10.2.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt het Damoclesbeleid de burgemeester geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere minder vergaande maatregel dan sluiting. Dat gemotiveerd kan worden afgeweken van het Damoclesbeleid maakt het voorgaande niet anders. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt immers dat de burgemeester in principe handelt overeenkomstig zijn beleidsregels en dat het Damoclesbeleid dus niet onredelijk mag zijn. Het Damoclesbeleid geeft daarmee dan ook onvoldoende inhoud aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing of een andere maatregel die minder verstrekkend is dan sluiting van de woning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu in het Damoclesbeleid niet de mogelijkheid is opgenomen om een waarschuwing op te leggen of een soortgelijke maatregel bij een eerste overtreding, de beleidsregels op dit onderdeel niet redelijk zijn. De voorzieningenrechter refereert in dit verband nog aan een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 maart 2021. Gebleken is echter dat verweerder zijn bevoegdheid om de woning te sluiten niet alleen heeft gemotiveerd met een verwijzing naar het Damoclesbeleid, maar ook met een belangenafweging op basis van de feiten en omstandigheden van dit geval. De voorzieningenrechter zal hierna dan ook beoordelen aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid of uit de door verweerder gehanteerde motivering in het bestreden besluit volgt dat sprake is van een ernstig geval waarin verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning heeft kunnen overgaan.
11. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
12. Uit vaste rechtspraakvan de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door verweerder voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomt.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat in kelder van de woning van verzoekster een hennepplantage is aangetroffen met 203 hennepplanten en 1130 hennepstekken, terwijl de aanwezigheid van maximaal vijf hennepplanten is toegestaan. Reeds op grond hiervan mocht verweerder aannemen dat de woning een rolt vervult binnen de keten van drugshandel. Dat de hennepplantage pas sinds anderhalve maand in werking zou zijn, maakt dit niet anders. Verder is van belang dat het onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een melding dat zich in de woning een hennepstekkenplantage bevindt en dat de woning in een wijk ligt, waarin in de afgelopen jaren al een aantal keren een woning is gesloten in het kader van artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast is ter zitting onbetwist aangevoerd dat tevens sprake was van de diefstal van stroom en brandgevaar. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde.
Evenredigheid sluiting
14. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
15. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen softdrugs in de woning.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een dergelijke situatie in deze zaak geen sprake is. Verzoekster is als huurder en bewoner van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning, waardoor van haar mag worden verwacht dat zij – op zijn minst – redelijkerwijs op de hoogte moet zijn geweest van de hennepplantage in de kelder van haar woning. Hierbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking de omvang van de aangetroffen hennepplantage (waaronder de daarvoor benodigde apparatuur) en de verklaring van verzoekster dat haar (wel) was opgevallen dat haar vriend bang en gespannen was sinds ‘de mannen’ in de woning waren verschenen. De voorzieningenrechter acht dan ook onvoldoende aannemelijk dat verzoekster niets wist van de hennepplantage in de kelder van haar woning, omdat zij vanwege haar zwangerschap twee maanden niet meer in de kelder was geweest en in de veronderstelling verkeerde dat haar vriend met de mannen de kelder aan het opknappen waren. Het betoog dat zij vanwege haar culturele achtergrond en geloofsovertuiging niet met andere mannen in een ruimte mag verblijven, maakt dit niet anders.
17. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor verweerder. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient verweerder te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan zij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio.Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaaktof gezien de ernst van de overtreding.De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien.Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK wel van belang dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte.Echter ook hier geldt dat verweerder zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aangevoerde gevolgen voor verzoekster niet als bijzondere omstandigheden hoeven aan te merken waardoor de sluiting onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat verweerder in het bestreden besluit in aanmerking heeft genomen dat verzoekster niet gebonden is aan de huidige woning. De specifieke behoefte aan materialen die een baby met zich meebrengt, maakt niet dat sprake is van een bijzondere binding met de woning. Daarbij heeft verweerder ook in aanmerking genomen dat verzoekster de mogelijkheid heeft om bij de vader van haar jongste kind te verblijven, ondanks dat dat voor verzoekster niet de meest gewenste optie is en is haar op grond van haar gezondheid meer tijd gegund om alternatieve woonruimte te zoeken. Verzoekster heeft ter zitting niet weersproken dat zij bij de vader van haar jongste kind kan verblijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind. Daarnaast heeft verzoekster met de overgelegde woningadvertenties niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende moeite heeft gedaan om (andere) vervangende woonruimte te vinden en is evenmin aannemelijk geworden dat het financieel ( met een netto uitkering van € 989,- per maand) onmogelijk zal zijn om (andere) vervangende woonruimte te vinden.
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd verweerder niet had moeten nopen tot afwijking van het gevoerde beleid.
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.