ECLI:NL:RBLIM:2022:1403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
03.228270.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op echtgenote met hamer en mes, vrijspraak voor moord

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn echtgenote. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De zaak kwam aan het licht na een melding van bezorgdheid over de verdachte, die in gewonde toestand werd aangetroffen in zijn woning. De politie ontdekte het lichaam van de echtgenote, die ernstige verwondingen had opgelopen door meervoudig slaan met een hamer en steken met een mes. De verdachte verklaarde dat hij in een waas handelde na een conflict met zijn vrouw en haar nieuwe vriend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, omdat de tijd tussen het besluit om de echtgenote te doden en de uitvoering van dat besluit te kort was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar en moest een schadevergoeding van € 17.500,- betalen aan de benadeelde partijen, de zonen van het slachtoffer, wegens affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.228270.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
gedetineerd in P.I. Sittard,
Op de Geer 1, 6135 KN te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 31 januari 2022 en 2 februari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn op beide zittingsdagen verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is onderbroken tot 10 februari 2022 en op die datum formeel gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] -al dan niet met voorbedachten rade- heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Bij onderzoek bleek het slachtoffer letsels aan het hoofd te hebben, ontstaan door een meervoudige stomp botsende krachtinwerking en meerdere steekverwondingen in haar hals. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer meermalen hard met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Hoewel verdachte aangeeft dat hij zich niet kan herinneren het slachtoffer met een mes te hebben gestoken, kan het gezien de resultaten van het onderzoek niet anders dan dat verdachte deze verwondingen heeft toegebracht.
De door verdachte verrichte geweldshandelingen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op de dood van het slachtoffer. Dat het de bedoeling van de verdachte was dat het slachtoffer zou overlijden blijkt ook uit de tekst van de afscheidsbrief van de verdachte. Verdachte heeft volgens de officier van justitie dan ook vol opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
De verdachte heeft het slachtoffer daarbij met voorbedachten rade gedood. Er was sprake van kalm en rustig beraad. Het verloop van de avond en nacht en de inhoud van de afscheidsbrief vormen contra-indicaties dat sprake is geweest van het doden van het slachtoffer in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat de verdachte pas na het slaan met de hamer zou hebben besloten om ook zichzelf van het leven te beroven past ook niet bij de inhoud van de afscheidsbrief. Hieruit blijkt juist nadrukkelijk dat verdachte er over na heeft gedacht dat de gezamenlijke dood van het slachtoffer en hemzelf volgens hem het juiste was. Aan het bukken en het pakken van de hamer beneden in de gang kan uitsluitend een door verdachte genomen wilsbesluit ten grondslag hebben gelegen. Verdachte is vervolgens naar boven gelopen en heeft het slachtoffer benaderd. Het slachtoffer lag te slapen. Er was geen van buiten komende prikkel of aanleiding om te handelen voor de verdachte op dat moment. Na de eerste slag met de hamer was er nog ruimte om na te denken, maar heeft hij toch op zijn minst nog een keer geslagen.
Het lichaam van het slachtoffer is na het slaan met de hamer verplaatst, gelet op het onderzoek dat is gedaan naar het bloedspattenpatroon. Aangezien verdachte niets zegt over het feit dat hij haar heeft verplaatst, moet het slachtoffer nog hebben bewogen na het meermalen slaan met de hamer en is zij dus niet meteen overleden. Het Openbaar Ministerie acht de doodsoorzaak dan ook gelegen in de combinatie van de letsels aan het hoofd en de hals. Tussen het slaan met de hamer en het steken van de messen moet enige tijd voorbij zijn gegaan. Dit blijkt uit de tijdstippen die de verdachte zelf noemt. Naar eigen zeggen is hij wakker geworden om 6.00 uur/6.15 uur en in de brief schrijft hij dat het slachtoffer om 6.30 uur is overleden. Na het slaan met de hamer is de verdachte, naar eigen zeggen, nog naar beneden gegaan om daar papieren te pakken, kruisjes op de kalenders te zetten, de messen te pakken en medicijnen te nemen. Vervolgens heeft hij nog de brieven geschreven. Gelet op dit tijdsverloop heeft de verdachte tussen de verschillende handelingen door ook steeds de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en heeft hij zich daarvan rekenschap kunnen geven. Desondanks is de verdachte doorgegaan met bewerkstelligen van zijn doel om samen met het slachtoffer heen te gaan. Uit het letsel aan de rechterzijde van het aangezicht en de luxatie van de ooglens van het rechteroog kan voorts worden afgeleid dat verdachte nog meer geweld heeft uitgeoefend op het lichaam van het slachtoffer.
