ECLI:NL:RBLIM:2022:1363

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
03/245186-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes op partner met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2021 haar partner heeft gestoken met een mes. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door haar advocaat mr. F.E.L. Teerling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 februari 2022, waar de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte wegens het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk haar partner heeft gestoken, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd haar partner van het leven te beroven, maar sprak haar vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/245186-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van 23 februari 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.E.L. Teerling, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 februari 2022. De verdachte en de raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] (haar levensgezel) opzettelijk van het leven te beroven (
primair) dan wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair) door hem met een mes meermalen in diens hals en/of bovenlichaam te steken en/of snijden
.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdachte heeft [slachtoffer] met een mes een steekwond in de hals en twee snijwonden in de rug toegebracht. De verdachte had voorwaardelijk opzet op het doden van [slachtoffer] omdat door met een mes in de hals te steken de aanmerkelijke kans ontstaat dat hij zal komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet. Het primair ten laste gelegde is niet bewezen omdat niet is bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het doden van [slachtoffer] . Volgens vaste jurisprudentie levert het met een mes in de rug van een ander snijden namelijk niet de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zal komen te overlijden. De omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer met een mes nabij diens hals heeft gestoken levert evenmin die aanmerkelijke kans op omdat uit het dossier niet blijkt met hoeveel kracht zij heeft gestoken en omdat niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] had kunnen komen te overlijden als de verdachte enkele centimeters meer naar links of naar rechts zou hebben gestoken. Bovendien heeft de verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Het subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen omdat door het handelen van de verdachte niet een aanmerkelijke kans is ontstaan dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en omdat niet is bewezen dat de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De raadsman heeft voorts verwezen naar hetgeen hij ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft aangevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte. Daarin heeft hij verklaard dat hij op maandag 13 september 2021 in de ochtend een discussie had met de verdachte. [slachtoffer] raakte op een gegeven moment gefrustreerd en heeft tegen de verdachte gezegd dat zij op haar moeder begon te lijken, waarop de verdachte boos werd. [slachtoffer] is vervolgens naar de gang gelopen. Terwijl hij met zijn rug naar de keuken stond, voelde hij plots een kloppend gevoel op zijn rug. Hij draaide zich om en zag dat de verdachte een mes vasthield waaraan bloed zat. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens met het mes in zijn hals aan de rechter kant van zijn lichaam gestoken. [slachtoffer] voelde de pijn pas later. Het mes was ongeveer 30 à 40 centimeter groot. [slachtoffer] is vervolgens naar de buren gevlucht. [2]
Op maandag 13 september 2021 omstreeks 7:20 uur hebben de ambtenaren van de politie [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding ontvangen, dat een persoon met een mes zou zijn gestoken op het adres [adres] . [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn ter plaatse gegaan en hebben de woning op voornoemd adres betreden. Nadat aan [verdachte] de cautie was gegeven, verklaarde zij spontaan: “Ik pikte het niet langer. Ik ontplofte gewoon op een gegeven moment. Ik heb hem neergestoken.” Nadat de verdachte aanvankelijk had verklaard een klein gekarteld keukenmes te hebben gebruikt, heeft zij verklaard dat ze in werkelijkheid een groot vleesmes heeft gebruikt. Op aanwijzing van de verdachte heeft [verbalisant 1] dit mes uit een messenblok gehaald en waargenomen dat op het uiteinde bloed aanwezig was. [3] De ambtenaren van de politie [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben diezelfde dag op het aanrecht van de keuken van de woning een mes aangetroffen van ongeveer 30 à 40 centimeter lang, waarop een rode substantie zat waarvan zij het vermoeden hadden dat dit bloed was. [4] Op de terechtzitting van 9 februari 2022 heeft de verdachte verklaard dat zij zich het incident niet goed kan herinneren, maar dat ze wel weet dat ze [slachtoffer] eenmaal heeft gestoken en dat [slachtoffer] zich op een gegeven moment heeft omgedraaid. [5]
[slachtoffer] is op 13 september 2021 onderzocht door de forensisch arts M. van den Bongard. Deze heeft vastgesteld dat zich rechts onder in de hals, net boven het sleutelbeen van aangever een verticale huiddoorbreking met een lengte van circa 4 centimeter bevindt. Op het rechter schouderblad van aangever bevindt zich een verticale huiddoorbreking met een lengte van circa 3 centimeter en links naast de wervelkolom ter hoogte van de onderrand van het linker schouderblad bevindt zich een verticale huiddoorbreking met een lengte van circa 2,5 centimeter. De huiddoorbreking rechts onder in de hals van aangever is volgens de forensisch arts een steekwond. Bij een steekwond is de wonddiepte groter dan de wondlengte. De twee letsels op de rug zijn snijverwondingen. [6]
Kwalificatie van het handelen door de verdachte
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat zij heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een mes meermalen in diens hals en/of bovenlichaam te steken en/of snijden. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de verdachte opzet had op het doden van aangever.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte een vleesmes van 30 à 40 centimeter lang heeft gepakt, naar aangever is gelopen en dat zij met dat mes twee snijwonden in de rug van aangever heeft toegebracht. Aangever stond op dat moment met zijn rug naar de verdachte. Vervolgens heeft aangever zich omgedraaid, waarop de verdachte aangever met het mes in diens hals heeft gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen door de verdachte dat zij aangever opzettelijk heeft gesneden en gestoken en dat haar opzet was gericht op het doden van [slachtoffer] . De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 13 september 2021 te Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes
[slachtoffer] heeft gestoken in diens hals en meermalen heeft gesneden in diens bovenlichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De GZ-psycholoog M.M.C. van der Ven heeft, onder supervisie van R.J.A. van Helvoirt, eveneens GZ-psycholoog, over de geestvermogens van de verdachte een onderzoek ingesteld en op 30 december 2021 daarvan een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport weergegeven bevindingen van Van der Ven en het daarin vervatte advies tot de conclusie dat er geen omstandigheid is die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit.
Omdat voorts geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten, verklaart de rechtbank de verdachte strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, aldus de officier van justitie. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit en hij heeft het advies van de psycholoog om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen gevolgd. Daarnaast heeft hij verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank, die hij voor wat betreft de strafmaat vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest niet overstijgt. De raadsman heeft ter onderbouwing daarvan gewezen op het volgende: de verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, het ten laste gelegde is door haar begaan als gevolg van een bijzondere samenloop van omstandigheden, ze is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, ze heeft een pasgeboren kind dat ze gedurende haar detentie vrijwel niet heeft kunnen zien, terwijl de band tussen moeder en kind van groot belang is en zo snel mogelijk moet worden hersteld, en ze heeft zicht op behoud van haar werk. De reclassering heeft bovendien geadviseerd de door Van der Ven geadviseerde hulpverlening zo snel mogelijk aan te laten vangen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft geprobeerd haar toenmalige partner van het leven te beroven door hem met een vleesmes tweemaal in de rug te snijden en vervolgens in diens hals te steken. Dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden en het bij een poging is gebleven, is een gelukkige omstandigheid die - naar het inzicht van de rechtbank - niet aan de verdachte is te danken. Bij een dergelijk ernstig strafbaar feit past in beginsel slechts een lange gevangenisstraf. In de rechtspraak wordt voor een poging tot doodslag doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren opgelegd.
Het rapport van de psycholoog
Van der Ven heeft een onderzoek ingesteld onder meer naar de geestvermogens van de verdachte en op 30 december 2021 van de bevindingen door dat onderzoek een rapport uitgebracht. Zijn conclusie is dat de verdachte verstandelijke licht beperkt is en dat haar persoonlijkheid niet volgroeid is en daardoor onrijp. Ook lijdt de verdachte volgens Van der Ven aan een posttraumatische stress-stoornis en aan een depressieve stoornis (matig). Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen bij de verdachte aanwezig. Verder relateert Van der Ven dat door de beperkte copingvaardigheden en de tekortschietende emotieregulatie, met kans op impulsieve reacties die verder onder druk kwamen te staan door langer durende spanningen in haar omgeving, de verdachte overspoeld raakte door onlustgevoelens en kwam het tot een (agressieve) impulsdoorbraak na een opmerking, die in het licht van haar voorgeschiedenis hevige gevoelens opriep. Van der Ven relateert voorts dat mag worden aangenomen dat ten tijde van het ten laste gelegde de bij de verdachte bestaande beperkingen en stoornissen hebben doorgewerkt in haar gedrag. Op grond van voormelde bevindingen adviseert Van der Ven het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De kans op recidive is volgens Van der Ven verhoogd in het geval de verdachte terugkeert naar een situatie met ongunstige omgevingscondities en uitlokkende factoren (instabiele relaties, overvraging, onvoldoende steun, basale emotionele onveiligheid). Bij voldoende behandeling/begeleiding en het wegvallen van de ongunstige omgevingscondities en uitlokkende factoren schat Van de Ven het risico op recidive laag. Van der Ven merkt op dat er omstandigheden in de persoonlijkheid van de verdachte zijn, die erg gunstig uitwerken op het risico op recidive: zij is gemotiveerd voor behandeling, zij is gedisciplineerd, zij is een doorzetter en heeft een hoog verantwoordelijkheidsgevoel. De hulpverlening is tot nu toe ontoereikend geweest. Van der Ven schat in dat als de psychosociale situatie wordt gestabiliseerd en zij de juiste hulp krijgt de kans op recidive laag zal zijn. Indien de verdachte voldoende hulp en ondersteuning krijgt, zij een betere coping aanleert en haar emoties leert reguleren, zal de kans op gewelddadig gedrag sterk verminderen. Wanneer zij in een gepaste setting verblijft met voldoende nabijheid en steun, kan zij groeien in haar sociaal emotionele ontwikkeling en ontstaat er ruimte om in de behandeling te richten op de hechtingsproblematiek. Behandeling van de posttraumatische stressstoornis (bijvoorbeeld middels EMDR) en stemmingsklachten zullen gevoelens van angst, onveiligheid, onrust en agitatie verminderen. Het is volgens Van der Ven van groot belang om in de behandeling en begeleiding oog te hebben voor de interactie tussen betrokkene en de sociale context daar deze in sterke mate bepalend is geweest voor haar gedrag. Om het recidivegevaar te kunnen beperken is de verdachte, naast een specialistische GGZ-behandeling (deeltijd/ambulant), het meest gebaat bij een gestructureerde en ondersteunende setting zoals een RIBW waar intensieve begeleiding aanwezig is met expertise op het gebied van behandeling/begeleiding bij personen met een licht verstandelijke beperking. Wanneer een woonsetting mogelijk is in de vorm van een moeder-kind setting, dan verdient dit de voorkeur. De geadviseerde behandeling kan volgens Van der Ven worden vormgegeven binnen het juridisch kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in voormeld rapport gegeven conclusie en het daarin gegeven advies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Het advies van de reclassering
A.J.F. Rijnvos, werkzaam bij Reclassering Nederland, heeft naar de verdachte een onderzoek ingesteld en daarvan op 25 januari 2022 een rapport uitgebracht met daarin een advies over de aan de verdachte op te leggen straffen en maatregelen. Zij schrijft daarin dat zij zich conformeert aan het bovenstaand advies van Van der Ven, inhoudend dat de verdachte dient te verblijven in een gestructureerde en ondersteunende setting, zoals een RIBW, en daarnaast een specialistische ambulante ggz behandeling dient te ondergaan om het aanwezige recidiverisico te beperken. Rijnvos adviseert daarom aan de verdachte de bijzondere voorwaarden van verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een ambulante behandelverplichting en daarnaast een meldplicht bij de reclassering, op de leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat het bewezenverklaarde haar in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt daarentegen in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in de veilige omgeving van de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is met Van der Ven en Rijnvos van oordeel dat het van belang is dat de verdachte, na de executie van de vrijheidsstraf, zal verblijven in een gestructureerde en ondersteunende setting en dat zij wordt behandeld voor haar stoornissen. De rechtbank acht een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel op zijn plaats. Niet alleen om recht te doen aan de ernst van het feit, maar ook omdat naar het oordeel van de rechtbank een flinke dreiging van nog meer gevangenisstraf noodzakelijk zal zijn om de verdachte te motiveren zich aan de door de reclassering geadviseerde, en door de rechtbank ter beperking van het recidivegevaar noodzakelijk geachte voorwaarden te houden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair aan de verdachte tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte voor de duur van
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041502. De verdachte dient zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door Stevig of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2022.
Buiten staat
Mr. M.G.J.M. van der Staak is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 13 september 2021 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een steek- en/of snijvoorwerp, die [slachtoffer] meermalen in diens hals en/of bovenlichaam, althans diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat: zij op of omstreeks 13 september 2021 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , haar levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een steek- en/of snijvoorwerp, die [slachtoffer] meermalen in diens hals en/of bovenlichaam, althans diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 jo. 304 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R021121 / Malabo, gesloten d.d. 15 september 2021 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 81.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 14 september 2021, pagina’s 73 en 74.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2021, pagina’s 36 en 37.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2021, pagina 42.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2022.
6.Pagina’s 1 tot en met 4 van het schriftelijk bescheid, zijnde een Forensisch medische letselrapportage zonder benoeming als gerechtelijk deskundige d.d. 3 september 2021.