ECLI:NL:RBLIM:2022:117

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AWB/ROE 21/2877
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woningen op grond van de Opiumwet en de evenredigheid van de sluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van twee woningen, en de burgemeester van de gemeente Kerkrade. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten om beide woningen te sluiten voor de duur van 52 weken, omdat er in de woningen verdovende middelen waren aangetroffen. Eiser was het niet eens met deze sluiting en stelde dat hem geen verwijt kon worden gemaakt, aangezien hij toezicht had gehouden op de woningen en niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot sluiting niet in geschil was en dat de noodzaak van sluiting ook niet betwist werd. Het geschil betrof enkel de evenredigheid van de sluiting. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woningen evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de context van de drugproblematiek in de wijk. Eiser had geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die de sluiting onevenredig zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de financiële schade die eiser leed niet opwoog tegen het belang van het beleid ter bescherming van het woon- en leefklimaat.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 21/2877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.H.M. de Crom),
en

de burgemeester van de gemeente Kerkrade, verweerder

(gemachtigden: S. Vullers en K. Heijens).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 april 2021 en 29 april 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot sluiting van de woningen aan de [adres 1] (hierna: nummer [adres 1] ) en [adres 2] (hierna: nummer [adres 2] ) te [plaats] voor de duur van 52 weken.
Bij besluit van 18 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 25 oktober 2021 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ontvangen op 15 november 2021 waarbij verzocht is om versnelde behandeling.
Verweerder heeft de stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van de beide woningen. De woning op nummer [adres 1] is vanaf
13 september 2019 verhuurd aan [naam 1] en [naam 2] . In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat de politie op 11 januari 2021 in het kader van een overval in de gemeente Maastricht, de woningen is binnengetreden. De politie heeft ter plaatse op verschillende plekken in totaal 2995,2 gram bruto amfetamine (in poeder-, pasta- en kristalvorm), 227 gram netto amfetamine (pilvorm), 32,6 gram netto MDMA en 9 gram netto hennep aangetroffen. Daarnaast heeft de politie drie hagelpatronen en voorwerpen voor het gebruik van verdovende middelen aangetroffen. Tot slot heeft de politie een jerrycan met een onbekende vloeistof en 15 pillen aangetroffen die voor nader onderzoek naar het NFI zijn doorgeleid.
De woning op nummer [adres 2] is vanaf 7 april 2020 verhuurd aan [naam 3] , een vriend van de bewoners van nummer [adres 1] . In deze woning is in het totaal 101,2 gram bruto amfetamine (in pastavorm) en 7,7 gram netto hennep aangetroffen. Daarnaast zijn twee vuurwapens, een schietpen, patronen en een hoeveelheid springstof van 200 g netto aangetroffen. Tot slot is 130,3 gram van een onbekende stof aangetroffen.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij, gelet op wat in de beide woningen is aangetroffen, bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het daarop gebaseerde Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020 (het beleid) de woningen voor de duur van een jaar te sluiten. Daarbij heeft verweerder betrokken de ernst van hetgeen er aangetroffen is in combinatie met het feit dat in de omgeving van het pand (in een straal van 250 meter) sinds 2016 zestien keer verdovende middelen aangetroffen zijn. Daarnaast is er in 2019 op nummer [adres 3] in dezelfde straat, 15,7 kilo hennep aangetroffen en de huurder mocht na de sluitingstermijn, in het pand terugkeren. Eiser was toen en is nog steeds eigenaar van deze woning. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om van het beleid af te wijken. Het algemeen belang van sluiting weegt zwaarder dan het gestelde ontbreken van verwijtbaarheid en het financieel belang. Woning [adres 1] is gesloten vanaf 28 april 2021 en woning [adres 2] is gesloten vanaf 5 mei 2021.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Eiser stelt dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft concreet toezicht gehouden op de beide woningen. De manier van toezicht voldoet aan de criteria die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) stelt aan eiser. Verweerder stelt eisen die niet redelijk en ook niet in overeenstemming met de jurisprudentie zijn. De commissie heeft verweerder ook geadviseerd dat een sluiting van twaalf maanden onevenredig is. Eiser stelt dat hij de betreffende woningen meerdere malen bezocht voor reparatie- en onderhoudswerkzaamheden, overleg én toezicht. Gewezen wordt ook op de verklaring van [naam 4] van de stichting ViaNova (hierna ViaNova). Verder is eiser regelmatig met zijn werknemers en ingeschakelde derden, die daar onderhoudswerkzaamheden gingen doen, meegegaan om op die wijze een oogje in het zeil te houden. De laatste controle was volgens eiser op 4 december 2020 en de verdovende middelen zijn aangetroffen op 11 januari 2021. Het is niet redelijk van eiser te verwachten dat hij in de tussenliggende periode nog een controle zou uitoefenen. Gewezen wordt op een uitspraak van de Afdeling [1] waar vijf weken tussen het bezoek van een makelaar van de woning en het aantreffen van een hennepplantage zodanig kort was dat niet nogmaals gecontroleerd diende te worden. Verder blijkt dat de vondst in verband wordt gebracht met een woningoverval in Maastricht, gepleegd op 11 januari 2021. Het ligt dus voor de hand dat alles kort daarna pas in de woningen kon worden aangetroffen en niet eerder. Als er al sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser dient er sprake te zijn van verminderde verwijtbaarheid. Tot slot wordt gewezen op de conclusies van advocaten-generaal Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021 waaruit blijkt dat de evenredigheid indringender moet worden getoetst.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de bevoegdheid tot sluiting van beide woningen niet in geschil is. De noodzaak van de sluiting van beide woningen wordt evenmin betwist. Het geschil spitst zich enkel en alleen toe op de vraag of de sluiting(sduur) van beide woningen evenredig is. De rechtbank oordeelt als volgt.
