In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig opnieuw beslissen op zijn bezwaar, nadat de rechtbank eerder het besluit op bezwaar had vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tijdens de beroepsfase opnieuw op het bezwaar van eiser heeft beslist en een dwangsombesluit heeft genomen, waarin werd bepaald dat er geen dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het nieuwe besluit op bezwaar inmiddels was genomen. Het beroep van rechtswege tegen het nieuwe besluit op bezwaar is gegrond verklaard, omdat verweerder niet aan de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft voldaan. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van haar uitspraak, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval verweerder te laat beslist.
De rechtbank heeft ook het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard, omdat verweerder geen dwangsom aan eiser verschuldigd is, gezien de inwerkingtreding van artikel 15 van de Wob. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.