ECLI:NL:RBLIM:2022:1297

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2299
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar en dwangsombesluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig opnieuw beslissen op zijn bezwaar, nadat de rechtbank eerder het besluit op bezwaar had vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tijdens de beroepsfase opnieuw op het bezwaar van eiser heeft beslist en een dwangsombesluit heeft genomen, waarin werd bepaald dat er geen dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het nieuwe besluit op bezwaar inmiddels was genomen. Het beroep van rechtswege tegen het nieuwe besluit op bezwaar is gegrond verklaard, omdat verweerder niet aan de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft voldaan. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van haar uitspraak, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval verweerder te laat beslist.

De rechtbank heeft ook het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard, omdat verweerder geen dwangsom aan eiser verschuldigd is, gezien de inwerkingtreding van artikel 15 van de Wob. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G.G. van Nisselroij).

Procesverloop

Eiser heeft op 26 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar nadat de rechtbank verweerder bij uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) opdracht heeft gegeven een nieuwe besluit op bezwaar te nemen.
Op 29 september 2020 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar en een dwangsombesluit genomen.
Nadat eiser de rechtbank heeft laten weten dat hij het met deze besluiten niet eens is, heeft de rechtbank partijen bericht dat het beroep mede betrekking heeft op deze besluiten.
De beroepen zijn ter zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
21 september 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is een procedureel middel om een bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. Met het voorliggende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar kan dit niet meer worden bereikt, omdat het nieuwe besluit op bezwaar, tot het nemen waarvan het beroep verweerder had moeten aanzetten, inmiddels is genomen. In zoverre heeft eiser dan ook geen procesbelang meer bij de uitkomst van deze beroepsprocedure. Niet is gebleken dat eiser op een andere grond procesbelang bij de uitkomst van deze beroepsprocedure heeft behouden.
2. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar is niet-
ontvankelijk, omdat procesbelang bij de uitkomst van de beroepsprocedure over het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar ontbreekt. De rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar dat van rechtswege is ontstaan
3. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij het alsnog genomen besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank stelt vast dat dit in dit geval niet zo is, zodat er op grond van het bepaalde in genoemd artikel tegen het nieuwe besluit op bezwaar een beroep van rechtswege is ontstaan dat in deze procedure moet worden beoordeeld. De rechtbank overweegt over dat beroep het volgende.
4. Bij het nieuwe besluit op bezwaar heeft verweerder ter voldoening aan de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 202020 (AWB 19/69) stukken openbaar gemaakt die verweerder niet eerder openbaar heeft gemaakt. Verweerder heeft eiser verder meegedeeld dat als eiser nog documenten mist hij dat kan zeggen.
5. Eiser voert aan dat verweerder met het nieuwe besluit op bezwaar niet aan de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 2020 (AWB 19/69) heeft voldaan. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte geen verslagen openbaar gemaakt waarin de volgende zinsneden voorkomen: ‘adhesie door wethouder’ en ‘toelichting van het initiatief in een bestuurlijk overleg’, gebruikt in de collegevoorstellen van 27 november 2012 en
6 oktober 2015 die eerder openbaargemaakt zijn. Eiser voert verder aan dat verweerder in het nieuwe besluit op bezwaar ten onrechte niet gemotiveerd heeft welke stukken verweerder weigert omdat ze niet gaan over een bestuurlijke aangelegenheid en welke stukken hij weigert omdat ze niet bestaan, dan wel waarom in het besluit op het verzoek van eiser van
8 juni 2018 om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) (het besluit van 3 september 2018) is overwogen dat het verzoek ziet op stukken die geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid terwijl dit niet het geval is. Verder vindt eiser het onderzoek nog steeds onvolledig.
5.1
De rechtbank heeft verweerder in haar uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) opdracht gegeven onderzoek te doen naar stukken die betrekking hebben op de bestuurlijke overleggen die in de collegevoorstellen van 27 november 2012 en 6 oktober 2015 zijn genoemd, de resultaten van dat onderzoek in het nieuw te nemen besluit op bezwaar op te nemen en een conclusie daaraan verbinden. De rechtbank blijkt uit het nieuwe besluit op bezwaar dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank hernieuwd onderzoek heeft gedaan en dat verweerder nog stukken heeft gevonden die hij niet eerder openbaar heeft gemaakt. De rechtbank blijkt uit het nieuwe besluit op bezwaar echter niet of verweerder onderzoek heeft gedaan naar de stukken die betrekking hebben op de bestuurlijke overleggen die in de collegevoorstellen van 27 november 2012 en 6 oktober 2015 zijn genoemd. Verweerder heeft in het verweerschrift, noch ter zitting, uitsluitsel gegeven of kunnen geven over of dat onderzoek is gedaan. De rechtbank moet het er daarom op houden dat dit onderzoek niet is gedaan.