Kan eiser een verwijt worden gemaakt?
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet [2] . De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting [3] . Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en ook niet redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn pand [4] . Van degene die een pand verhuurt wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand [5] .
6.1.
Gebleken is dat nummer [adres 1] verhuurd is door bemiddeling van ViaNova, een stichting die mensen met een rugzak begeleidt naar werk, woning en inkomen. Deze heeft [naam 1] als huurder aangedragen en gaf aan, aldus eiser, een eventuele huurder actief te begeleiden op allerlei gebied. De huur zou betaald worden door de bewindvoerder. Eiser had geen argwaan. Behoudens wat opstartproblemen met het betalen van de huur in verband met het feit dat de huursubsidie te laat aangevraagd zou zijn, waren er aldus eiser geen problemen. Omdat [naam 1] was gelinkt aan ViaNova was met eiser de afspraak gemaakt dat hij regelmatig binnen mocht lopen. Vervolgens is de tweede woning, zonder tussenkomst van ViaNova, verhuurd aan een kennis van de huurders van [adres 1] , [naam 3] . Eiser heeft voor beide huurders een huurovereenkomst opgesteld waarin ook nadrukkelijk opgenomen is dat bedrijfsactiviteiten, drugshandel, strafbare feiten of enige activiteit van criminele aard onherroepelijk zou leiden tot huuropzegging, zo heeft hij niet weersproken betoogd.
6.2.
Weliswaar blijkt uit de overgelegde verklaringen en prints van whatsapp-berichten niet dat eiser zelf ook in de beide woningen is geweest, maar gelezen in samenhang met hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, brengen deze de rechtbank tot het oordeel dat aannemelijk is dat eiser op de data zoals hierna benoemd, de woningen heeft bezocht. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij bij de diverse werkzaamheden die verricht werden, met de betreffende werklieden meeging om de beide woningen te kunnen bekijken. Ook op andere momenten, wanneer er een verzoek om onderhoud kwam, is hij in de woningen geweest. Zijn komst meldde hij dan met een berichtje aan de huurders, soms als hij al onderweg was.
6.2.1.
Eiser heeft aangegeven dat hij in oktober 2019 in nummer [adres 1] is geweest in verband met een defecte koelkast. In januari 2020 is eiser op nummer [adres 1] geweest in verband met problemen aan de riolering. In februari 2020 zijn er verwarmingsketels geplaatst in beide woningen. De betreffende huurders waren zelf handige klussers en hebben zelf het nodige in de woning verbouwd. Eiser dan wel [naam 5] (kennelijk de vaste klussenman van eiser, betiteld als ‘huismeester’) is in die tijd -de rechtbank begrijpt in ieder geval in april 2020 en in november 2020- regelmatig naar de woningen gegaan voor overleg en toezicht.
6.2.2.
Eiser heeft een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 6] , dakdekker, die heeft verklaard dat hij door alle drie de appartementen op nummer [adres 3] heen gegaan is om de lekkage te kunnen achterhalen; hij is ook op het dak geweest en hem is niets vreemds opgevallen. Ter zitting heeft eiser hierover nog verklaard dat de data waarop de dakdekker in de woningen [adres 3] , [adres 1] en [adres 2] is geweest 12 november 2020, 20 november 2020 en
4 december 2020 waren en hij op die dagen daar zelf ook bij is geweest. Deze laatste datum blijkt niet uit de stukken, maar komt de rechtbank niet onaannemelijk voor nu uit de overgelegde print van de whats appgesprekken tussen [naam 5] en [naam 6] blijkt dat er op 2 december 2020 opnieuw een lekkage was gemeld.
6.2.3.
Eiser heeft voorts een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 7] (die eiser inhuurde voor raam/kozijnenherstel) waarin deze verklaart dat hij op 21 november 2020 alle ramen heeft nagekeken en bijgesteld in nummer [adres 1] en dat hem niets vreemds is opgevallen, dat het er redelijk opgeruimd uit zag en dat de bewoner heel netjes en beleefd was. Eiser heeft ter ondersteuning van deze verklaring een afschrift van whatsappberichten tussen [naam 5] en [naam 7] overgelegd, waarin zij de reparatie bespreken.
6.2.4.
