ECLI:NL:RBLIM:2022:1454

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
C/03/295492 / FA RK 21-3111
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en verdeling zorg- en opvoedingstaken na beëindiging van een buitenhuwelijkse relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ouders over het hoofdverblijf van hun minderjarige kind en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De verzoekster, een Belgische, heeft verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met het kind naar België en om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen. De wederpartij, de Nederlandse vader, heeft verweer gevoerd en verzocht om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over het kind en dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster zonder toestemming van de wederpartij is verhuisd, wat de communicatie en het contact tussen het kind en de vader heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het hoofdverblijf van het kind bij de vader zal zijn, met een 50/50 regeling voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij het kind om de week bij beide ouders verblijft. De verzoeken van de verzoekster zijn afgewezen, en de kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 3 februari 2022
Zaaknummer: C/03/295492 / FA RK 21-3111
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster, verder te noemen: [verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas, gevestigd te Heerlen;
en:
[wederpartij] ,
wederpartij, verder te noemen: [wederpartij] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. P.M.F.M. Maas, gevestigd te Maastricht.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaken betrokken: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
-het op 12 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift;
-het nader stuk zijdens de moeder (uittreksel gezagsregister), ingekomen op 17 augustus 2021;
-het op 14 januari 2022 ingekomen verweerschrift, dat tevens een zelfstandig verzoek bevat.
1.2.
Op 19 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. Gehoord zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- [wederpartij] , bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

2.De feiten

2.1.
De buitenhuwelijkse relatie van partijen is beëindigd. Sinds 10 maart 2021 zijn partijen (hierna ook: de ouders) gezamenlijk belast met het gezag over de uit [verzoekster] op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), zoals blijkt uit de aantekening in het gezagsregister bij de rechtbank.
2.2.
[verzoekster] heeft de Belgische nationaliteit. [wederpartij] heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.Het (zelfstandig) verzoek en het verweer

