ECLI:NL:RBLIM:2022:1343

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
21-018197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van ontnemingsmaatregel op basis van betalingsonmacht

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, een veroordeelde, had verzocht om kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsmaatregel die hem was opgelegd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Deze ontnemingsmaatregel, die voortkwam uit een eerdere veroordeling voor betrokkenheid bij grootschalige drugshandel, verplichtte de verzoeker tot betaling van een bedrag van € 439.320,00 aan de Staat. Dit bedrag was later verminderd tot € 434.320,00 door de Hoge Raad, maar er bleef een restbedrag van € 392.631,78 openstaan na conservatoir beslag op zijn bezittingen.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende openheid van zaken had gegeven over zijn financiële situatie en zijn vermogen, dat hij tot nu toe verborgen had gehouden voor de executerende instantie. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van betalingsonmacht, omdat de verzoeker geen bewijs had geleverd dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank wees het verzoek af, waarbij zij ook opmerkte dat de verzoeker in het verleden aanzienlijke bedragen had verdiend met criminele activiteiten, wat de huidige situatie bemoeilijkt.

De rechtbank benadrukte dat de verzoeker, die 67 jaar oud is, geen aannemelijke argumenten had aangedragen die zijn financiële uitzichtloosheid konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat zolang de verzoeker geen openheid van zaken geeft over zijn vermogen, er geen reden is om de ontnemingsmaatregel te verminderen of kwijt te schelden. De beslissing werd genomen door mr. L.P. Bosma, in aanwezigheid van griffier D.C.H.B. Slenter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer hof : 20-003956-11
raadkamernummer : 21-018197
datum : 22 februari 2022
Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht (Boschstraat 28, 6211 AX Maastricht),
hierna te noemen: de veroordeelde,