Eiser heeft verder gesteld dat hij ook twee keer in woning [adres 1] is geweest met een medewerker van ViaNova. De begeleiders van ViaNova zijn ook meerdere keren op bezoek geweest. Uit de overgelegde verklaring van [naam 4] van ViaNova blijkt dat met [naam 1] duidelijke afspraken gemaakt waren over middelengebruik en het voorhanden hebben van verdovende middelen en dat de verhuurder hier niet van op de hoogte was. Afgesproken was dat ViaNova de vrijheid had om op het middelengebruik te controleren en dat dit ook regelmatig is gedaan en er nooit iets strafbaars geconstateerd is. Ook de verhuurder, aldus voornoemde verklaring, had het recht om hierop te controleren en heeft dat ook gedaan, omdat hij toch met enige regelmaat in het pand was voor onderhoudswerkzaamheden, aldus [naam 4] .
6.3.
Verweerders betoog dat de wijze van controleren onvoldoende is geweest nu er geen data of concrete informatie zijn overgelegd en daarmee niet voldoet aan de maatstaven zoals blijken uit de uitspraak van de Afdeling [6] , volgt de rechtbank dan ook niet. Niet alleen heeft eiser met enige regelmaat, in ieder geval in de maanden vóór het aantreffen van de drugs en wapens, poolshoogte genomen in de woningen, maar ook de tijdspanne tussen eisers laatste bezoek en het aantreffen van de drugs is beperkt, (ruim) vijf weken. Daarnaast weegt de rechtbank ook mee dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat een niet onaanzienlijk deel van de verdovende middelen is gevonden in de diepvries (beide woningen), in een tas in de hal (woning [adres 1] ) en in de keukenkast (beide woningen), waarmee deze aan het zicht waren onttrokken. In hoeverre de overige aangetroffen drugs en de vuurwapens (op een hoge kast in de woonkamer, [adres 2] ) en hagelpatronen (dressoir woonkamer, [adres 1] ) wel zichtbaar aanwezig waren, is de rechtbank niet gebleken, maar de aangetroffen springlading ( [adres 2] ) zal dat niet zijn geweest, omdat deze in een kast lag. De vraag rijst dan ook of een verdergaande controle dan door eiser als verhuurder uitgevoerd zich nog zou verdragen met het recht op privacy van de huurders. De rechtbank betrekt ook in haar beoordeling dat er geen signalen waren die erop wijzen dat de verdovende middelen en wapens al langer in de woningen aanwezig waren en met name niet gebleken is van loop naar het pand, handel of een gevaarlijke situatie. De aanleiding voor de doorzoeking was, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage, kennelijk gelegen in een kort daarvoor (in een andere gemeente) gepleegde overval. Ten slotte overweegt de rechtbank dat ook het feit dat de eveneens door eiser verhuurde woning op de begane grond (nummer [adres 3] ) in 2019 werd gesloten vanwege een drugsvondst, niet maakt dat hij in het toezicht op het gebruik van de onderhavige woningen, verwijtbaar te kort is geschoten.
Is een sluiting van 12 maanden evenredig?
7. Over verweerders standpunt dat, ook indien eiser geen verwijt zou zijn te maken, de ernst van de kwestie maakt dat de sluiting niet onevenredig is, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het om een zeer ernstige overtreding gaat, die op zichzelf sluiting van de woningen rechtvaardigt. Dit geldt te meer nu verweerders gemeente al zeer geruime tijd met een omvangrijke verdovende middelenproblematiek kampt en de woningen in een, voor drugscriminaliteit, kwetsbare wijk liggen waarin sinds 2016, 14 eerdere sluitingen zijn geweest. Dat eiser geen verwijt valt te maken en financiële schade lijdt, acht de rechtbank geen reden daar anders over te oordelen.
7.1.
Op grond van verweerders beleid volgt in een geval als onderhavig een sluiting van de woning van 52 weken. De toets die hier voorligt is, of er bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het uitgangspunt van het beleid in dit geval gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Dit zou in onderhavige situatie betekenen dat de duur van de sluiting onevenredig lang is. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken. Eiser heeft gesteld financiële gevolgen van de sluiting te ondervinden. Hij verhuurde ieder van de woningen voor € 700,- per maand en zijn schade bestaat uit het mislopen van deze huurinkomsten sedert de sluiting van de woningen. Nog daargelaten dat eisers belang een louter financieel is en iedere onderbouwing ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de evenredigheid niet enkel het mislopen van deze huurinkomsten dient te worden betrokken, maar ook hoe deze zich verhouden tot eisers verdere financiële positie. Daaromtrent heeft eiser geen enkele informatie verstrekt, anders dan dat ter zitting is gebleken dat hij panden verhuurt aan zo’n 40 huurders en samen met zijn echtgenote een internetbedrijf heeft. Daar waar eiser de onevenredigheid van de financiële gevolgen niet heeft geconcretiseerd, is dan ook niet gebleken dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voordoen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het enkele mislopen van de huur minder zwaar behoort te wegen dan het doel dat met het beleid wordt beoogd, bescherming van het woon- een leefklimaat ter plekke.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 januari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:390.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851.
3.Uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.
6.Uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:486