ECLI:NL:RBLIM:2022:1435

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
ROE 20/3545
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade en de beoordeling van voorzienbaarheid van planologische wijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een planschadevergoeding. Eiseres, Projon BV, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, dat een planschadevergoeding van € 3.500,00 had toegekend aan de derde-partij, de erfgenaam van een woning in het plangebied van een nieuw uitwerkingsplan. Eiseres was van mening dat de toekenning van de planschadevergoeding onterecht was, omdat er geen sprake zou zijn van een planologische verslechtering en dat de derde-partij niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het primair besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij eigenaar was van de woning en dat het uitwerkingsplan de bouw van 17 woningen mogelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht had gebaseerd op het advies van de onafhankelijke adviescommissie, die had geconcludeerd dat er sprake was van een planologische verslechtering. Eiseres had geen contra-advies overgelegd om de conclusies van de adviescommissie te betwisten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de termijnoverschrijding van de derde-partij voor het indienen van bezwaar verschoonbaar was, omdat deze niet correct op de hoogte was gesteld van het primair besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen voorzienbaarheid was van de planologische wijziging van agrarische bestemming naar woningbouw ten tijde van de aankoop van het perceel door de derde-partij. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de toekenning van de planschadevergoeding aan de derde-partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

Projon BV, te Venlo, eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.J.P Engels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] ,erfgenaam van
[erflater], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: M.R.M. van Laarhoven).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een planschadevergoeding toegekend van € 3.500,00.
In het besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur [naam directeur] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Wat zijn de relevante feiten en omstandigheden?
1. De derde-partij is sinds 7 februari 1997 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer] . [erflater] , de overleden echtgenoot van de derde-partij, was tot aan zijn overlijden eveneens eigenaar van de woning. Het perceel waarop de woning is gelegen valt binnen het plangebied van het uitwerkingsplan “De Vaert c.a. fase 2”, vastgesteld op 12 december 2017, (hierna: het uitwerkingsplan).
1.1.
Het uitwerkingsplan maakt de bouw van 17 woningen mogelijk en is vastgesteld op initiatief van eiseres. Eiseres is namelijk de projectontwikkelaar van dit woningbouwproject. Eiseres heeft met de gemeente Venlo een overeenkomst gesloten voor de realisatie van het woningbouwproject (anterieure overeenkomst). In deze anterieure overeenkomst heeft eiseres zich ertoe verbonden om de gemeente Venlo te compenseren voor de planschade die voortvloeit uit het uitwerkingsplan. De peildatum is 1 februari 2018.
2. Op 7 december 2018 heeft de [erflater] verweerder verzocht om een planschadevergoeding wegens de vaststelling van het uitwerkingsplan voor de woning met aanhorigheden aan de [adres] te [woonplaats] .
2.1.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft [naam adviesbureau] , Adviesbureau onroerende zaken en lokale heffingen (hierna: adviescommissie), op verzoek van verweerder, op 5 maart 2020 een definitief advies en op 15 oktober 2020 een nader advies uitgebracht, waarin wordt geadviseerd aan de derde-partij een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 3.500,00. Hiertoe heeft de adviescommissie de op grond van het oude bestemmingsplan “Kern Boekend”, vastgesteld op 25 maart 2010, op het plangebied gelegen enkelbestemming ‘Agrarisch’ vergeleken met de planologische mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt. Op grond van het uitwerkingsplan heeft het plangebied thans de enkelbestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer-verblijfsgebied’.
3. Bij het primair besluit heeft verweerder op grond van het advies van 5 maart 2020 besloten de derde-partij een tegemoetkoming in planschade van € 3.500,00 te vergoeden. Eiseres was het niet eens met het primair besluit en heeft bezwaar gemaakt.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het (nader) advies van de adviescommissie op het standpunt dat sprake is van een planologische verslechtering. Van voorzienbaarheid is volgens verweerder geen sprake, omdat de voorafgaande bestemmingsplannen geen concrete beleidsvoornemens bevatten op grond waarvan de derde-partij rekening had moeten houden met woningbouw zoals opgenomen in het uitwerkingsplan. Van voorzienbaarheid is volgens verweerder sprake vanaf 1999. Gezien de aankoopdatum van het perceel in 1997 waarop de woning is gebouwd is voorzienbaarheid daarom geen reden om niet tot toekenning van een planschadevergoeding over te gaan.