Feiten

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft aan de veroordeelde bij arrest van 25 oktober 2013 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van € 439.320,00.
De Hoge Raad heeft de opgelegde betalingsverplichting bij arrest van 27 oktober 2015 – in verband met overschrijding van de redelijke termijn – verminderd tot een bedrag van € 434.320,00. De ontnemingsmaatregel is daardoor op 27 oktober 2015 onherroepelijk geworden.
Tot bewaring van het recht op verhaal is conservatoir beslag gelegd op een contant geldbedrag, een personenauto en een herenhorloge van het merk Cartier. Na uitwinning van het conservatoir beslag bleef een restbedrag van € 392.631,78 verschuldigd.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 16 november 2020 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 540 dagen.
Namens de veroordeelde is op 20 december 2020 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch een verzoek ex artikel 6:6:26 Sv ingediend tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van (€ 392.631,78 -/- € 28.800,00 =) € 365.031,78.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich bij arrest van 16 november 2021 onbevoegd verklaard van het verzoekschrift kennis te nemen.
De veroordeelde heeft in 2021 een bedrag van € 300,00 (3 x € 100,00) betaald en na verrekening van dit bedrag bedraagt de openstaande vordering nog € 392.331,78.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 23 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt
De rechtbank heeft op 8 februari 2022 het verzoek op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat mr. S.T. van Berge Henegouwen en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van (€ 392.631,78 -/- € 28.800,00 =) € 365.031,78. De rechtbank Limburg is bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat de verzoeker aan het CJIB diverse malen een betalingsregeling naar draagkracht heeft aangeboden. Dit werd steeds afgewezen ‘omdat het in geen enkele verhouding stond tot de hoogte van de opgelegde maatregel’. In opdracht van het CJIB heeft de deurwaarder een uitvoerig verhaalsonderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan gerapporteerd en geconcludeerd. Vanwege het ontbreken van verhaalsmogelijkheden heeft de deurwaarder de zaak in april 2019 gesloten en geretourneerd aan het CJIB.
Het Gerechtshof heeft bij beslissing van 16 november 2020 de vordering tot gijzeling voor 540 dagen toegewezen. De verzoeker is op die zitting zonder rechtskundige bijstand verschenen en heeft ter zitting alle banktransacties van hem in afschrift aan het Gerechtshof doen toekomen. Zijn bancaire geldverkeer bevestigt het beeld dat reeds in het verhaalsonderzoek naar voren kwam. Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat de financiële winsten die verzoeker zou hebben gekregen ‘niet zo maar zijn vervlogen en dat er dus geen sprake kan zijn van betalingsonmacht’. Het Gerechtshof ging hierin mee.
Bij het verhaalsonderzoek dat tijdens en voorafgaande aan de ontnemingsmaatregel is gedaan zijn alleen de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd naar voren gekomen. Er zijn destijds geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen waaruit een buitensporig uitgavenpatroon kon worden afgeleid. Evenmin zijn er aanwijzingen dat er ergens vermogensbestanddelen werden verhuld. Ook de door de verzoeker in het geding gebrachte bankafschriften zijn geen aanleiding om te vermoeden dat hij met ander geld er een andere leefstijl op nagehouden heeft. Het is aannemelijk dat als het Openbaar Ministerie ook maar het begin van een vermoeden zou hebben dat er ergens misschien nog iets te halen viel, er al door het Openbaar Ministerie gebruik zou zijn gemaakt van zeer verregaande wettelijke bevoegdheden zoals tappen, observeren, bescheiden opvragen enzovoort. Dat is niet gebeurd.
De enige juiste conclusie is dat verzoeker een compleet kale kip is, die behoudens zijn draagkracht verder niet valt te plukken.
De capaciteit van verzoeker, 67 jaar oud, om door middel van arbeid geld te verdienen als aanvulling op zijn schamele AOW moet op nihil geschat worden. Van zijn AOW zou hij in theorie zo’n € 100,00 per maand kunnen afdragen. Gekeken naar de gemiddelde levensverwachting (80,2 jaar) zou de verzoeker nog zo’n 13 jaar een bedrag van € 100,00 per maand kunnen betalen, zijnde in totaal een bedrag van € 15.600,00. Indien men voor de zekerheid daarbij 10 jaar optelt, moet hierbij nog € 12.000,00 worden opgeteld. Verzoeker heeft dan een eigen draagkracht van nog zo’n € 27.600,00.
Er zou op basis van de rechtspraak ook de vraag gesteld worden hoe de verzoeker zich heeft gedragen jegens zijn schuldeiser, de Staat. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde medische gegevens kan worden afgeleid dat de verzoeker na zijn vrijlating te kampen heeft gehad met een groot aantal zeer serieuze medische aandoeningen, te weten een hersentumor, meerdere hartoperaties, directe nieruitval en diverse grote problemen met de bloedvaten. Daarnaast heeft de verzoeker meerdere liesbreukoperaties en staaroperaties moeten ondergaan. Het was een periode van 7 jaar ziekenhuis in en ziekenhuis uit, met langere ziekenhuisopnames. Daarbij was het voor de verzoeker vooral een kwestie van overleven. In die periode had de verzoeker geen enkel inkomen en leefde het echtpaar van de inkomsten van zijn vrouw. Het echtpaar is op huwelijkse voorwaarden getrouwd en zelfs als dat niet het geval zou zijn geweest, dan waren de inkomsten van mevrouw ontoereikend geweest om iets van het ontnemingsbedrag van haar man af te lossen.
Bij de oplegging en executie van een ontnemingsmaatregel gaat het (ook) om de tenuitvoerlegging van EU-recht. De advocaat verwijst naar de in het verzoekschrift genoemde besluiten en richtlijn. Bijgevolg is bij de beoordeling van dit verzoek ook van toepassing het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Volgens verzoeker zijn hier van belang de instructie om zijn waardigheid te beschermen en hem een waardig bestaan te gunnen. Specifiek voor het geval de toegewezen gijzeling ten uitvoer wordt gelegd, is ook nog artikel 10, lid 1, IVBPR van toepassing. Verzoeker is van mening dat een situatie van totale financiële uitzichtloosheid geen recht doet aan voornoemde drie normen. Door het langer (volledig) in stand houden van de ontnemingsmaatregel wordt een situatie van volledige financiële uitzichtloosheid voortgezet.
Het rechtsinstituut van de ‘menselijke waardigheid’ als norm is in het Nederlandse rechtstelsel nog onbekend, maar maakt met de komst van het EU-Handvest wel deel uit van de Nederlandse rechtsorde, terwijl ook artikel 10, lid 1, IVBPR op grond van artikel 2, lid 3, sub a en b, IVBPR rechtstreekse werking heeft. De Nederlandse rechter is als EU-rechter bevoegd of zelfs verplicht om in voorkomende gevallen EU-recht toe te passen, maar kan bij rechterlijke twijfel over interpretatie ook een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voorleggen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het vermogen, dat destijds door de verzoeker is vergaard, inmiddels vervlogen is. Met de draagkracht van de verzoeker is bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel voldoende rekening gehouden en betalingsonmacht kan niet eenvoudig aangenomen worden.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter die de betalingsverplichting heeft opgelegd op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden of bevelen dat een reeds betaald of verhaald bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven of aan een derde wordt uitgekeerd.
De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de verzoeker de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij de veroordeelde geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen. Daartoe heeft de verzoeker aangegeven dat hij alleen over een AOW-uitkering beschikt, waardoor hij enkel € 100,00 per maand kan aflossen van het ontnemingsbedrag.
De verzoeker is veroordeeld voor betrokkenheid bij het op zeer grote schaal produceren van amfetamine. Ook was hij betrokken bij het terugwinnen van minimaal enige tientallen kilo’s en mogelijk enkele honderden kilo’s cocaïne. Daarmee zijn aanzienlijke bedragen verdiend door de verzoeker, hetgeen ook geresulteerd heeft in het opgelegde ontnemingsbedrag.
De verzoeker heeft tot nu toe geen openheid gegeven over wat hij met zijn in rechte vaststaande criminele winsten heeft gedaan. En terecht dat dan ook in de lijfsdwangprocedure door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch daarop de nadruk gelegd wordt en dat dat de basis is van de uitspraak waarbij het gerechtshof het verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang heeft verleend.
De rechtbank gaat er van uit dat de verzoeker zijn standpunt dat hij geen andere vermogensbestanddelen heeft dan zijn AOW, onderbouwd met al zijn meegenomen bankafschriften, ook heeft betoogd bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in november 2020. Het gerechtshof heeft toen niet het betoog van de verzoeker gevolgd en evenmin doet de rechtbank dat nu. Zolang verzoeker geen openheid geeft over zijn met strafbare feiten verkregen en tot nu toe uit het zicht van de executerende instantie gehouden vermogen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van betalingsonmacht die tot gevolg kan hebben dat het ontnemingsbedrag kwijtgescholden of verminderd wordt. Van een door de verzoeker genoemde situatie van financiële uitzichtloosheid die in strijd zou zijn met Europees recht is geen sprake. Al hetgeen door de verzoeker overigens is aangevoerd kan evenmin tot een voor hem gunstig oordeel leiden.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.P. Bosma, rechter,
in tegenwoordigheid van D.C.H.B. Slenter, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.