Verdachte zegt dat hij heeft gehandeld in een waas die plotseling zou zijn ontstaan toen hij de film van de gebeurtenissen van die avond weer voor zich zag toen hij op het toilet zat. Verdachte was echter al langere tijd op de hoogte van de relatie van het slachtoffer met de heer [naam 1] . Niet te volgen is dat verdachte eerder die nacht gewoon kan slapen, uren later wakker wordt en pas dan terwijl hij op het toilet is in die zogenaamde waas terechtkomt.
Alle door verdachte uitgevoerde handelingen in relatie tot de brieven die verdachte heeft geschreven wijzen op een voorgenomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven en ook de volharding van dit besluit blijkt hieruit. Er is sprake van bewust en doelmatig handelen waarbij verdachte zich gedurende langere tijd bewust is geweest van de reikwijdte van zijn handelen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de verdediging is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde moord. Er is niet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Er was sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling ten gevolge van het filmpje dat hij voor zich zag van die voorafgaande avond.
Na het slaan met de hamer verkeerde verdachte in een toxisch delirium ten gevolge van de inname van de medicatie. Het steken met een of meerdere messen kan verdachte niet worden toegerekend, nu hij in een totaal niet door hem voorzienbare situatie is geraakt van een delier waardoor zijn verdergaand handelen dan doodslag middels de hamerklappen hem niet kan worden toegerekend en in elk geval daardoor geen sprake kan zijn van voorbedachte raad.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de doodslag kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 10 september 2020, omstreeks 09:35 uur, ontving de politie de melding dat men bezorgd was om [verdachte] wonende aan de [adres] te Maastricht. De melder had al een week geen contact met [verdachte] gehad en hij was niet op zijn werk bij [naam bedrijf] op 8 september 2020 verschenen. Ter plaatse werd niet gereageerd op het aanbellen bij de woning. De rolluiken aan de voor- en achterkant van de woning waren omlaag en gesloten. In het kader van de hulpverlening werd besloten de woning te betreden. Op het portaal gelegen op de 1e verdieping werd verdachte in gewonde toestand aangetroffen. Verdachte was nauwelijks aanspreekbaar en had een vleeswond aan de binnenzijde van zijn linker onderarm.
Op het moment dat verbalisant op de overloop en in de aangrenzende kamers de lichten aandeed, keek verbalisant in de aangrenzende slaapkamer gelegen aan de achterzijde van de woning. Hij zag dat er nog een persoon op het bed lag. Het gezicht van deze persoon, dat maar gedeeltelijk onder het dekbed uitkwam, was verkleurd en er liep een bloedspoor over. Naast deze persoon lagen een groot vleesmes en een vuisthamer op het bed. Rechts naast het bed lagen 2 A4 papieren met een handgeschreven tekst. Op deze papieren stonden een tijdstip en een datum. Op het nachtkastje naast het bed werd een brief aangetroffen die de verdenking wekte dat de overledene de vrouw van verdachte betrof en dat verdachte verantwoordelijk was voor haar dood. [2]
Op de aangetroffen brieven stond het volgende vermeld:
Brief 1
‘Heb mijn vrouw [slachtoffer] en mijzelf van het leven beroofd. Het was het beste voor ons. Tijd
overlijden [slachtoffer] 6.30 uur 06-09-2020 Wilt u aub mijn broer [naam 2] (…) en mijn schoonzus [naam 3] (…) BvD [verdachte] .
