ECLI:NL:RBLIM:2022:1189

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
ROE 21/770
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens en de Algemene wet bestuursrecht

Op 3 september 2020 heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) verzocht om inzage in de politiegegevens die over haar zijn verwerkt. De korpschef van politie, verweerder in deze zaak, heeft op 1 december 2020 geweigerd deze gegevens te verstrekken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 9 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de korpschef om de gegevens te verstrekken geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het verstrekken van gegevens een feitelijke handeling is die niet gericht is op rechtsgevolg. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aangifte had gedaan en dat zij de opgevraagde documenten nodig heeft voor een mogelijke rechtsgang. De rechtbank oordeelt echter dat de beslissing van de korpschef niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat artikel 19 van de Wpg geen recht op informatieverstrekking biedt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de korpschef. Eiseres heeft geen recht op de gevraagde inzage, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 februari 2022, en partijen zijn op dezelfde dag van de beslissing op de hoogte gesteld. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Op 3 september 2020 heeft eiseres op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) verzocht om inzage in de politiegegevens die over haar verwerkt zijn.
Bij brief van 1 december 2020 heeft verweerder geweigerd deze stukken te verstrekken.
Bij brief van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 2 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om inzage in het gehele dossier dat betrekking heeft op haar problemen met haar buurman en met Woonpunt. Eiseres heeft verschillende meldingen hierover gedaan bij de politie en zij wil haar dossier en de door haar gemaakte meldingen graag inzien.
2. Verweerder heeft geweigerd deze stukken te verstrekken. Het bezwaar van eiseres tegen deze beslissing is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet verstrekken van gegevens niet op rechtsgevolg is gericht. Om die reden is de beslissing volgens verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat de beslissing van verweerder wel degelijk een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb betreft. Eiseres stelt verder dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij aangifte had gedaan omdat zij nooit is gewezen op het feit dat er een verschil bestond tussen een aangifte en een melding. Als zij juist was geïnformeerd had zij aangifte gedaan in plaats van een melding. Bovendien heeft eiseres de opgevraagde documenten nodig om zo, bij een mogelijke rechtsgang, de door haar genomen acties te kunnen laten zien. Eiseres wil benadrukken dat het om haar eigen gegevens gaat en niet om de gegevens van anderen. Eiseres voert aan dat, anders dan verweerder stelt, zij een persoon is als bedoeld in artikel 19 van de Wpg. Het doel van het verstrekken van de gegevens is namelijk gelegen in het voorkomen van strafbare feiten (sub a) en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven (sub c). Eiseres voert verder aan dat niet is voldaan aan het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidbeginsel en het fair play beginsel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van verweerder van 1 december 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. Het algemene uitgangspunt is dat het verstrekken van gegevens (of het niet verstrekken ervan) een feitelijke handeling is, die niet gericht is op rechtsgevolg. Er ontstaat immers door het, al dan niet, verstrekken van de gegevens geen nieuwe juridische situatie. Dat is anders indien er een (principe)recht op informatieverstrekking bestaat, zoals bijvoorbeeld in artikel 25 van de Wpg. In dat geval wordt immers beslist dat het recht, dat je in principe hebt, niet kan worden uitgeoefend.
7. Eiseres heeft verweerder om gegevens als bedoeld in artikel 19 van de Wpg verzocht. Anders dan in artikel 25 van de Wpg, bevat artikel 19 van de Wpg niet een bevoegdheid om te beslissen op een verzoek om informatie of gegevensverstrekking, maar wordt aan de verantwoordelijke een grondslag geboden om door middel van het verstrekken van informatie inbreuk te maken op de privacy van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben. Het recht om een verzoek om informatie te doen op grond van artikel 25 van de Wpg brengt in beginsel mee dat een beslissing op zo’n verzoek, ongeacht of het verzoek wordt toe- of afgewezen, als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Artikel 19 van de Wpg geeft niet een dergelijk recht zodat een beslissing om de gevraagde gegevens al dan niet te verstrekken een feitelijk handelen is, dat niet op rechtsgevolg is gericht. Om die reden is de beslissing van de korpschef geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
8. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Juridisch kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 1:3
1.Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3.Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)
Wet politiegegevens:
Artikel 19 (verstrekking aan derden incidenteel)
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Artikel 25 (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
de betrokken categorieën van politiegegevens;
de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2. De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 29 (toepasselijkheid Awb)
1. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
(…)