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
5. De derde-partij voert aan dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit door de rechtbank niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primair besluit en die termijnoverschrijding bovendien niet verschoonbaar zou zijn. De derde-partij heeft verder gesteld dat het beroep ook niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege het ontbreken van een machtiging in bezwaar waarin eiseres [naam] machtigt om namens haar bezwaar te maken.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep en overweegt daartoe als volgt.
Verschoonbare termijnoverschrijding
6.1.
De rechtbank stelt vast dat dat het bezwaarschrift te laat is ontvangen. De bezwaartermijn van zes weken is op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb gaan lopen de dag nadat het primair besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het primair besluit dient op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending bekendgemaakt te worden. Verweerder heeft het primair besluit op 25 maart 2020 aan de derde-partij toegezonden, zodat de bezwaartermijn op 6 mei 2020 afliep. Het bezwaarschrift is door verweerder echter pas op 18 juni 2020 ontvangen.
6.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat die termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is. De rechtbank overweegt dat gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in zaken waarbij een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, van het nemen van een besluit niet of niet correct schriftelijk op de hoogte is gesteld en daarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, zijn bezwaren kenbaar dient te maken binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9275). De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak aan die maatstaf is voldaan, zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft verweerder verklaard het primair besluit op 17 juni 2020 te hebben gemaild naar eiseres en dat eiseres niet vóór 17 juni 2020 op de hoogte was van het primair besluit. Weliswaar heeft verweerder op 25 maart 2020 het primair besluit tegelijk met toezending aan de derde-partij ook aan eiseres willen sturen, maar de toezending aan eiseres is naar het verkeerde, oude, adres van eiseres gegaan, met als gevolg dat eiseres toen niet bekend is geraakt met het primair besluit. Tussen partijen staat namelijk vast dat verweerder het primair besluit op 25 maart 2020, zonder te controleren of dit adres nog juist was, naar het adres Huiskampweg 16 te Venlo heeft verzonden. Uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens volgt echter dat eiseres al vanaf 2017 gevestigd is aan de Noordervaartweg 15 te Venlo. Verweerder heeft dus het verkeerde adres gebruikt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de twee weken termijn op grond van de jurisprudentie van de Afdeling om bezwaar te maken pas is aangevangen op 17 juni 2020 en dat betekent dat het op 18 juni 2020 door eiseres gemaakte bezwaar ontvankelijk is omdat het binnen die twee weken termijn valt.
Machtiging
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook het ontbreken van een schriftelijke machtiging in bezwaar geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het beroep oplevert. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.1, tweede lid, van de Awb volgt dat verweerder van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen en dat uit artikel 6:6, onder a, van de Awb volgt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet voldaan is aan de in de wet gestelde vereisten. Naar het oordeel van de rechtbank zien deze bepalingen op een bevoegdheid en niet op een verplichting. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat zij geen reden had te twijfelen aan de bevoegdheid van de gemachtigde van eiseres en daarom geen machtiging heeft opgevraagd in bezwaar. De rechtbank kan verweerder hierin volgen, omdat [naam] in meerdere planschadezaken als gevolg van de vaststelling van het uitwerkingsplan personen die planschade claimen juridisch bijstaat. Ook is de gemachtigde van eiseres, die naast [naam] behandelaar is in het bezwaar, in een andere planschadezaak waarin eiseres tevens de projectontwikkelaar is samen met [naam directeur] tijdens de hoorzitting verschenen. Deze hoorzitting vond plaats één dag voor het bestreden besluit. Namens eiseres is [naam directeur] samen met de gemachtigde van eiseres bovendien ook op de zitting (bij de rechtbank) verschenen.