3.1.
Op de in het verzoekschrift vermelde gronden - die ter ztting nader zijn toegelicht - heeft [verzoekster] ,
na vermeerdering van het verzoek ter zitting,de rechtbank verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats 1] , en om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, kosten rechtens.
Daartoe stelt [verzoekster] bij verzoekschrift -kort samengevat- het volgende.
[verzoekster] is opgegroeid (getogen) in België. Eerst in oktober 2020, toen [verzoekster]
20 weken zwanger was, is zij vanuit België naar [woonplaats 2] verhuisd om met [wederpartij] , met wie zij 3,5 jaar een relatie heeft gehad, samen te zijn. Na beëindiging van de relatie tussen partijen is [verzoekster] met [minderjarige] teruggekeerd naar [woonplaats 1] vanwege het komen te ontvallen van enige binding met de woonomgeving in [woonplaats 2] . [wederpartij] wenst niet dat [verzoekster] met [minderjarige] definitief verhuist naar België. In aanmerking nemend de door de rechtspraak ontwikkelde criteria voor de vraag of een kind met een ouder mag verhuizen, dient een belangenafweging gelet op alle omstandigheden van het geval ertoe te leiden dat de verzochte vervangende toestemming wordt verleend.
3.2.
Op de in het verweerschrift vermelde gronden - die ter zitting nader zijn toegelicht - heeft [wederpartij] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in het verzoek althans tot afwijzing daarvan.
Bij zelfstandig verzoek heeft [wederpartij] ,
na vermeerdering van het verzoek ter zitting,verzocht om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij haar heeft en te bepalen dat [minderjarige] de ene week (oneven weken) bij [wederpartij] en de andere week (de even weken) bij [verzoekster] zal verblijven, waarbij het wisselmoment zal plaatsvinden op zondag 18.00 uur, althans een (andere) door de rechtbank vast te stellen regeling, met verdeling van alle vakanties en feestdagen bij helfte zulks in onderling overleg nader vast te stellen.
Ter zitting heeft [wederpartij] het zelfstandig verzoek aangevuld met een voorwaardelijk verzoek tot terugverhuizing naar Nederland, meer specifiek de regio Maastricht, namelijk voor het geval het hoofdverblijf van [minderjarige] niet bij [wederpartij] zou worden bepaald.
Daartoe stelt [wederpartij] bij verweerschrift -kort samengevat- het volgende.
Op 12 juli 2021 is [verzoekster] feitelijk met [minderjarige] naar [woonplaats 1] verhuisd, zonder toestemming van [wederpartij] . Daarmee maakt [verzoekster] het gezamenlijk gezag illusoir en handelt zij in strijd met haar verplichting om voorafgaand aan de door haar gewenste verhuizing (vervangende) toestemming te krijgen. [wederpartij] is voor een voldongen feit komen te staan. [verzoekster] heeft met ingang van 12 augustus 2021 zelf het dienstverband bij Envida beëindigd. Het is correct dat [verzoekster] enkele voorstellen heeft gedaan met betrekking tot de invulling van het ouderschap van partijen. De realiteit kwam er echter op neer dat [wederpartij] [minderjarige] niet of nauwelijks te zien kreeg. [verzoekster] heeft de teugels in handen en zij geeft [wederpartij] het nakijken. Inmiddels is [verzoekster] ook teruggekomen op haar voornemen om de zorg bij helfte te verdelen. Gedurende de nog korte levensperiode van [minderjarige] hebben partijen de verzorging en opvoeding van [minderjarige] samen uitgevoerd. Door de verhuizing heeft [verzoekster] een situatie gecreëerd waarbij het ouderschap van [wederpartij] onder druk komt te staan voor nu, maar ook in de toekomst. Ook is daardoor een gelijkwaardig en behoorlijk overleg over de invulling van het ouderschap onvoldoende mogelijk geworden. Van enige (financiële) noodzaak voor de verhuizing met [minderjarige] is geen sprake. [verzoekster] had een baan in [woonplaats 2] en daarmee een financieel bestaansrecht. [verzoekster] heeft de verhuizing niet goed voorbereid en daarbij ook onvoldoende de belangen van [minderjarige] meegewogen. De verhuizing zal het contact tussen [minderjarige] en [wederpartij] alleen maar bemoeilijken, terwijl partijen juist het uitgangspunt hadden om een co-ouderschapsregeling tot stand te laten komen.
3.3.
Op de standpunten van de ouders zal, voor zover hierna van belang, bij de beoordeling nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] heeft de Belgische nationaliteit. Daarmee draagt deze zaak een internationaal privaatrechtelijk karakter. Desgevraagd hebben de ouders aangegeven dat over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter geen discussie bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht dient te worden toegepast, omdat [minderjarige] ten tijde van het indienen van het verzoek haar hele nog korte leven in [woonplaats 2] had gewoond en aldaar het centrum van haar bestaan was gelegen.
4.2.
Nadat de ouders hun standpunten ter zitting nader hebben toegelicht, hebben zij overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, te weten een 50/50 regeling, waarbij [minderjarige] de ene week bij [verzoekster] in [woonplaats 1] verblijft en de andere week bij [wederpartij] in [woonplaats 2] .
Omdat er een periode is geweest waarin [minderjarige] alleen via beeldbellen contact met [wederpartij] heeft gehad, hebben partijen in lijn van het door de raad ter zitting gegeven advies afgesproken dat er in twee korte opbouwstappen tot voormelde regeling zal worden gekomen.
Meer concreet zijn partijen het volgende overeengekomen:
Met ingang van 6 februari 2022 zal [minderjarige] de ene week bij [verzoekster] in [woonplaats 1] verblijven en de andere week bij [wederpartij] in [woonplaats 2] , waarbij het wisselmoment steeds op zondag om 18.00 uur zal plaatsvinden;
In het kader van twee opbouwstappen naar voormelde week om week regeling, zal [minderjarige] :
- van vrijdag 21 januari 2022 om 11.00 uur tot zaterdag 22 januari om 16.00 uur bij [wederpartij] verblijven; op bedoelde vrijdag zal [verzoekster] in de woning van [wederpartij] even met [wederpartij] bespreken waar [wederpartij] op moet letten (tips) bij de dagelijkse verzorging van [minderjarige] en [verzoekster] zal ook even aanwezig blijven om [minderjarige] aan de overgang naar [wederpartij] te laten wennen;