p.s. Zelfs de laatste uurtjes mij nog voor schut willen zetten meneer [naam 1] . Wij zijn samen heengegaan (beste oplossing). Jij staat met lege handen, de ballen was het je dat waard.’ [3]
Brief 2
Op brief 2 stonden instructies voor de Dela. ‘Wij willen gecremeerd worden in [plaats] en asverstrooiing te [plaats] vak F. BvD [verdachte] .’ [4]
In de keuken werd een kalender aangetroffen. [5] Bij de datum zondag 6 september 2020 stonden de namen [slachtoffer] en [verdachte] geschreven met een kruisteken ervoor. Onder de namen stond de tekst: ‘(20 jaar + 3 mnd)’. [6]
Door Forensische Opsporing werd de aangetroffen overleden vrouw geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer] . [7]
Drs. D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog, heeft sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] en de doodsoorzaak onderzocht. Rijken constateerde aan het hoofd meerdere huidverscheuringen en schedelbreuken. Deze letsels zijn ontstaan door meervoudige stomp botsende krachtinwerking, zoals door slaan met een harde structuur. Gezien de onderliggende botbreuken moet de krachtinwerking (deels) hevig zijn geweest. Verder werden steekletsels vastgesteld aan de hals, die zijn ontstaan door meervoudige scherprandig perforerende krachtinwerking, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Hierbij was er onder andere perforatie van de linkerhalsader. Vanwege de gevorderde postmortale veranderingen kon niet meer worden vastgesteld of deze letsels bij leven zijn ontstaan. Beide geweldsinwerkingen kunnen, indien bij leven opgetreden, ieder op zich of in combinatie het overlijden verklaren.
Een toxicologische oorzaak van het overlijden is niet gebleken. Evenmin is een ziekelijke oorzaak van het overlijden gebleken. [8]
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht of de aangeleverde hamer het letsel aan het hoofd van het slachtoffer heeft veroorzaakt. In het microanalyse van invasief trauma rapport werden uit de vraagstelling de volgende hypothesen afgeleid:
Hypothese Hla: De beschadigingen zijn veroorzaakt met de hamer [AAKY4467NL];
Hypothese Hlb: De beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAKY4473NL];
Hypothese Hlc: De beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAKY4474NL];
Hypothese H2: De beschadigingen zijn veroorzaakt met een willekeurig ander slagvoorwerp.
De gezamenlijke resultaten van het Microanalyse Invasief Trauma onderzoek zijn iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker wanneer de beschadigingen zijn
veroorzaakt met de hamer [AAKY4467NL] (Hla), dan met een willekeurig ander slagvoorwerp (H2). De bewijskracht wordt ingeschat op circa 10.
Er zijn geen aanwijzingen dat de beschadigingen in de schedel zijn veroorzaakt met de messen [AAKY4473NL] en [AAKY4474NL]. [9]
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht of de bij de overledene aangetroffen steekwonden zijn toegebracht door een van de door de politie ter plaatse aangetroffen messen. De beoordeling van de steekverwondingen was ernstig bemoeilijkt door de gevorderde postmortale veranderingen. De lengte van de steekletsels aan de huid was variërend van circa 1,5 tot 2,7 cm; de wonduiteinden waren niet betrouwbaar te beoordelen. De diepte van de onderliggende steekkanalen was minimaal circa 2 cm; hierbij werd geen bot en/of kraakbeen geraakt. De aangeleverde messen onder SIN AAKY4473NL en SIN AAKY4474NL werden door drs. D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog beoordeeld op basis van foto's. Beide messen kunnen gezien het aspect en de afmetingen in aanmerking komen als veroorzakend voorwerp voor één of alle steekwonden. [10]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat toen het