ECLI:NL:RBLIM:2022:1120

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
03/190050-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting in eigen woning met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 16 juli 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in haar eigen woning in Landgraaf. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting op meerdere plekken in haar woning, waarbij gemeen gevaar voor zowel goederen als personen ontstond. De rechtbank behandelde het verweer van de verdachte, die stelde zich niets te herinneren door een black-out. De rechtbank oordeelde dat er geen technische oorzaak voor de branden was en dat de verdachte de enige aanwezige was op het moment van de brand. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen, namelijk opzettelijke brandstichting, en legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien het gevaar voor de buren en de schade aan de woning van de verdachte zelf. De verdachte had geen eerdere strafbare feiten en er was geen sprake van een psychische stoornis, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de straf te matigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/190050-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.M.J.P. Michiels, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op meerdere plekken in haar woning opzettelijk brand heeft gesticht (
primair). Subsidiair is ten laste gelegd dat het ontstaan van de brand aan haar schuld te wijten is.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte degene is geweest die opzettelijk brand heeft gesticht in haar eigen woning. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brandhaarden is niet gevonden, de verdachte was de enige die in de woning aanwezig was toen de brand ontdekt werd en het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat iemand anders de brand gesticht zou hebben. Dat de brand opzettelijk is gesticht, leidt de officier van justitie af uit het feit dat er op meerdere plekken in de woning brandhaarden werden aangetroffen en dat uit het politieonderzoek is gebleken dat er papier en spiritus is gebruikt. Door de brand bestond gemeen gevaar voor zowel goederen als personen, zodat de officier van justitie het primair ten laste gelegde bewezen acht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak. De verdachte had geen opzet op de brandstichting (het primair ten laste gelegde) en het ontstaan van de brand is ook niet aan haar schuld te wijten (het subsidiair ten laste gelegde). De verdachte heeft een black-out gehad en kan zich niet meer herinneren hoe de brand ontstaan is. De vier brandhaarden die in de woning werden aangetroffen, waren bovendien zo klein dat deze geen gevaar voor goederen opleverden. Ook was er geen sprake van gemeen gevaar voor personen, aangezien de woning van de verdachte losstaat van de woning van de buren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
Op 16 juli 2021 om 09.50 uur ontving de meldkamer een melding van een woningbrand aan de [adres] in Landgraaf. In de woning is forensisch onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat er in de woning vier brandhaarden waren, te weten:
- onder de trap in de hal. Hier werd een brandende stapel papier aangetroffen.
- op de salontafel in de woonkamer. Hier werden verbrande resten van papier aangetroffen en resten van een lucifer. Ook werd er direct naast de brandplek een glazen pot aangetroffen, waarin spiritus bleek te zitten. [2]
- op de vloer in de woonkamer. Hier werden verbrande resten papier aangetroffen en de vloerbedekking was aangetast door vuur.
- in de slaapkamer. Op het bed lagen verbrande kranten en andere resten papier. Ook werd in de prullenbak naast het bed een hoeveelheid keukenpapier, een doosje lucifers met daarop DNA van de verdachte [3] en een gebruikte lucifer aangetroffen.
Bij de brandhaarden werden geen aanwijzingen aangetroffen die er op konden wijzen dat de branden waren ontstaan door een technische oorzaak. Bij de brandhaarden in de woonkamer en bij de brandhaard in de slaapkamer werden papierresten aangetroffen. In deze brandhaarden werd tevens een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van vluchtige ontbrandbare stoffen, mogelijk gebruikt ter bevordering van de brand. Uit het forensische onderzoek wordt geconcludeerd dat sprake moet zijn geweest van opzettelijke brandstichting, waarbij sprake was van gemeen gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen. [4]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de ligging van de woning van de verdachte. De politie beschrijft dat de woning met [huisnummer] direct tegen de woning van de verdachte aanligt. De woningen zijn deels gekoppeld. [5] De bewoners van de woning met [huisnummer] hebben verklaard dat zij in de ochtend van de brandstichting thuis waren en in bed lagen. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 16 juli 2021 ’s ochtends wakker werd op de bank in de woonkamer. Zij heeft de voordeur opengezet, het oud papier bij de voordeur gezet en is vervolgens naar boven gegaan, naar de slaapkamer waar later de brandhaard werd aangetroffen, om de rolluiken omhoog te doen. Toen zij vervolgens beneden in de hal kwam zag zij rook. Zij heeft die ochtend niemand anders in haar woning gezien.
