Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de verzetdagvaarding met elf producties;
- de conclusie in oppositie tevens houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid met zes producties;
- de op 19 januari 2022 door de rolrechter genomen beslissing dat sprake is van een incident en dat [opposant, verweerder in de incidenten] in dat incident mag antwoorden;
- de conclusie van antwoord in incident met een bijlage.
2.De feiten
3.De beoordeling van de incidentele vordering
Voor alle rechten en weren: niet-ontvankelijkheid I en II” voor par. I meende een incident op te werpen. Hierbij zal de rolrechter hebben meegewogen dat [geopposeerde, eiseres in de incidenten] in de “bodem” in beginsel niet meer mocht concluderen. Met de dagvaarding leidend tot het verstekvonnis en de verzetdagvaarding had elke partij een inhoudelijk stuk genomen. Krachtens art. 131 Rv zou dan een mondelinge behandeling hebben moeten volgen. In dat stadium van het debat, dus op 19 januari 2022, is het (nog) niet aan de rolrechter om voorbij te gaan aan de mening van [geopposeerde, eiseres in de incidenten] omdat allereerst de regels van hoor en wederhoor in acht moeten worden genomen. Gelet daarop is [opposant, verweerder in de incidenten] in staat gesteld om een conclusie van antwoord in het incident te nemen.
4.De beoordeling in de bodem
eis in de hoofdzaak geschiedt in de vorm van een verzetdagvaarding en zal niet later dan 22 november 2021 (4 weken na betekening vonnis), of een andere door u in goede justitie te bepalen termijn, ingesteld na het verlenen van verlof tot beslaglegging” maakt dit alles niet anders. Zonder duidelijk expliciet verzoek om verlenging van de verzettermijn, hoefde de beslagverlof verlenende rechter toen hij op 3 november 2021 beslagverlof verleende, geen rekening te houden met het feit dat pas zo laat beslag zou worden gelegd dat zijn 14-dagen termijn de verzettermijn zou overschrijden.