6.4.
Bovendien overweegt de rechtbank dat zelfs indien verweerder in redelijkheid niet mocht afzien van het opvragen van een schriftelijke machtiging, dat niet betekent dat verweerder zonder meer het bezwaar niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De rechtbank overweegt dat gelet op de ernstige gevolgen die zijn verbonden aan het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar, een bestuursorgaan van de in art. 6:6 van de Awb neergelegde bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring slechts gebruik dient te maken, nadat het bestuursorgaan een betrokkene ruimschoots en voldoende duidelijk in de gelegenheid heeft gesteld het desbetreffende verzuim te herstellen. De rechtbank overweegt dat door verweerder aan eiseres geen herstelverzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb is geboden, althans dat hiervan niet is gebleken, zodat de rechtbank ook om die reden van oordeel is dat het bezwaar niet niet-ontvankelijk is.
Kan verweerder zich voor de planologische vergelijking baseren op het (nader) advies van de adviescommissie?
7. Eiseres is van mening dat verweerder zich in het bestreden besluit niet kon baseren op het (nader) advies van de adviescommissie waaruit een planologische verslechtering voor de derde-partij blijkt. Eiseres voert aan dat de planologische vergelijking door de adviescommissie niet juist is uitgevoerd en verweerder de bevindingen van de adviescommissie niet correct heeft gewogen. Volgens eiseres is geen sprake van een verslechtering in de nieuwe planologische situatie, omdat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het planologisch voordeel. Door het voorheen mogelijke agrarisch grondgebruik en de infrastructurele voorzieningen kon al sprake zijn van licht, geur- en geluidhinder. Bemesting van het land of uitlaatgassen van agrarische voertuigen leveren meer geurhinder op dan de uitlaatgassen van auto’s en agrarisch materieel zorgt voor meer geluidhinder dan auto’s. Verder zijn de door de adviescommissie genoemde planschaderelevante aspecten, te weten geluid-, geur- en lichthinder, bezonning/schaduwwerking, privacy, uitzicht, situeringswaarde en parkeren/ontsluiting, onvoldoende concreet. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat zij op haar kosten een verkeerd geplaatst hekwerk van de derde-partij heeft verplaatst, waardoor eventuele planschade volgens eiseres ook anderszins verzekerd is.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van een planologische verslechtering heeft kunnen uitgaan en zich in het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het (nader) advies van de adviescommissie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3002, wordt voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een planologisch verslechterde situatie moet ook rekening worden gehouden met eventuele voordelen (voordeelverrekening).
8.2.
Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag het bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1662.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie een door verweerder benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige in voormelde zin is. De adviescommissie heeft, ter uitvoering van de opdracht van verweerder, een vergelijking gemaakt tussen de maximale mogelijkheden van het oude bestemmingsplan enerzijds en het nieuwe uitwerkingsplan anderzijds. Die vergelijking is inzichtelijk gemaakt in het advies en de conclusies van het (nader) advies zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet onbegrijpelijk. In het (nader) advies is per schaderelevant aspect bepaald of sprake is van een verslechtering. Ten aanzien van het aspect geluid-, geur- en lichthinder is in het (nader) advies juist opgenomen dat door het toegestane agrarische grondgebruik al sprake kon zijn van enige hinder, zoals licht- en geluidhinder afkomstig van agrarisch materieel en geurhinder door bemesting van het land of uitlaatgassen van agrarische voertuigen. Daarom is met de door eiseres genoemde mogelijke hinder onder de oude planologische situatie rekening gehouden bij de planvergelijking. De adviescommissie heeft vervolgens gekeken naar de geluid-, geur- en lichthinder op grond van de nieuwe planologische situatie door de vaststelling van het uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan maakt de bouw van 17 woningen mogelijk waarbij de meest nabijgelegen woning op enkele meters van de perceelsgrens van de derde-partij is gesitueerd en op ongeveer 35 meter tot de (achtergevel van de) woning. De verlichtingsgraad zal volgens het advies toenemen, door de binnen- en buitenverlichting van woningen, straatverlichting en koplampen van auto’s. De derde-partij zal te maken krijgen met de gebruikelijke in een woonomgeving voorkomende geluiden, zoals geluiden uit tuinen, aan- en afrijdende auto’s en dichtslaande portieren. Geurhinder kan optreden in de vorm van uitlaatgassen van auto’s. Gelet hierop wordt in het (nader) advies geconcludeerd dat sprake is van een verslechtering.