slachtoffer rond middernacht op 5 september 2020 met de heer [naam 1] thuiskwam, hij [naam 1] gevraagd heeft te vertrekken. Dat deed hij niet en het slachtoffer en [naam 1] kwamen de woning in. Ze waren moe en wilden samen naar boven. Verdachte gaf aan dat hij dit niet wilde en zei nogmaals dat [naam 1] moest vertrekken. Het slachtoffer antwoordde dat de verdachte zich niet moest aanstellen. Dat vond verdachte vernederend. Verdachte begreep op dat moment dat het slachtoffer toch niet met hem doorwilde en weer met [naam 1] was. Verdachte ging naar boven en probeerde om te gaan slapen. Het slachtoffer en [naam 1] bleven samen beneden. Op 6 september 2020 ging verdachte rond 2 uur naar beneden om te vragen of het stiller kon. Toen hij beneden kwam, zag hij dat het slachtoffer en [naam 1] de banken tegen elkaar hadden gezet en dat zij op de banken lagen. Hij vroeg hen wat daar de bedoeling van was en vertrok weer naar boven. Rond 4 uur hoorde hij het rolluik omhoog gaan en vertrok [naam 1] weer. Verdachte viel weer in slaap. Hij had niet gemerkt dat het slachtoffer naar boven was gekomen. Verdachte werd rond 6.00 uur/6.15 uur weer wakker. Hij ging naar beneden, deed het licht aan en de kelderdeur open voor de kat. Vervolgens ging hij naar het toilet. Toen hij op het toilet zat speelde het hele filmpje zich weer af voor zijn ogen. Het filmpje dat het slachtoffer met [naam 1] de woning binnenkwam en hem treiterde. Verdachte voelde zich vernederd en teleurgesteld. In de hoek van de kelderopening zag hij een hamer liggen. Die lag op het kistje vol kattengrind. Hij pakte de hamer. Het werd hem zwart voor de ogen. Hij dacht er niets bij. Hij liep naar boven met de hamer en gaf 2 tikken tegen de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer. Hij gaf die 2 tikken achter elkaar. Ze reageerde nergens meer op na het slaan met de hamer.
Verdachte ging daarna naar beneden en pakte medicatie. Hij nam ongeveer 80 stuks promethazine in en een aantal strips fluoxetine, omdat hij ook een einde aan zijn eigen leven wilde maken. Hij pakte een groot en een klein keukenmes. Dat zijn de messen die boven zijn aangetroffen. De aantekening op de kalender had hij gemaakt in de keuken. De briefjes had hij ook beneden gepakt en mee naar boven genomen samen met de messen. De briefjes schreef hij na het innemen van de medicatie.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij zich boven in de slaapkamer met de messen had verwond aan zijn linkerarm en pols. Hij ging vervolgens nog een keer naar beneden naar de kelder. Daar zag hij de flex liggen waarmee hij zich ook nog verwondde. Hij had de flex aangezet en tegen zijn arm gezet. Daarna ging hij weer naar boven en was in bed gaan liggen. Vervolgens werd hij wakker in het ziekenhuis. [11]
Tijdens het onderzoek werd door verbalisant [naam 4] de tijd gemeten die het kost om vanuit de openstaande kelderdeur vanuit de gang op de begane grond te lopen naar de linkerzijde van het bed alwaar het slachtoffer lag, in de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning. Verbalisant liep de route op een rustig tempo waarbij hij gebruik maakte van de stopwatch op zijn van dienstwege verstrekte mobiele telefoon. Hij startte de stopwatch bij de geopende kelderdeur en zag dat de stopwatch 14 seconden aangaf op het moment dat hij de dorpel van de slaapkamer bereikte. Verbalisant liep vervolgens door naar de linkerzijde van het bed, ter hoogte van het hoofdeinde, en zag daarbij dat de stopwatch 21 seconden aangaf. [12]
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer 2 keer met een hamer op de linkerkant van haar hoofd heeft geslagen en 2 steekletsels met een scherprandig voorwerp in haar hals heeft toegebracht.
