
[gedaagde] vordert betaling van het hiervoor genoemde bedrag omdat [eiser] tot 23 april 2021 huur verschuldigd is. Verder heeft [eiser] ten onrechte huurkorting genoten in de periode van december tot en met 23 april 2021. [eiser] is zijn verplichting, te weten gedurende 10 uur per maand werkzaamheden verrichten, niet nagekomen.
4.31.
[eiser] neemt het standpunt in dat per 6 maart 2021 een einde is gekomen aan de huurovereenkomst, zodat hij geen huur tot 23 april 2021 verschuldigd. De kantonrechter verwijst naar rechtsoverweging 4.5 waarin is vastgesteld dat per 23 april 2021 een einde is gekomen aan de huurovereenkomst. Dit houdt in dat de huur van 1 tot 23 april 2021 ad € 382,00 verschuldigd is. Voor zover de vordering hierop ziet, wordt dit bedrag toegewezen.
Dit is anders voor het resterende deel van de vordering ad € 400,00. [eiser] heeft aangegeven dat hij in elk geval tot en met februari 2021 klussen heeft verricht. Ter onderbouwing legt [eiser] een whatsappbericht over. Hiermee is in elk geval aangetoond, anders dan [gedaagde] stelt, dat er werkzaamheden zijn verricht. Het is aan [gedaagde] om haar stelling dat er geen werkzaamheden zijn verricht te onderbouwen, maar dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Evenmin blijkt dat [eiser] is aangemaand en in gebreke is gesteld waarbij hem een termijn voor de nakoming is gesteld. Verzuim is daarom niet ingetreden. Kortom, dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Schade na oplevering
4.32.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 434,30 aan schade. Zij stelt dat [eiser] de kamer niet correct heeft opgeleverd. De kosten aan materialen zijn gespecificeerd in productie 9 bij de verzetdagvaarding en bedragen € 281,30. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door de partner van [gedaagde] . Deze is daar 20 uur mee bezig geweest tegen een uurtarief van € 45,00. Dit komt uit op een totaalsom van € 1.181,30 waarop de borg in mindering strekt zodat € 434,30 resteert te voldoen.
4.33.
[eiser] betwist dat hij het gehuurde zwaar verontreinigd heeft achtergelaten. [gedaagde] heeft niet aangetoond dat het nodig was om schoon te maken of opnieuw te verven. Opmerkelijk is dat de bij de verzetdagvaarding opgenomen kwitanties allemaal van voor 23 april 2021 dateren, terwijl toen het gehuurde nog niet was opgeleverd.
4.34.
De kantonrechter is in de eerste plaats van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten voor een deugdelijke oplevering. Er heeft geen voor- en eindinspectie plaatsgevonden en [eiser] is ook niet de gelegenheid geboden om zelf voor herstel zorg te dragen. Op enig moment voorafgaand aan 23 april 2021 heeft [gedaagde] immers de spullen van [eiser] uit de woning verwijderd en opgeslagen en heeft zij een nieuwe huurder intrek laten nemen in het gehuurde. Daarnaast geldt dat de bewijsstukken die zijn overgelegd dateren van voor of op de datum dat een einde aan de huurovereenkomst is gesloten, zodat de aangeschafte goederen onmogelijk gebruikt kunnen zijn voor herstelwerkzaamheden ná het einde van de huurovereenkomst. Verder is niet aangetoond dat de [aannemer] 20 uur bezig is geweest met herstelwerkzaamheden, terwijl ook niet is aangegeven waarop het gehanteerde uurtarief is gebaseerd. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Schadevergoeding ad € 8.254,60
4.35.
[gedaagde] stelt dat zij is mishandeld door [eiser] en zijn moeder en dat zij als gevolg daarvan enige weken haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. Onder begeleiding van haar buurvrouw is zij naar het St. Jansgasthuis in Weert gegaan en de kosten daarvan bedragen € 22,80. De kosten van het eigen risico bedragen € 385,00 en de reiskosten voor het maken van de röntgenfoto bedragen € 6,00. Verder heeft zij het schilderwerk, dat zij normaliter zelf deed, uit handen moeten geven. De kosten daarvan zijn € 7.840,80.
4.36.
[eiser] betwist deze vordering. Het incident waarvan [gedaagde] aangifte heeft gedaan, heeft in de avonduren van 23 april 2021 plaatsgevonden. De schilderwerkzaamheden zijn echter al een dag later aangevangen. Dit betekent dat [gedaagde] al eerder opdracht moet hebben gegeven.
4.37.
De kantonrechter is van oordeel dat ook deze vordering moet worden afgewezen. Er is geen causaal verband aangetoond tussen de gestelde mishandeling en de gevorderde schade. Weliswaar staat er vast dat zich een incident heeft voorgedaan en dat beide partijen daarvan een strafrechtelijke aangifte hebben gedaan, maar daarmee staat nog niet vast dat [eiser] verantwoordelijk te houden is voor de kosten.
De stelling van [gedaagde] dat zij de schilderwerken altijd zelf uitvoerde, maar dat zij dit als gevolg van de mishandeling niet heeft kunnen doen, is ook niet onderbouwd of aangetoond. Deze stelling verdraagt zich bovendien niet met het feit dat de werkzaamheden meteen de dag na het incident hebben plaatsgevonden, zodat het niet anders kan dan dat de opdracht daarvoor al eerder gegeven is. De relatie met het incident staat hiermee niet vast.
Incassokosten
4.38.
[gedaagde] vordert tot slot een bedrag van € 848,50 aan incassokosten. Over deze vordering wordt echter in de verzetdagvaarding met geen woord gerept. Bij gebrek aan onderbouwing wordt deze vordering daarom afgewezen.
In conventie en in reconventie
4.39.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist.
4.40.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het door de kantonrechter op 28 juli 2021 onder zaaknummer 9332743 CV EXPL 21-3537 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
In conventie
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 747,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2021 tot aan de dag van betaling,
In reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 382,00.
In conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: