4.1De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alle verslagen van de vergaderingen van de stuurgroep Q4 openbaar heeft gemaakt waarvan eiser in het Wob-verzoek om openbaarmaking heeft gevraagd. Eiser heeft tevergeefs aangevoerd dat het verslag van 26 november 2015 van de vergadering van de stuurgroep Q4 ten onrechte niet openbaar is gemaakt. Gezien de aanhef van het openbaargemaakte verslag van
26 oktober 2015, waarin staat dat dit het verslag is van 26 november 2015, is het verslag van 26 november 2015 waarvan eiser openbaarmaking heeft gevraagd, openbaargemaakt. Verweerder heeft dan ook in zoverre aan de uitspraak van de rechtbank van
13 februari 2020 voldaan. Verweerder was niet gehouden onderzoek te doen naar verslagen van 23 februari 2015, de maand maart en 23 april 2015, omdat deze verslagen buiten de omvang van het Wob-verzoek van eiser vallen. Verweerder heeft deze verslagen daarom niet, zoals eiser heeft aangevoerd, ten onrechte niet openbaar gemaakt. Beroepsgrond 2 slaagt daarom ook niet.
5. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder buitenproportioneel veel informatie in de openbaargemaakte verslagen met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en/of g, van de Wob onleesbaar heeft gemaakt (beroepsgrond 3). Op zijn verzoek heeft de rechtbank aan de hand van de integrale verslagen die verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan haar heeft overgelegd, beoordeeld of verweerder van openbaarmaking van de door eiser in zijn beroepschrift aangegeven onleesbaar gemaakte informatie met een beroep op genoemde bepalingen heeft mogen afzien. Zonder verdere uitleg, die verweerder niet heeft kunnen geven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat ten aanzien van delen van na te noemen informatie in verslagen niet heeft mogen doen. Het gaat om de volgende informatie in het verslag van:
- 3 september 2015, pagina 1, onder 1. achter het laatste gedachtestreepje;
- 21 september 2015, pagina 1, onder 1. achter gedachtestreepje 3;
- 26 oktober 2015, pagina 1, onder 1. achter gedachtestreepje 2;
- 26 oktober 2015, pagina 3, onder 8. achter gedachtestreepje 3 en
- 26 oktober 2015, pagina 4, onder 8. achter het laatste gedachtestreepje.
Uit deze informatie blijkt niet dat het om in het belang van de persoonlijke levenssfeer te beschermen informatie van persoonlijke aard gaat, dan wel, als dat wel zo is, waarom het algemeen belang niet opweegt tegen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Haar blijkt ook niet dat deze informatie voldoet aan het criterium ‘onevenredig nadelig’. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan oordelen dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en/of g, van de Wob is genomen. Beroepsgrond 3 slaagt dus.
3)
De motivering over welke stukken verweerder weigert omdat ze niet gaan over een bestuurlijke aangelegenheid en welke stukken verweerder weigert omdat ze niet bestaan
6. Eiser heeft ook terecht aangevoerd, gezien de opdracht die de rechtbank verweerder in haar uitspraak van 13 februari 2020 (AWB 19/1353) heeft gegeven, herhaald in rechtsoverweging 1, dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd heeft welke stukken verweerder weigert omdat ze niet gaan over een bestuurlijke aangelegenheid en welke stukken hij weigert omdat ze niet bestaan (beroepsgrond 4). Verweerder had desgevraagd voor dit verzuim geen verklaring. Het bestreden besluit voldoet in zoverre niet aan de uitspraak van 13 februari 2020. Beroepsgrond 4 slaagt dus ook.
Alsnog openbaargemaakte e-mails
7. Verweerder heeft met het bestreden besluit naast gevolg te willen geven aan de uitspraak van de rechtbank van 13 februari 2020 (AWB 19/1353) ook besloten nog een aantal e-mails openbaar te maken.
8. Eiser voert aan dat verweerder hiermee nog niet alle e-mails openbaar heeft gemaakt waarvan hij openbaarmaking heeft gevraagd, dat aantoonbaar nog e-mails ontbreken en het onderzoek dus nog steeds niet zorgvuldig is geweest. In de e-mail van 19 november 2015 van 13.31 uur zou openbaarmaking van te veel informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob zijn geweigerd. Eiser mist voorts de volledige
e-mailwisseling van 25 en 26 juni 2015 tussen eerste koper [naam eerste koper] en de makelaar. Dat blijkt hem uit de e-mails die wel openbaar zijn gemaakt. Hij geeft daarbij aan dat in de eerste versie van de e-mail van 26 juni 2015 die openbaar is gemaakt een ander tijdstip staat dan in de versie van de e-mail die bij het bestreden besluit openbaar is gemaakt. Hij stelt zich op het standpunt dat met de e-mailwisseling is geknoeid om een valse voorstelling van zaken te geven en om één of meer e-mails buiten beeld te houden (beroepsgrond 5).