Dat de verdachte zich niet kan herinneren de betreffende steekletsels te hebben toegebracht, doet aan het voorgaande niet af. Nergens is uit gebleken dat iemand anders verantwoordelijk zou kunnen zijn voor het toebrengen van die steekletsels. De rechtbank duidt de verdachte aan als de dader; het kan niet anders dan dat hij de betreffende steekletsels heeft toegebracht. Dat deze steekletsels zijn toegebracht met de messen die op de plaats delict zijn aangetroffen en vervolgens onderzocht zijn, is onvoldoende komen vast te staan. Hoewel de exacte doodsoorzaak door de deskundigen niet kon worden vastgesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat het hoofdletsel of het steekletsel in de hals dan wel de combinatie daarvan heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. Bij dit alles komt dat de forensische bevindingen passen bij de bekentenis van de verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte erop duidt dat de verdachte de strafbare handelingen doelbewust en met vol opzet heeft gepleegd.
De verdediging heeft in dit verband nog aangegeven dat de verdachte, na het toedienen van de hamerslagen, verkeerde in de staat van toxicologisch delirium. Voor zover de verdediging hiermee heeft bedoeld te betogen dat daardoor opzet aan de zijde van de verdachte zou hebben ontbroken, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2775) blijkt dat van opzet, van het willens en wetens zich gedragen of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan geen sprake kan zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde. De rechtbank is noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken van het bestaan van voornoemde situatie. Dit verweer zal daarom worden verworpen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
De vraag die vervolgens rijst is of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan
contra-indicatieseen zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten rade vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachten rade niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten rade bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Hoewel een korte tijdspanne tussen het besluit en uitvoering een contra-indicatie voor het bestaan van voorbedachten rade kan opleveren, is het in dat geval evenwel aannemen van het bestaan van voorbedachten rade mogelijk, indien komt vast te staan dat de verdachte op een bepaald moment heeft besloten om een ander van het leven te beroven en indien hij voorafgaand aan dit besluit of vanaf dit besluit tot aan het einde van de uitvoering daarvan voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden.
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
De verdachte heeft -kort gezegd- verklaard dat hij op het toilet was beneden en dat hij op dat moment de gebeurtenissen van hetgeen er eerder die avond was voorgevallen nog eens in zijn hoofd had afgespeeld. Op dat moment voelde hij zich vernederd en was hij kwaad. Vervolgens pakte hij de hamer die in de kelderopening naast het toilet lag en begaf hij zich naar de kant van het bed alwaar het slachtoffer op dat moment sliep. Hij sloeg haar vervolgens twee keer met de hamer op de linkerkant van haar hoofd.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering van dat besluit. Immers, het besluit tot levensberoving door de verdachte is niet eerder genomen dan direct voorafgaand aan het moment waarop hij de hamer heeft gepakt. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat dit besluit eerder heeft plaatsgevonden. Vervolgens is de verdachte met de hamer naar boven gegaan en heeft het slachtoffer op haar hoofd geslagen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de tijd die benodigd is om de afstand tussen de plek alwaar de verdachte de hamer heeft gepakt en het bed alwaar het slachtoffer op dat moment lag te slapen af te leggen ongeveer 21 seconden bedraagt. Aan de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte vóór het door hem genomen besluit dan wel tussen het besluit en de uitvoering daarvan (het slaan met de hamer) voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden noch dat hij zich op dat besluit daadwerkelijk beraden heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook geen sprake zijn van handelen met voorbedachten rade.
Standpunten officier van justitie over voorbedachten rade
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar betoog om bij de voor voorbedachten rade relevante tijdspanne mee te rekenen de periode gelegen na het slaan met de hamer. Niet uitgesloten kan immers worden dat het slachtoffer reeds door de hamerslagen is overleden en dat toen al het feit door de verdachte is voltooid.
Zonder nadere motivering kan evenmin overeind blijven de stelling van de officier van justitie dat de verdachte, tijdens het nadenken over de gebeurtenissen van eerder die avond (het filmpje in zijn hoofd), gelegenheid tot beraad heeft gehad of dat hij zich daadwerkelijk heeft beraden op het besluit om het slachtoffer om het leven te brengen. De enkele vaststelling dat de verdachte over de gebeurtenissen van eerder die avond heeft nagedacht, is daartoe onvoldoende.
