In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van twee woningen, en de burgemeester van de gemeente Kerkrade. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten om beide woningen te sluiten voor de duur van 52 weken, omdat er in de woningen verdovende middelen waren aangetroffen. Eiser was het niet eens met deze sluiting en stelde dat hem geen verwijt kon worden gemaakt, aangezien hij toezicht had gehouden op de woningen en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot sluiting niet in geschil was en dat de noodzaak van sluiting ook niet betwist werd. Het geschil betrof enkel de evenredigheid van de sluiting. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woningen evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de context van de drugproblematiek in de wijk. Eiser had geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die de sluiting onevenredig zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de financiële schade die eiser leed niet opwoog tegen het belang van het beleid ter bescherming van het woon- en leefklimaat.