2.1.Naar aanleiding van deze aanvraag heeft [naam adviesbureau] , Adviesbureau onroerende zaken en lokale heffingen (hierna: adviescommissie), op verzoek van verweerder, op 15 mei 2020 een definitief advies en op 15 oktober 2020 een nader advies uitgebracht, waarin wordt geadviseerd de derde-partij een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 11.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente per 10 juni 2019. Hiertoe heeft de adviescommissie de op grond van het oude bestemmingsplan “Kern Boekend”, vastgesteld op 25 maart 2010, op het plangebied gelegen enkelbestemming ‘Agrarisch’ vergeleken met de planologische mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt. Op grond van het uitwerkingsplan heeft het plangebied thans de enkelbestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer-verblijfsgebied’.
3. Bij het primair besluit heeft verweerder op grond van het advies van de adviescommissie van 15 mei 2020 besloten de derde-partij een tegemoetkoming in planschade van € 11.750,00 toe te kennen. Eiseres was het niet eens met het primair besluit en heeft bezwaar gemaakt.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het (nader) advies van de adviescommissie, op het standpunt dat sprake is van een planologische verslechtering. Van voorzienbaarheid is volgens verweerder geen sprake, omdat de voorafgaande bestemmingsplannen geen concrete beleidsvoornemens bevatten op grond waarvan de derde-partij rekening had moeten houden met woningbouw zoals opgenomen in het uitwerkingsplan. Van voorzienbaarheid is volgens verweerder sprake vanaf 1999. Gezien de aankoopdatum van het perceel in 1981 waarop de woning is gebouwd is voorzienbaarheid daarom geen reden om niet tot toekenning van een planschadevergoeding over te gaan.
Kan verweerder zich voor de planologische vergelijking baseren op het (nader) advies van de adviescommissie?
5. Eiseres is van mening dat verweerder zich in het bestreden besluit niet kon baseren op het (nader) advies van de adviescommissie waaruit een planologische verslechtering voor de derde-partij blijkt. Eiseres voert aan dat de planologische vergelijking door de adviescommissie niet juist is uitgevoerd en verweerder de bevindingen van de adviescommissie niet correct heeft gewogen. Volgens eiseres is geen sprake van een verslechtering in de nieuwe planologische situatie, omdat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het planologisch voordeel. Door het voorheen mogelijke agrarisch grondgebruik en de infrastructurele voorzieningen kon al sprake zijn van licht-, geur- en geluidhinder. Bemesting van het land en uitlaatgassen van agrarische voertuigen leveren meer geurhinder op dan de uitlaatgassen van auto’s en agrarisch materieel zorgt voor meer geluidhinder dan auto’s. Ook is als gevolg van het uitwerkingsplan de tuinbouwkas, gelegen op ongeveer 300 meter van de percelen van de derde-partij, verdwenen, waardoor sprake is van minder lichthinder. Voorts zijn volgens eiseres de door de adviescommissie genoemde planschaderelevante aspecten, geluid-, geur- en lichthinder, bezonning/schaduwwerking, privacy, uitzicht, situeringswaarde en parkeren/ontsluiting, onvoldoende concreet. Verder heeft eiseres ter zitting nog aangevoerd dat de woning van de derde-partij inmiddels is verkocht voor een veel hoger bedrag dan het getaxeerde bedrag en dat zij bovendien ten gunste van de derde-partij voor € 4.500,00 aan kosten heeft gemaakt voor het verwijderen van een hekwerk en een aantal struiken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van een planologische verslechtering heeft kunnen uitgaan en zich in het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het (nader) advies van de adviescommissie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3002, wordt voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een planologisch verslechterde situatie moet ook rekening worden gehouden met eventuele voordelen (voordeelverrekening).