8.4.
In hetgeen door eiseres is aangevoerd kunnen ook geen concrete aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de conclusies of volledigheid van het (nader) advies van de adviescommissie. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres geen contra-advies van een deskundige heeft overgelegd met daarin opgenomen een afwijkende planvergelijking van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. De niet nader onderbouwde stelling dat in het nieuwe planologische regime sprake is van minder geur-, stank- en lichthinder dan onder het oude bestemmingsplan is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het (nader) advies. Hierbij heeft verweerder terecht gesteld dat de adviescommissie het meer incidenteel oude agrarische gebruik heeft mogen afzetten tegen het thans toegestane intensievere en meer continue gebruik van de woningen. Ook zijn de bebouwingsmogelijkheden ruimer dan onder de bestemming ‘Agrarisch’.
8.5.
Tegen de overige in het advies opgenomen schaderelevante aspecten bezonning/schadewerking, privacy, uitzicht, ligging/uitstraling (situeringswaarde) en parkeren/ontsluiting, heeft eiseres geen gronden aangevoerd, anders dan dat deze aspecten onvoldoende concreet zijn. Dit betreft geen onderbouwde stelling, zodat dit evenmin kan leiden tot een concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan het (nader) advies.
8.6.
Dat eiseres op haar kosten een verkeerd geplaatst hekwerk van de derde-partij heeft verplaatst, waardoor eventuele planschade volgens haar ook anderszins verzekerd is, volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat dit pas ter zitting is aangevoerd, is dit standpunt niet nader onderbouwd en is het ook niet relevant voor de planvergelijking die de adviescommissie heeft gemaakt.
Is er sprake van voorzienbaarheid van de planologische verslechtering?
9. Eiseres stelt dat voorzienbaarheid van de planologische verslechtering als gevolg van het uitwerkingsplan kan worden aangenomen op grond van het bestemmingsplan “De Boekend” van 21 november 1973, gewijzigd 1 april 1974, en later vernietigd door de Kroon, het feit dat de gemeente Venlo in de periode van 1979-1987 voornemens was om een aantal woningen te realiseren aan de [straatnaam] te Venlo en daar ook gronden voor heeft verkocht, het bestemmingsplan “Boekend” van 24 oktober 1979, waaraan in 1983 door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg goedkeuring is onthouden en de plankaart ‘agrarische randzone en recreatiegebied’ van 25 januari 1998. Die documenten moeten voorts worden gelezen in samenhang met pagina 16 van het ontwerpbestemmingsplan “De Vaert c.a.” van 31 mei 2012 waaruit ondersteunend aan de overige documenten wordt bevestigd dat er in het verleden plannen waren voor woningbouw.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht geen voorzienbaarheid van een planologische wijziging van een agrarische bestemming naar woningbouw heeft aangenomen en overweegt daartoe als volgt.
10.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1562) de voorzienbaarheid van een planologische wijziging beoordeeld dient te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing voor een redelijk denkend en handelend koper of ondernemer, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Voor voorzienbaarheid van planschade is dus meer vereist dan dat de planologische ontwikkeling niet onwaarschijnlijk was. Bij voorzienbaarheid dient verder rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Een dergelijk beleidsvoornemen hoeft geen formele status te hebben.
10.2.
