Het toetsingskader voor een vordering als de onderhavige is gegeven in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. Dit kader bestaat, voor zover hier relevant, uit het volgende. A. (i) [gedaagde] zal belang moeten hebben bij de door hem bij de kantonrechter gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
(ii) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van [gedaagde] , zwaarder weegt dan dat van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de beslissing waarvan schorsing van de tenuitvoerlegging wordt gevorderd en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zonder nadere motivering is toegewezen, dient te worden beslist met inachtneming van het onder A. (i)-(iii) vermelde.
B. (i) Bij de onder A (ii) vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de kantonrechter de vordering waarop de tenuitvoerlegging betrekking heeft toewijsbaar heeft geoordeeld, en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Dit betekent dat tot uitgangspunt dient dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hen ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] die de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling heeft verkregen.
(ii) Aan dit stelsel ligt onder meer de gedachte ten grondslag dat, in het geval de kantonrechter in de uitspraak een niet gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter moet in dit kort geding deze afweging daarom alsnog maken.
(iii) De woorden dat bij de afweging van de belangen de kans van slagen van een rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing moet blijven, moeten aldus worden begrepen dat dit er niet aan in de weg staat dat de rechter in zijn oordeelsvorming betrekt of de bestreden beslissing berust op een kennelijke misslag.
C. Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hen ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven het in B (i) genoemde uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Nu de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de kantonrechter niet is gemotiveerd, hoeven [eisers] geen nieuwe feiten en omstandigheden aan hun schorsingsvordering ten grondslag te leggen.