Hetzelfde lot treft de stelling van de officier van justitie dat uit de brieven die de verdachte heeft geschreven zou blijken dat hij nagedacht heeft over het doden van het slachtoffer. De verdachte heeft deze brieven immers pas na de hamerslagen geschreven. Bovendien rechtvaardigt de inhoud van die brieven evenmin de conclusie dat het voornemen van de verdachte om het slachtoffer te doden reeds voor die hamerslagen is ontstaan.
Dat het slachtoffer nog zou hebben geleefd na de hamerslagen, zoals de officier van justitie stelt, volgt de rechtbank evenmin, gelet op de conclusie die volgt uit de forensische rapporten dat de doodsoorzaak niet precies kan worden vastgesteld. Ook het bloedspatpatroon geeft geen duidelijkheid of het slachtoffer nog leefde op het moment dat ze in haar hals werd gestoken.
Conclusie
Nu niet bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal hij van de impliciet primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken. De rechtbank acht de ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 6 september 2020, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een hamer, meermalen, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of door met een scherprandig voorwerp, meermalen, in de hals van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De GZ-psycholoog S. Labrijn, psychiater J.W. Hummelen en forensisch milieuonderzoeker J. Volders hebben over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De verdediging heeft in dit verband nog aangegeven dat de verdachte, na het toedienen van de hamerslagen, verkeerde in de staat van toxicologisch delirium. Voor zover de verdediging hiermee heeft bedoeld te betogen dat het bewezenverklaarde daardoor niet aan de verdachte kan worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer dient te worden verworpen
reeds om het feitdat noch uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verdachte daadwerkelijk in een delirium verkeerde op het moment van het uitvoeren van het bewezenverklaarde feit.
De verdachte is, gelet op het voorgaande, strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de bandbreedte voor doodslag die uit de jurisprudentie naar voren komt die neerkomt op een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren tot 10 jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat de officier van justitie bij het formuleren van haar eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van moord, terwijl de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de subsidiair ten laste gelegde doodslag. Bij het bepalen van de strafmaat wordt daarmee rekening gehouden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag op zijn echtgenote [slachtoffer] . Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het handelen van verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet gebracht. Voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit. Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken doorgaans worden opgelegd. Door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch worden in zaken waarbij sprake is van doodslag de laatste jaren doorgaans gevangenisstraffen van 8 tot 12 jaar opgelegd. Uitgaande van die bandbreedte zal de rechtbank hierna bespreken met welke feiten en omstandigheden zij in dit geval in het bijzonder rekening zal houden bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Verdachte heeft zijn levenspartner terwijl zij lag te slapen in haar eigen slaapkamer waar zij zich veilig achtte, een aantal keren koelbloedig met een hamer op het hoofd geslagen en met een mes gestoken. Deze laffe, weerzinwekkende daad heeft de verdachte gepleegd uit wraakgevoelens. Dat er sprake was van wraak blijkt uit het aangetroffen afscheidsbriefje en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2022 dat hij boos was op het slachtoffer en haar nieuwe vriend. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden in strafverzwarende zin mee bij de beoordeling van de strafmaat.
Verder heeft de rechtbank gelet op de bevindingen van Psycholoog Labrijn en psychiater Hummelen, zoals vervat in de zogenoemde triple rapportage. Zij komen daarin tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het delict leed aan een depressieve stoornis die in remissie was. Er waren nog restsymptomen in de vorm van slaapproblemen, in wisselende mate energieverlies en in lichte mate spanningsklachten. Er was tevens sprake van een (lichte) stoornis in alcoholgebruik. Er is volgens de deskundigen geen relatie tussen de psychopathologie van de aanwezige stoornissen en het ten laste gelegde.
De bevindingen van de gedragsdeskundigen brengen de rechtbank tot het oordeel dat er bij verdachte ten tijde van het feit weliswaar sprake was van psychische stoornissen, maar dat deze stoornissen zijn handelen niet hebben beïnvloed.
