6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft geprobeerd haar toenmalige partner van het leven te beroven door hem met een vleesmes tweemaal in de rug te snijden en vervolgens in diens hals te steken. Dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden en het bij een poging is gebleven, is een gelukkige omstandigheid die - naar het inzicht van de rechtbank - niet aan de verdachte is te danken. Bij een dergelijk ernstig strafbaar feit past in beginsel slechts een lange gevangenisstraf. In de rechtspraak wordt voor een poging tot doodslag doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren opgelegd.
Het rapport van de psycholoog
Van der Ven heeft een onderzoek ingesteld onder meer naar de geestvermogens van de verdachte en op 30 december 2021 van de bevindingen door dat onderzoek een rapport uitgebracht. Zijn conclusie is dat de verdachte verstandelijke licht beperkt is en dat haar persoonlijkheid niet volgroeid is en daardoor onrijp. Ook lijdt de verdachte volgens Van der Ven aan een posttraumatische stress-stoornis en aan een depressieve stoornis (matig). Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen bij de verdachte aanwezig. Verder relateert Van der Ven dat door de beperkte copingvaardigheden en de tekortschietende emotieregulatie, met kans op impulsieve reacties die verder onder druk kwamen te staan door langer durende spanningen in haar omgeving, de verdachte overspoeld raakte door onlustgevoelens en kwam het tot een (agressieve) impulsdoorbraak na een opmerking, die in het licht van haar voorgeschiedenis hevige gevoelens opriep. Van der Ven relateert voorts dat mag worden aangenomen dat ten tijde van het ten laste gelegde de bij de verdachte bestaande beperkingen en stoornissen hebben doorgewerkt in haar gedrag. Op grond van voormelde bevindingen adviseert Van der Ven het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De kans op recidive is volgens Van der Ven verhoogd in het geval de verdachte terugkeert naar een situatie met ongunstige omgevingscondities en uitlokkende factoren (instabiele relaties, overvraging, onvoldoende steun, basale emotionele onveiligheid). Bij voldoende behandeling/begeleiding en het wegvallen van de ongunstige omgevingscondities en uitlokkende factoren schat Van de Ven het risico op recidive laag. Van der Ven merkt op dat er omstandigheden in de persoonlijkheid van de verdachte zijn, die erg gunstig uitwerken op het risico op recidive: zij is gemotiveerd voor behandeling, zij is gedisciplineerd, zij is een doorzetter en heeft een hoog verantwoordelijkheidsgevoel. De hulpverlening is tot nu toe ontoereikend geweest. Van der Ven schat in dat als de psychosociale situatie wordt gestabiliseerd en zij de juiste hulp krijgt de kans op recidive laag zal zijn. Indien de verdachte voldoende hulp en ondersteuning krijgt, zij een betere coping aanleert en haar emoties leert reguleren, zal de kans op gewelddadig gedrag sterk verminderen. Wanneer zij in een gepaste setting verblijft met voldoende nabijheid en steun, kan zij groeien in haar sociaal emotionele ontwikkeling en ontstaat er ruimte om in de behandeling te richten op de hechtingsproblematiek. Behandeling van de posttraumatische stressstoornis (bijvoorbeeld middels EMDR) en stemmingsklachten zullen gevoelens van angst, onveiligheid, onrust en agitatie verminderen. Het is volgens Van der Ven van groot belang om in de behandeling en begeleiding oog te hebben voor de interactie tussen betrokkene en de sociale context daar deze in sterke mate bepalend is geweest voor haar gedrag. Om het recidivegevaar te kunnen beperken is de verdachte, naast een specialistische GGZ-behandeling (deeltijd/ambulant), het meest gebaat bij een gestructureerde en ondersteunende setting zoals een RIBW waar intensieve begeleiding aanwezig is met expertise op het gebied van behandeling/begeleiding bij personen met een licht verstandelijke beperking. Wanneer een woonsetting mogelijk is in de vorm van een moeder-kind setting, dan verdient dit de voorkeur. De geadviseerde behandeling kan volgens Van der Ven worden vormgegeven binnen het juridisch kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in voormeld rapport gegeven conclusie en het daarin gegeven advies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Het advies van de reclassering
A.J.F. Rijnvos, werkzaam bij Reclassering Nederland, heeft naar de verdachte een onderzoek ingesteld en daarvan op 25 januari 2022 een rapport uitgebracht met daarin een advies over de aan de verdachte op te leggen straffen en maatregelen. Zij schrijft daarin dat zij zich conformeert aan het bovenstaand advies van Van der Ven, inhoudend dat de verdachte dient te verblijven in een gestructureerde en ondersteunende setting, zoals een RIBW, en daarnaast een specialistische ambulante ggz behandeling dient te ondergaan om het aanwezige recidiverisico te beperken. Rijnvos adviseert daarom aan de verdachte de bijzondere voorwaarden van verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een ambulante behandelverplichting en daarnaast een meldplicht bij de reclassering, op de leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat het bewezenverklaarde haar in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt daarentegen in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in de veilige omgeving van de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is met Van der Ven en Rijnvos van oordeel dat het van belang is dat de verdachte, na de executie van de vrijheidsstraf, zal verblijven in een gestructureerde en ondersteunende setting en dat zij wordt behandeld voor haar stoornissen. De rechtbank acht een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel op zijn plaats. Niet alleen om recht te doen aan de ernst van het feit, maar ook omdat naar het oordeel van de rechtbank een flinke dreiging van nog meer gevangenisstraf noodzakelijk zal zijn om de verdachte te motiveren zich aan de door de reclassering geadviseerde, en door de rechtbank ter beperking van het recidivegevaar noodzakelijk geachte voorwaarden te houden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.