3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 10 september 2020, omstreeks 09:35 uur, ontving de politie de melding dat men bezorgd was om [verdachte] wonende aan de [adres] te Maastricht. De melder had al een week geen contact met [verdachte] gehad en hij was niet op zijn werk bij [naam bedrijf] op 8 september 2020 verschenen. Ter plaatse werd niet gereageerd op het aanbellen bij de woning. De rolluiken aan de voor- en achterkant van de woning waren omlaag en gesloten. In het kader van de hulpverlening werd besloten de woning te betreden. Op het portaal gelegen op de 1e verdieping werd verdachte in gewonde toestand aangetroffen. Verdachte was nauwelijks aanspreekbaar en had een vleeswond aan de binnenzijde van zijn linker onderarm.
Op het moment dat verbalisant op de overloop en in de aangrenzende kamers de lichten aandeed, keek verbalisant in de aangrenzende slaapkamer gelegen aan de achterzijde van de woning. Hij zag dat er nog een persoon op het bed lag. Het gezicht van deze persoon, dat maar gedeeltelijk onder het dekbed uitkwam, was verkleurd en er liep een bloedspoor over. Naast deze persoon lagen een groot vleesmes en een vuisthamer op het bed. Rechts naast het bed lagen 2 A4 papieren met een handgeschreven tekst. Op deze papieren stonden een tijdstip en een datum. Op het nachtkastje naast het bed werd een brief aangetroffen die de verdenking wekte dat de overledene de vrouw van verdachte betrof en dat verdachte verantwoordelijk was voor haar dood.
Op de aangetroffen brieven stond het volgende vermeld:
Brief 1
‘Heb mijn vrouw [slachtoffer] en mijzelf van het leven beroofd. Het was het beste voor ons. Tijd
overlijden [slachtoffer] 6.30 uur 06-09-2020 Wilt u aub mijn broer [naam 2] (…) en mijn schoonzus [naam 3] (…) BvD [verdachte] .
p.s. Zelfs de laatste uurtjes mij nog voor schut willen zetten meneer [naam 1] . Wij zijn samen heengegaan (beste oplossing). Jij staat met lege handen, de ballen was het je dat waard.’
Brief 2
Op brief 2 stonden instructies voor de Dela. ‘Wij willen gecremeerd worden in [plaats] en asverstrooiing te [plaats] vak F. BvD [verdachte] .’
In de keuken werd een kalender aangetroffen.Bij de datum zondag 6 september 2020 stonden de namen [slachtoffer] en [verdachte] geschreven met een kruisteken ervoor. Onder de namen stond de tekst: ‘(20 jaar + 3 mnd)’.
Door Forensische Opsporing werd de aangetroffen overleden vrouw geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer] .
Drs. D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog, heeft sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] en de doodsoorzaak onderzocht. Rijken constateerde aan het hoofd meerdere huidverscheuringen en schedelbreuken. Deze letsels zijn ontstaan door meervoudige stomp botsende krachtinwerking, zoals door slaan met een harde structuur. Gezien de onderliggende botbreuken moet de krachtinwerking (deels) hevig zijn geweest. Verder werden steekletsels vastgesteld aan de hals, die zijn ontstaan door meervoudige scherprandig perforerende krachtinwerking, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Hierbij was er onder andere perforatie van de linkerhalsader. Vanwege de gevorderde postmortale veranderingen kon niet meer worden vastgesteld of deze letsels bij leven zijn ontstaan. Beide geweldsinwerkingen kunnen, indien bij leven opgetreden, ieder op zich of in combinatie het overlijden verklaren.
Een toxicologische oorzaak van het overlijden is niet gebleken. Evenmin is een ziekelijke oorzaak van het overlijden gebleken.
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht of de aangeleverde hamer het letsel aan het hoofd van het slachtoffer heeft veroorzaakt. In het microanalyse van invasief trauma rapport werden uit de vraagstelling de volgende hypothesen afgeleid:
Hypothese Hla: De beschadigingen zijn veroorzaakt met de hamer [AAKY4467NL];
Hypothese Hlb: De beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAKY4473NL];
Hypothese Hlc: De beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAKY4474NL];
Hypothese H2: De beschadigingen zijn veroorzaakt met een willekeurig ander slagvoorwerp.
De gezamenlijke resultaten van het Microanalyse Invasief Trauma onderzoek zijn iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker wanneer de beschadigingen zijn
veroorzaakt met de hamer [AAKY4467NL] (Hla), dan met een willekeurig ander slagvoorwerp (H2). De bewijskracht wordt ingeschat op circa 10.
Er zijn geen aanwijzingen dat de beschadigingen in de schedel zijn veroorzaakt met de messen [AAKY4473NL] en [AAKY4474NL].