Het bestemmingsplan “De Boekend” van 21 november 1973, gewijzigd
1 april 1974, levert naar het oordeel van de rechtbank geen voorzienbaarheid op. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat dit bestemmingsplan voor zover dat betrekking heeft op het plangebied een agrarische bestemming had. In de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting is verder niet aangegeven dat het plangebied bestemd zal gaan worden voor woondoeleinden, zodat een redelijk denkend en handelend koper geen rekening hoefde te houden met het veranderen van de agrarische bestemming in een woonbestemming.
10.3.
De rechtbank stelt verder vast dat niet betwist is dat het bestemmingsplan “Boekend” van 24 oktober 1979, niet ziet op het plangebied van het uitwerkingsplan. Dit bestemmingsplan kan naar het oordeel van de rechtbank al daarom geen voorzienbaarheid opleveren. De in dit bestemmingsplan opgenomen tekst ‘Uitbreidingsplan in hoofdzaken’ heeft volgens de plankaart wel betrekking op het latere plangebied van het uitwerkingsplan, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dan weer geen concreet beleidsvoornemen. Uit die enkele tekst ‘Uitbreidingsplan in hoofdzaken’ volgt namelijk niet dat door een redelijk denkend en handelend koper rekening moet worden gehouden met woningbouw in het plangebied van het uitwerkingsplan.
10.4.
Ook de inhoud van het verslag van een overleg op 25 september 1979 met de werkgroep ‘instandhouding woonkern Boekend’ en gemeentelijke ambtenaren, levert geen voorzienbaarheid op. Uit dit verslag blijkt volgens eiseres dat de gemeente Venlo in de periode van 1979 voornemens was om een aantal woningen te realiseren aan de [straatnaam] te Venlo. De rechtbank stelt vast dat dit verslag eveneens niet op het plangebied van het uitwerkingsplan ziet, maar op het gebied van het bestemmingsplan “Boekend”. Al om die reden volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het verslag geen voorzienbaarheid. Daarnaast is dit verslag van een overleg ook geen concreet beleidsvoornemen. Het besluit tot verkoop voor woningbouw 6 woningen ‘ [straatnaam] ’ van 30 september 1987 is eveneens geen concreet beleidsvoornemen en wel omdat uit dit besluit niet kan worden afgeleid dat er in het plangebied van het uitwerkingsplan eveneens (concrete) plannen voor woningbouw waren. Een concreet beleidsvoornemen kan niet worden opgemaakt uit het enkele feit dat de [straatnaam] in de buurt van het plangebied is gelegen.
10.5.
Ook leidt de plankaart ‘agrarische randzone en recreatiegebied’ van
25 januari 1998 ook niet tot voorzienbaarheid, omdat dit stuk dateert van ná de aankoop van het perceel aan de [adres] door de derde-partij. De rechtbank is verder van oordeel dat de passage op pagina 16 van het ontwerpbestemmingsplan “De Vaert c.a.”, van 31 mei 2012 dateert van ná de aankoop van het perceel door de derde-partij, zodat de betreffende passage om die reden geen voorzienbaarheid oplevert.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van de aankoop van het perceel van de derde-partij waarop de woning is gerealiseerd geen sprake was van voorzienbaarheid van een planologische wijziging. Hierbij merkt de rechtbank nog ten overvloede op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven over te zijn gegaan tot een normaal maatschappelijk risico van 5% in plaats van 2%, omdat het in de lijn der verwachting lag dat mogelijk in de toekomst sprake zou zijn van woningbouw. Voor het antwoord op de vraag of, en zo ja, in hoeverre de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is - anders dan bij de beoordeling of voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen - de situatie ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak niet van belang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402).
Wat is de uitkomst in deze zaak?
12. De conclusie is dat verweerder aan de derde-partij terecht een planschadevergoeding heeft toegekend vanwege de vaststelling van het uitwerkingsplan. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op: 25 februari 2022
de griffier is verhinderd om
rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 februari 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.