Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident,
advocaat mr. J.T. Gommer;
gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Lutjens.
1.Het verdere verloop van de procedure
- het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020, waarbij de zaak wordt verwezen naar de (meervoudige kamer van de) rechtbank,
- de rolbeslissing van 23 december 2020,
- de rolbeslissing van 7 juli 2021,
- de brief van de griffier van de rechtbank aan mr. Lutjens van 1 december 2020,
- de brief van de advocaat van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] van 13 december 2021 met een verzoek om de zaak te verwijzen naar een ander gerecht, welk verzoek is aangemerkt als incidentele conclusie tot verwijzing op de voet van artikel 46b Wet RO,
- de conclusie van antwoord in het incident van ABP.
2.Het geschil
[heeft]kunnen nemen dat er (mogelijk, nog nader te onderzoeken) sprake was van bedrog aan de zijde van ABP” (randnr. 3.1 dagvaarding).
3.De beoordeling
Alleingangvan de president zouden de eisen van een goede procesorde in aanzienlijke mate zijn geschonden. Hiermee heeft de rechtbank de schijn van vooringenomenheid gewekt, zodat het wenselijk is dat de zaak wordt verwezen naar een ander gerecht op de hierna ‘in de hoofdzaak’ geformuleerde wijze.
4.De beslissing
mr. V.E.J. Noelmans, rechters, en in het openbaar uitgesproken.