- van vrijdag 28 januari 2022 om 13.00 uur tot zondag 30 januari 2022 om 16.00 uur of rond 18.00 uur bij [wederpartij] verblijven, waarbij oftewel de moeder van [verzoekster] (oma moederszijde) [minderjarige] zal ophalen om 16.00 uur, oftewel [verzoekster] [minderjarige] zal ophalen rond 18.00 uur;
[verzoekster] zal (indien nodig via oma moederszijde) steeds het vervoer van [minderjarige] van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] en vice versa, verzorgen. [verzoekster] zal ook de kosten hiervan dragen. Indien het bijvoorbeeld door verkeersomstandigheden onverhoopt iets later zal zijn, zal [verzoekster] (rechtstreeks of via oma moederszijde) dat zo tijdig mogelijk aan [wederpartij] laten weten.
Verder hebben de ouders afgesproken dat:
-zij een schriftje zullen hanteren waarin zij de andere ouder informeren over hoe het contact met [minderjarige] is verlopen; [wederpartij] zal dit schriftje aanschaffen en het aan [verzoekster] meegeven nadat [minderjarige] de eerste keer bij [wederpartij] heeft verbleven;
-de ID-kaart van [minderjarige] met [minderjarige] meereist;
- [wederpartij] aan [verzoekster] schriftelijke toestemming zal geven waaruit blijkt dat [wederpartij] toestemming geeft aan [verzoekster] om met [minderjarige] in het kader van de hiervoor bedoelde zorgregeling door België te reizen/in België te verblijven.
Met het voorgaande hebben de ouders in het belang van [minderjarige] gedacht. Dat acht de rechtbank positief. Dat [verzoekster] tijdens de relatie meer zorgtaken voor haar rekening nam, heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [wederpartij] niet onderbouwd. De genoemde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken sluit daarmee aan op hoe een ander in de relatie verliep; ook toen was het in ieder geval zo dat als de ene ouder werkte, de andere ouder voor [minderjarige] zorgde, en andersom. Met de afgesproken gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt die gelijkwaardigheid voortgezet in het belang van [minderjarige] .
In het dictum zal alleen de week om week regeling worden opgenomen en niet de twee hiervoor weergegeven opbouwmomenten in de aanloop daarnaartoe, nu die ten tijde van het geven van deze beschikking al geacht worden te hebben plaatsgevonden.
4.3.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord bij wie van de ouders het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te worden bepaald. Dit vergt een belangenafweging. Nu [minderjarige] evenveel tijd bij beide ouders zal doorbrengen, beide ouders vergelijkbare opvattingen hebben in het kader van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en zij beiden in staat zijn om goed voor [minderjarige] te zorgen, waarvan ook de tussen de ouders overeengekomen gelijkwaardige zorgregeling getuigt, kan daarin geen doorslaggevende factor worden gevonden voor bepaling van het hoofdverblijf bij de een dan wel de ander. [verzoekster] heeft gewezen op het feit dat zij de biologische moeder is van [minderjarige] . Ofschoon het gevoelsmatig aspect van dit argument valt te begrijpen, is de rechtbank evenals de raad van oordeel dat dit geen relevant argument is. De ouders hebben samen gekozen voor een kindje en zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast. De rechtbank is van oordeel dat [wederpartij] op gelijke voet moet worden behandeld als een biologische vader met gezag. Er is sprake van gelijkwaardig ouderschap. Ook hierin kan derhalve geen grond zijn gelegen om de balans ten faveure van de een of de ander te laten doorslaan. Toch dient de rechtbank de spreekwoordelijke knoop door te hakken. Gelet op het feit dat [verzoekster] met [minderjarige] naar [woonplaats 1] is vertrokken zonder toestemming van [wederpartij] en zij vanaf dat moment [wederpartij] niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om contact met [minderjarige] te onderhouden, alsmede gelet op het feit dat [minderjarige] , als de relatie van de ouders niet zou zijn verbroken, in (de omgeving van) [woonplaats 2] (alwaar zij is geboren en ook haar vier peettantes wonen) zou zijn opgegroeid nu het de bedoeling van partijen was om in [woonplaats 2] samen een leven op te bouwen, zal de rechtbank, in lijn van het ter zitting gegeven raadsadvies, het hoofdverblijf van [minderjarige] bepalen bij [wederpartij] . De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
4.4.
Het voorgaande maakt dat de voorwaarde waaronder [wederpartij] haar zelfstandig verzoek om terugverhuizing heeft ingediend, niet is vervuld, zodat dit ‘verzoek’ niet langer ter beoordeling voorligt.
4.5.
Al het voorgaande betekent ook dat het verzoek van [verzoekster] om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats 1] , dient te worden afgewezen bij gebrek aan belang. Immers, gelet op de door partijen overeengekomen zorgregeling is duidelijk dat de ouders het erover eens zijn dat [minderjarige] om de week bij [verzoekster] in [woonplaats 1] mag, en zal, verblijven.
4.6.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald, onder afwijzing van het meer of anders verzochte, waarbij de kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.7.
De ouders hebben ter zitting aangegeven dat zij het in het belang van [minderjarige] achten dat zij een traject starten om hun onderlinge communicatie te verbeteren en hun gezamenlijk ouderschap vorm te geven. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders een dergelijk traject in onderling overleg zullen starten, in het belang van [minderjarige] .

5.Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , bij [wederpartij] zal zijn;
bepaalt dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de ene week bij [wederpartij] (in [woonplaats 2] ) en de andere week bij [verzoekster] (in [woonplaats 1] ) zal verblijven, waarbij het wisselmoment op zondag om 18.00 uur zal zijn;
bepaalt dat [verzoekster] (eventueel via oma moederszijde) steeds zal zorgdragen voor het vervoer van [minderjarige] van Maastricht naar [woonplaats 1] en vice versa, waarbij [verzoekster] de kosten daarvan voor haar rekening zal nemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 februari 2022.
F.B.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.