5.2
De rechtbank heeft verweerder in haar uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) ook opdracht gegeven om te motiveren welke stukken verweerder weigert omdat ze niet gaan over een bestuurlijke aangelegenheid en welke stukken hij weigert omdat ze niet bestaan, dan wel waarom in het besluit op het Wob-verzoek van eiser is overwogen dat het verzoek ziet op stukken die geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid terwijl dit niet het geval is. De rechtbank moet vaststellen dat ook dit niet is gebeurd.
5.3
Eiser heeft daarom terecht aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht die de rechtbank hem in de uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) heeft gegeven.
6. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar is gegrond. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het nieuwe besluit op bezwaar vernietigen voor zover daarmee niet aan de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 2020 (AWB19/69) is voldaan. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en in het bijzonder rechtsoverwegingen 5.1, 5.2 en 6.1 en bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij niet aan de uitspraak voldoet. Dit laatste omdat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank die zij verweerder in haar uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) heeft gegeven.
6.1
Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder:
- alsnog duidelijkheid moeten verschaffen over zijn onderzoek naar de stukken die
betrekking hebben op de bestuurlijke overleggen die in de collegevoorstellen van
27 november 2012 en 6 oktober 2015 zijn genoemd, wat het resultaat is van dat
onderzoek en welke conclusie(s) verweerder daaraan verbindt;
- alsnog moeten motiveren welke stukken verweerder weigert omdat ze niet gaan
over een bestuurlijke aangelegenheid en welke stukken hij weigert omdat ze niet
bestaan, dan wel waarom in het besluit van 3 september 2018 is overwogen dat het
Wob-verzoek van eiser van 8 juni 2018 ziet op stukken die geen betrekking hebben
op een bestuurlijke aangelegenheid terwijl dit niet het geval is;
- moeten betrekken wat eiser in beroep heeft aangevoerd over de onvolledigheid van het
gehouden onderzoek genoemd in zijn brief van 5 oktober 2020 aan verweerder (bijlage 2
bij de gronden van beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 september 2020) en wat
eiser heeft geschreven in zijn aanvullend beroep van 6 september 2021.
Het dwangsombesluit van 29 september 2020
7. Het dwangsombesluit is een besluit in primo. Ingevolge artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op de dwangsombeschikking. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar dat van rechtswege is ontstaan is in dit geval aan te merken als de beschikking op de aanvraag. De rechtbank moet daarom in deze procedure ook het dwangsombesluit beoordelen.
8. Verweerder heeft beslist dat hij geen dwangsom aan eiser verschuldigd is, kortgezegd, omdat eiser hem te laat in gebreke heeft gesteld.
9. Eiser voert aan dat verweerder aan hem een dwangsom verschuldigd is, omdat verweerder te laat een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Hij betwist dat hij verweerder te laat in gebreke heeft gesteld.
9.1
De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding van artikel 15 van de Wob op
1 oktober 2016 de Wet dwangsom niet meer van toepassing is op besluiten die op grond van de Wob zijn genomen. Verweerder is daarom geen dwangsom aan eiser verschuldigd voor het te laat opnieuw beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank gaat voorbij aan het geschil over de al dan niet te late indiening van de ingebrekestelling, omdat een oordeel daarover, wat het oordeel ook is, niet verandert dat verweerder op de aangegeven reden geen dwangsom aan eiser verschuldigd is.
10. De rechtbank zal het beroep dat van rechtswege tegen het dwangsombesluit is ontstaan daarom ongegrond verklaren.
Griffierecht en proceskosten
11. Omdat het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar gegrond is, gaat de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

Beslissing

De rechtbank:
(Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit)
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
(Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 september 2021)
- verklaart het beroep (van rechtswege) tegen het besluit op bezwaar van
29 september 2020 gegrond, vernietigt dat besluit voor zover daarmee niet is voldaan
aan de uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/69) en draagt verweerder op binnen
zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en rechtsoverwegingen 5.1, 5.2 en 6.1 in het bijzonder;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt van € 250,- per
week, met een maximum van € 1.500,-, zolang verweerder, nadat genoemde zes-
weken- termijn om is, in gebreke blijft een nieuwe besluit op bezwaar
te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
(Het beroep tegen het dwangsombesluit van 29 september 2020)
- verklaart het beroep (van rechtswege) tegen het dwangsombesluit van
29 september 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.