Op 3 september 2020 heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) verzocht om inzage in de politiegegevens die over haar zijn verwerkt. De korpschef van politie, verweerder in deze zaak, heeft op 1 december 2020 geweigerd deze gegevens te verstrekken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 9 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de korpschef om de gegevens te verstrekken geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het verstrekken van gegevens een feitelijke handeling is die niet gericht is op rechtsgevolg. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aangifte had gedaan en dat zij de opgevraagde documenten nodig heeft voor een mogelijke rechtsgang. De rechtbank oordeelt echter dat de beslissing van de korpschef niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat artikel 19 van de Wpg geen recht op informatieverstrekking biedt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de korpschef. Eiseres heeft geen recht op de gevraagde inzage, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 februari 2022, en partijen zijn op dezelfde dag van de beslissing op de hoogte gesteld. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.