Door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht of de bij de overledene aangetroffen steekwonden zijn toegebracht door een van de door de politie ter plaatse aangetroffen messen. De beoordeling van de steekverwondingen was ernstig bemoeilijkt door de gevorderde postmortale veranderingen. De lengte van de steekletsels aan de huid was variërend van circa 1,5 tot 2,7 cm; de wonduiteinden waren niet betrouwbaar te beoordelen. De diepte van de onderliggende steekkanalen was minimaal circa 2 cm; hierbij werd geen bot en/of kraakbeen geraakt. De aangeleverde messen onder SIN AAKY4473NL en SIN AAKY4474NL werden door drs. D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog beoordeeld op basis van foto's. Beide messen kunnen gezien het aspect en de afmetingen in aanmerking komen als veroorzakend voorwerp voor één of alle steekwonden.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat toen het slachtoffer rond middernacht op 5 september 2020 met de heer [naam 1] thuiskwam, hij [naam 1] gevraagd heeft te vertrekken. Dat deed hij niet en het slachtoffer en [naam 1] kwamen de woning in. Ze waren moe en wilden samen naar boven. Verdachte gaf aan dat hij dit niet wilde en zei nogmaals dat [naam 1] moest vertrekken. Het slachtoffer antwoordde dat de verdachte zich niet moest aanstellen. Dat vond verdachte vernederend. Verdachte begreep op dat moment dat het slachtoffer toch niet met hem doorwilde en weer met [naam 1] was. Verdachte ging naar boven en probeerde om te gaan slapen. Het slachtoffer en [naam 1] bleven samen beneden. Op 6 september 2020 ging verdachte rond 2 uur naar beneden om te vragen of het stiller kon. Toen hij beneden kwam, zag hij dat het slachtoffer en [naam 1] de banken tegen elkaar hadden gezet en dat zij op de banken lagen. Hij vroeg hen wat daar de bedoeling van was en vertrok weer naar boven. Rond 4 uur hoorde hij het rolluik omhoog gaan en vertrok [naam 1] weer. Verdachte viel weer in slaap. Hij had niet gemerkt dat het slachtoffer naar boven was gekomen. Verdachte werd rond 6.00 uur/6.15 uur weer wakker. Hij ging naar beneden, deed het licht aan en de kelderdeur open voor de kat. Vervolgens ging hij naar het toilet. Toen hij op het toilet zat speelde het hele filmpje zich weer af voor zijn ogen. Het filmpje dat het slachtoffer met [naam 1] de woning binnenkwam en hem treiterde. Verdachte voelde zich vernederd en teleurgesteld. In de hoek van de kelderopening zag hij een hamer liggen. Die lag op het kistje vol kattengrind. Hij pakte de hamer. Het werd hem zwart voor de ogen. Hij dacht er niets bij. Hij liep naar boven met de hamer en gaf 2 tikken tegen de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer. Hij gaf die 2 tikken achter elkaar. Ze reageerde nergens meer op na het slaan met de hamer.
Verdachte ging daarna naar beneden en pakte medicatie. Hij nam ongeveer 80 stuks promethazine in en een aantal strips fluoxetine, omdat hij ook een einde aan zijn eigen leven wilde maken. Hij pakte een groot en een klein keukenmes. Dat zijn de messen die boven zijn aangetroffen. De aantekening op de kalender had hij gemaakt in de keuken. De briefjes had hij ook beneden gepakt en mee naar boven genomen samen met de messen. De briefjes schreef hij na het innemen van de medicatie.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij zich boven in de slaapkamer met de messen had verwond aan zijn linkerarm en pols. Hij ging vervolgens nog een keer naar beneden naar de kelder. Daar zag hij de flex liggen waarmee hij zich ook nog verwondde. Hij had de flex aangezet en tegen zijn arm gezet. Daarna ging hij weer naar boven en was in bed gaan liggen. Vervolgens werd hij wakker in het ziekenhuis.
Tijdens het onderzoek werd door verbalisant [naam 4] de tijd gemeten die het kost om vanuit de openstaande kelderdeur vanuit de gang op de begane grond te lopen naar de linkerzijde van het bed alwaar het slachtoffer lag, in de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning. Verbalisant liep de route op een rustig tempo waarbij hij gebruik maakte van de stopwatch op zijn van dienstwege verstrekte mobiele telefoon. Hij startte de stopwatch bij de geopende kelderdeur en zag dat de stopwatch 14 seconden aangaf op het moment dat hij de dorpel van de slaapkamer bereikte. Verbalisant liep vervolgens door naar de linkerzijde van het bed, ter hoogte van het hoofdeinde, en zag daarbij dat de stopwatch 21 seconden aangaf.
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer 2 keer met een hamer op de linkerkant van haar hoofd heeft geslagen en 2 steekletsels met een scherprandig voorwerp in haar hals heeft toegebracht.