De rechtbank acht verdachte dan ook ten volle verantwoordelijk voor zijn daad.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat zij ter zitting niet de indruk heeft gekregen dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw. De rechtbank kreeg daarentegen de indruk dat de verdachte koelbloedig, emotieloos en onbewogen achter zijn ijzingwekkende, laffe daad blijft staan en niet gebukt gaat onder schuldgevoel. Deze indruk komt ook overeen met de bevindingen van voornoemde deskundigen die -kort gezegd- hebben aangeven geen spijt bij de verdachte te hebben kunnen ontwaren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar met aftrek van voorarrest passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , zonen van [slachtoffer]
De benadeelde partijen vorderen allen een schadevergoeding van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Het bedrag bestaat uit affectieschade en de hoogte is gebaseerd op het Besluit vergoeding affectieschade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu de kinderen van het slachtoffer al jaren geen contact meer hadden met hun moeder.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer.
Vanaf 1 januari 2019 kunnen de in artikel 6:108, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer affectieschade vorderen. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen bij hun vorderingen aansluiting hebben gezocht bij de in het
Besluit vergoeding affectieschadevermelde bedragen.
De verdediging heeft betwist dat er een recht bestaat op vergoeding van affectieschade door te wijzen op het feit dat het slachtoffer al jaren geen contact meer had met haar kinderen.
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partijen als kinderen van de overledene tot de gerechtigden behoren die recht hebben op affectieschade en volgens de wettelijke regeling geacht worden een zeer nauwe affectieve band met het slachtoffer te hebben. Zij hoeven dit derhalve niet te bewijzen of aannemelijk te maken. Hoewel in uitzonderlijke gevallen het zo kan zijn dat het vorderen van affectieschade desalniettemin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal dit ten aanzien van kinderen die een overleden ouder te betreuren hebben niet gauw het geval zijn.
Het feit dat er – al geruime tijd – geen contact meer was tussen het slachtoffer en haar kinderen is onvoldoende om de kinderen het recht op affectieschade te onthouden. Tussen een ouder en een kind bestaat een onvoorwaardelijke (bloed)band en dat maakt dat het verlies van een ouder pijn doet, ongeacht de mate van contact. Bovendien is het herstel van contact en het hebben van een band met het slachtoffer in de toekomst door het overlijden niet meer mogelijk. [13]
De door de benadeelden gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de impliciet ten laste gelegde moord;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
-
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe enveroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 1] , van een bedrag van
€ 17.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[benadeelde 1] , van een bedrag van 17.500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :

-
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 2] , van een bedrag van
€ 17.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[benadeelde 2] , van een bedrag van 17.500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :

-
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 3] , van een bedrag van
€ 17.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[benadeelde 3] , van een bedrag van 17.500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslag

- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • mes, (omschrijving: G1349185 (AAKY4473NL));
  • mes, (omschrijving: G1349189 (AAKY4474NL));
  • gereedschap, (omschrijving: G1349162 (AAKY4467NL));
  • handdoek, (omschrijving: G1349167 (AAKY4468NL), Hema);
  • 3 stuks papier, (omschrijving: G1350157);
  • 21 stuks papier, (omschrijving: G1350169).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. C. Wapenaar en
mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2022.
Buiten staat
Mr. C. Wapenaar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 6 september 2020 tot en met 10 september 2020, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een hamer, in elk geval met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of door met een mes, in elk geval met een scherprandig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hals van die [slachtoffer] te steken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3R020161/ KLUUT/2020145675, gesloten d.d. 10 juni 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1375.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2020, pag. 54 t/m 56.
3.De door verdachte handgeschreven brief, pag. 73.
4.De door verdachte handgeschreven brief, pag. 74.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 25 november 2020, pag. 949.
6.De kalenders pag. 75 en 76.
7.Het proces-verbaal betreffende de identificatie van het slachtoffer d.d. 15 september 2020, pag. 1089 en pag. 1090.
8.Pathologieonderzoek NFI 04.03.2021opgemaakt door drs. D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog, pag. 1215 tot en met 1227.
9.Het Microanalyse van invasief trauma onderzoek (MIT-onderzoek) naar aanleiding van een
10.De aanvullende toelichting inzake NFI-zaaknummer 2020.09.11.065, Kopie aan
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2022.
12.Het proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 1 oktober 2020, pag. 717.