ECLI:NL:RBLIM:2022:1285

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
ROE 22/242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens aangetroffen hennepplantage

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens woning voor drie maanden gesloten is op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op de ontdekking van een hennepplantage in de kelder van de woning, waar 203 hennepplanten en 1130 hennepstekken werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig maakten. Verzoekster, die ten tijde van het onderzoek zeven maanden zwanger was, stelde dat zij niets wist van de hennepplantage en dat de sluiting haar en haar kinderen ernstige gevolgen zou hebben. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoekster als huurder verantwoordelijk was voor de gang van zaken in de woning en dat zij redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de hennepplantage. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij ook de belangen van verzoekster en haar kinderen in de belangenafweging betrok. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten in het kader van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/242
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Ikiz),
en

De burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.W. Ploum).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] voor de duur van drie maanden met ingang van 27 januari 2022.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Waar gaat deze zaak over?

2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder bevoegd was de woning van verzoekster te sluiten en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3. Verzoekster is de huurder van de woning aan de [adres 1] te [plaats] . De woning is eigendom van stichting Woonpunt Maastricht.
3.1.
Uit de sluitingsrapportage van 22 augustus 2021 van de politie regio Limburg-Zuid volgt dat de politie naar aanleiding van een melding inzake een vermoedelijke hennepplantage een nader onderzoek heeft ingesteld. Tijdens dit onderzoek op 20 augustus 2021 werden in de kelder van de woning van verzoekster 203 hennepplanten en 1130 hennepstekken aangetroffen. Daarnaast heeft Enexis vastgesteld dat de stroom voor de inrichting illegaal werd verkregen. Verzoekster, ten tijde van het onderzoek zeven maanden zwanger, heeft verklaard niets van de hennepplantage in de kelder af te weten. De vriend van verzoekster, [naam] , wonende op de [adres 2] te [plaats] , heeft verklaard onder dreiging de hennepplantage te hebben toegelaten.
3.2.
Bij brief van 15 september 2021 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Bij e-mail van 6 oktober 2021 en 22 november 2021 is een zienswijze ingediend.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten het bezwaar ongegrond te verklaren. Verzoekster vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op het bezwaar.
Is sprake van spoed?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond.
7. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Nu de bevoegdheid niet wordt betwist, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Wat is het standpunt van verzoekster?
8. Verzoekster heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het beleid van verweerder om direct tot sluiting van de woning over te gaan, onredelijk is en in strijd met de bedoeling van de wetgever, omdat in beginsel eerst moet worden onderzocht of kan worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel. Verder is de sluiting volgens verzoekster niet noodzakelijk en niet evenredig. Verzoekster heeft immers blijk gegeven van haar volledige medewerking en wist bovendien niets af van de hennepplantage in de kelder. Vanwege haar zwangerschap was ze sinds ongeveer twee maanden voorafgaand aan het politieonderzoek, niet meer in de kelder geweest. Ze heeft wel een aantal mannen in de woning gezien, maar zij had nooit gedacht en verwacht dat haar vriend met die mannen in de kelder een hennepplantage had aangelegd. Vanwege haar culturele achtergrond en geloofsovertuiging, mag ze niet met andere mannen in dezelfde ruimte zijn. Verder kan gezien de korte werkingsduur van de hennepplantage (anderhalve maand) niet gesproken worden van feitelijke drugshandel. Ook waren er geen meldingen van overlast en is in de woning niets aangetroffen wat verzoekster zou kunnen linken aan drugshandel of kennis van de illegale activiteiten in de kelder. Indien een signaal afgegeven moet worden, had volstaan kunnen worden met een waarschuwing of last onder dwangsom.
Verweerder heeft haar belangen en die van haar baby onvoldoende in de belangenafweging betrokken, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het IVRK [1] en artikel 8 van het EVRM [2] . De gevolgen van een woningsluiting zijn desastreus. Verzoekster zal haar woning met of zonder een buitengerechtelijke ontbinding definitief kwijtraken en op een zwarte lijst terechtkomen. Hierdoor zal zij een lange periode niet kunnen reageren op woningen in de sociale sector. Zij heeft onvoldoende inkomen (bijstandsuitkering) om een (huur)woning te vinden op de particuliere woningmarkt. Verweerder heeft haar in de zoektocht naar een woning op de krappe woningmarkt niet geholpen, terwijl dat in andere gevallen wel is gebeurd. Verzoekster heeft in het verleden in een opvang verbleven, waardoor zij weet dat dat geen juiste omgeving is voor haar baby. Daarbij heeft zij nog drie andere minderjarige kinderen die bij haar op bezoek komen. Verweerder kan niet verlangen dat zij bij de vader van haar baby gaat wonen, terwijl hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepplantage in haar woning. Daarnaast is verzoekster nog herstellende van de bevalling (via een keizersnee op 22 november 2021) en heeft haar mentale gezondheid onder het hele gebeuren geleden. Verzoekster is het vertrouwen in de mensen kwijtgeraakt en wil niet gezien worden door een psycholoog. Zij heeft alleen wekelijks meermalen contact met de medewerkster van maatschappelijk werk.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Redelijkheid beleid
9. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beleid van verweerder in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
10. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet [3] is in algemene zin vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag hij in ernstige gevallen afwijken
.
10.1.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Lokalen en Woningen 2019 Artikel 13b Opiumwet (het Damoclesbeleid) ontwikkeld dat, onder meer, inhoudt dat het vanwege de hoeveelheid illegale verkooppunten in de gemeente, het voor coffeeshops geldende ingezetenencriterium en gegeven de impact op de omgeving niet opportuun wordt geacht om bij de handel in soft- of harddrugs te volstaan met een waarschuwing, maar in principe direct wordt overgegaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van een tijdelijke sluiting. Ten aanzien van de belangafweging wordt vervolgens vermeld dat bij wijze van uitzondering in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet evenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, gemotiveerd kan worden afgeweken van de beleidslijn en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel.