Dat de verdachte zich niet kan herinneren de betreffende steekletsels te hebben toegebracht, doet aan het voorgaande niet af. Nergens is uit gebleken dat iemand anders verantwoordelijk zou kunnen zijn voor het toebrengen van die steekletsels. De rechtbank duidt de verdachte aan als de dader; het kan niet anders dan dat hij de betreffende steekletsels heeft toegebracht. Dat deze steekletsels zijn toegebracht met de messen die op de plaats delict zijn aangetroffen en vervolgens onderzocht zijn, is onvoldoende komen vast te staan. Hoewel de exacte doodsoorzaak door de deskundigen niet kon worden vastgesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat het hoofdletsel of het steekletsel in de hals dan wel de combinatie daarvan heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. Bij dit alles komt dat de forensische bevindingen passen bij de bekentenis van de verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte erop duidt dat de verdachte de strafbare handelingen doelbewust en met vol opzet heeft gepleegd.
De verdediging heeft in dit verband nog aangegeven dat de verdachte, na het toedienen van de hamerslagen, verkeerde in de staat van toxicologisch delirium. Voor zover de verdediging hiermee heeft bedoeld te betogen dat daardoor opzet aan de zijde van de verdachte zou hebben ontbroken, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2775) blijkt dat van opzet, van het willens en wetens zich gedragen of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan geen sprake kan zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde. De rechtbank is noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken van het bestaan van voornoemde situatie. Dit verweer zal daarom worden verworpen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
De vraag die vervolgens rijst is of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan
contra-indicatieseen zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten rade vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachten rade niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten rade bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Hoewel een korte tijdspanne tussen het besluit en uitvoering een contra-indicatie voor het bestaan van voorbedachten rade kan opleveren, is het in dat geval evenwel aannemen van het bestaan van voorbedachten rade mogelijk, indien komt vast te staan dat de verdachte op een bepaald moment heeft besloten om een ander van het leven te beroven en indien hij voorafgaand aan dit besluit of vanaf dit besluit tot aan het einde van de uitvoering daarvan voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden.
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
De verdachte heeft -kort gezegd- verklaard dat hij op het toilet was beneden en dat hij op dat moment de gebeurtenissen van hetgeen er eerder die avond was voorgevallen nog eens in zijn hoofd had afgespeeld. Op dat moment voelde hij zich vernederd en was hij kwaad. Vervolgens pakte hij de hamer die in de kelderopening naast het toilet lag en begaf hij zich naar de kant van het bed alwaar het slachtoffer op dat moment sliep. Hij sloeg haar vervolgens twee keer met de hamer op de linkerkant van haar hoofd.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering van dat besluit. Immers, het besluit tot levensberoving door de verdachte is niet eerder genomen dan direct voorafgaand aan het moment waarop hij de hamer heeft gepakt. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat dit besluit eerder heeft plaatsgevonden. Vervolgens is de verdachte met de hamer naar boven gegaan en heeft het slachtoffer op haar hoofd geslagen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de tijd die benodigd is om de afstand tussen de plek alwaar de verdachte de hamer heeft gepakt en het bed alwaar het slachtoffer op dat moment lag te slapen af te leggen ongeveer 21 seconden bedraagt. Aan de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte vóór het door hem genomen besluit dan wel tussen het besluit en de uitvoering daarvan (het slaan met de hamer) voldoende tijd heeft gehad om zich op dat besluit te beraden noch dat hij zich op dat besluit daadwerkelijk beraden heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook geen sprake zijn van handelen met voorbedachten rade.
Standpunten officier van justitie over voorbedachten rade
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar betoog om bij de voor voorbedachten rade relevante tijdspanne mee te rekenen de periode gelegen na het slaan met de hamer. Niet uitgesloten kan immers worden dat het slachtoffer reeds door de hamerslagen is overleden en dat toen al het feit door de verdachte is voltooid.
Zonder nadere motivering kan evenmin overeind blijven de stelling van de officier van justitie dat de verdachte, tijdens het nadenken over de gebeurtenissen van eerder die avond (het filmpje in zijn hoofd), gelegenheid tot beraad heeft gehad of dat hij zich daadwerkelijk heeft beraden op het besluit om het slachtoffer om het leven te brengen. De enkele vaststelling dat de verdachte over de gebeurtenissen van eerder die avond heeft nagedacht, is daartoe onvoldoende.
Hetzelfde lot treft de stelling van de officier van justitie dat uit de brieven die de verdachte heeft geschreven zou blijken dat hij nagedacht heeft over het doden van het slachtoffer. De verdachte heeft deze brieven immers pas na de hamerslagen geschreven. Bovendien rechtvaardigt de inhoud van die brieven evenmin de conclusie dat het voornemen van de verdachte om het slachtoffer te doden reeds voor die hamerslagen is ontstaan.
Dat het slachtoffer nog zou hebben geleefd na de hamerslagen, zoals de officier van justitie stelt, volgt de rechtbank evenmin, gelet op de conclusie die volgt uit de forensische rapporten dat de doodsoorzaak niet precies kan worden vastgesteld. Ook het bloedspatpatroon geeft geen duidelijkheid of het slachtoffer nog leefde op het moment dat ze in haar hals werd gestoken.
Conclusie
Nu niet bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal hij van de impliciet primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken. De rechtbank acht de ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.