10.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt het Damoclesbeleid de burgemeester geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere minder vergaande maatregel dan sluiting. Dat gemotiveerd kan worden afgeweken van het Damoclesbeleid maakt het voorgaande niet anders. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt immers dat de burgemeester in principe handelt overeenkomstig zijn beleidsregels en dat het Damoclesbeleid dus niet onredelijk mag zijn. Het Damoclesbeleid geeft daarmee dan ook onvoldoende inhoud aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing of een andere maatregel die minder verstrekkend is dan sluiting van de woning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu in het Damoclesbeleid niet de mogelijkheid is opgenomen om een waarschuwing op te leggen of een soortgelijke maatregel bij een eerste overtreding, de beleidsregels op dit onderdeel niet redelijk zijn. De voorzieningenrechter refereert in dit verband nog aan een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 maart 2021 [4] . Gebleken is echter dat verweerder zijn bevoegdheid om de woning te sluiten niet alleen heeft gemotiveerd met een verwijzing naar het Damoclesbeleid, maar ook met een belangenafweging op basis van de feiten en omstandigheden van dit geval. De voorzieningenrechter zal hierna dan ook beoordelen aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid of uit de door verweerder gehanteerde motivering in het bestreden besluit volgt dat sprake is van een ernstig geval waarin verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning heeft kunnen overgaan.
Noodzaak sluiting
11. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
12. Uit vaste rechtspraak [5] van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door verweerder voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. [6] Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomt.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat in kelder van de woning van verzoekster een hennepplantage is aangetroffen met 203 hennepplanten en 1130 hennepstekken, terwijl de aanwezigheid van maximaal vijf hennepplanten is toegestaan. Reeds op grond hiervan mocht verweerder aannemen dat de woning een rolt vervult binnen de keten van drugshandel. Dat de hennepplantage pas sinds anderhalve maand in werking zou zijn, maakt dit niet anders. Verder is van belang dat het onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een melding dat zich in de woning een hennepstekkenplantage bevindt en dat de woning in een wijk ligt, waarin in de afgelopen jaren al een aantal keren een woning is gesloten in het kader van artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast is ter zitting onbetwist aangevoerd dat tevens sprake was van de diefstal van stroom en brandgevaar. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde.
Evenredigheid sluiting
14. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [7] in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
15. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. [8] Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen softdrugs in de woning. [9]
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een dergelijke situatie in deze zaak geen sprake is. Verzoekster is als huurder en bewoner van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning, waardoor van haar mag worden verwacht dat zij – op zijn minst – redelijkerwijs op de hoogte moet zijn geweest van de hennepplantage in de kelder van haar woning. Hierbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking de omvang van de aangetroffen hennepplantage (waaronder de daarvoor benodigde apparatuur) en de verklaring van verzoekster dat haar (wel) was opgevallen dat haar vriend bang en gespannen was sinds ‘de mannen’ in de woning waren verschenen. De voorzieningenrechter acht dan ook onvoldoende aannemelijk dat verzoekster niets wist van de hennepplantage in de kelder van haar woning, omdat zij vanwege haar zwangerschap twee maanden niet meer in de kelder was geweest en in de veronderstelling verkeerde dat haar vriend met de mannen de kelder aan het opknappen waren. Het betoog dat zij vanwege haar culturele achtergrond en geloofsovertuiging niet met andere mannen in een ruimte mag verblijven, maakt dit niet anders.
17. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor verweerder. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient verweerder te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan zij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. [10] Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt [11] of gezien de ernst van de overtreding. [12] De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien. [13] Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK wel van belang dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. [14] Echter ook hier geldt dat verweerder zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen. [15]
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aangevoerde gevolgen voor verzoekster niet als bijzondere omstandigheden hoeven aan te merken waardoor de sluiting onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat verweerder in het bestreden besluit in aanmerking heeft genomen dat verzoekster niet gebonden is aan de huidige woning. De specifieke behoefte aan materialen die een baby met zich meebrengt, maakt niet dat sprake is van een bijzondere binding met de woning. Daarbij heeft verweerder ook in aanmerking genomen dat verzoekster de mogelijkheid heeft om bij de vader van haar jongste kind te verblijven, ondanks dat dat voor verzoekster niet de meest gewenste optie is en is haar op grond van haar gezondheid meer tijd gegund om alternatieve woonruimte te zoeken. Verzoekster heeft ter zitting niet weersproken dat zij bij de vader van haar jongste kind kan verblijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind. Daarnaast heeft verzoekster met de overgelegde woningadvertenties niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende moeite heeft gedaan om (andere) vervangende woonruimte te vinden en is evenmin aannemelijk geworden dat het financieel ( met een netto uitkering van € 989,- per maand) onmogelijk zal zijn om (andere) vervangende woonruimte te vinden.
Wat is de conclusie?
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd verweerder niet had moeten nopen tot afwijking van het gevoerde beleid.
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 februari 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE:

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van dit beleid. Op grond van deze afwijkingsbevoegdheid kan de burgemeester, in bijzondere gevallen, besluiten om redenen van redelijkheid en billijkheid, een eenmaal opgelegd besluit tot sluiting opheffen.
Opiumwet
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
(…)
Artikel 13b
1.De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
(…)
Damoclesbeleid Lokalen en Woningen 2019 Artikel 13b Opiumwet
(…)
Woningen
5. De woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden indien sprake is van
a. het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld op lijst I lof lijst II behorend bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, of
b. het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder 3°, of artikel 11a, van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen).
Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet evenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, gemotiveerd worden afgeweken van de beleidslijn en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel.
(…).

Voetnoten

1.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2.