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in haar eigen woning. Er konden geen technische oorzaken worden aangewezen voor het ontstaan van de branden en het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat iemand anders die ochtend in de woning van de verdachte brand heeft gesticht. Ten tijde van het ontdekken van de brand bevond zij zich als enige in de woning, zij heeft zelf verklaard dat zij die ochtend ook niemand anders in haar woning heeft gezien, haar DNA werd aangetroffen op een lucifer en de verdachte is die ochtend in alle ruimtes van haar woning geweest waar brandhaarden werden aangetroffen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat de verdachte deze brand opzettelijk heeft gesticht. De rechtbank wijst hierbij onder andere op het gebruik van lucifers, (keuken)papier en vluchtige stoffen bij de branden en op het feit dat zich in de woning vier brandhaarden bevonden. De verdachte en haar raadsvrouw hebben ter terechtzitting meermaals naar voren gebracht dat de verdachte die ochtend een black-out heeft gehad en dat zij daardoor niet meer weet wat er gebeurd is. Voor zover de raadsvrouw daarmee heeft willen betogen dat er geen sprake was van opzet aan de zijde van de verdachte, oordeelt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van opzet, van het willens en wetens zich gedragen of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan geen sprake zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (ECLI:NL:HR:2008:BD2775). In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een dergelijke uitzonderlijke situatie. De verdachte heeft weliswaar meermaals naar voren gebracht dat zij een black-out had en gesuggereerd dat deze een gevolg kan zijn van een wijziging in haar astmamedicatie, maar deze verklaring vindt geen enkele steun in het dossier. Integendeel: de officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het krijgen van een black-out niet op de lijst van mogelijke bijwerkingen van de astmamedicatie van de verdachte vermeld staat. De rechtbank betrekt ook in haar overweging dat de verdachte over delen van de ochtend – die tussen de black-outs liggen – wel heeft verklaard. Zij weet bijvoorbeeld wel dat ze in de desbetreffende kamers is geweest, de voordeur heeft opengezet, de trap is opgelopen, het rolluik heeft opengedaan en weer naar beneden is gegaan, maar juist van de vier brandstichtingen (die in de tussentijd moeten hebben plaatsgevonden) weet zij niets. Dit betekent dat de black-out zich met tussenpozen op de ochtend van de brandstichting zou hebben voorgedaan en dat vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Reeds daarom gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte een black-out had en acht de rechtbank opzettelijke brandstichting bewezen.
De rechtbank acht ook bewezen dat deze brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, maar ook gemeen gevaar voor de personen van de naastgelegen woning. Dit volgt niet alleen uit het forensische onderzoek van de politie, maar ook uit de bevinding van de politie dat de woning direct grensde aan een andere woning.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde (opzettelijke brandstichting) bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 16 juli 2021 in de gemeente Landgraaf meermalen, althans op meerdere plekken, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres] , door telkens een brandende lucifer, althans open vuur in aanraking te brengen met
- papier en
- spiritus, dan wel een brandversnellende stof en
- een salontafel en een tafelkleed en
- een vloerbedekking en
- een bed,
althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat papier, die salontafel, dat tafelkleed, die vloerbedekking en dat bed, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in voornoemde woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen woning en de in de naastgelegen woning aanwezige goederen en levensgevaar voor in de naastgelegen woning aanwezige personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Afwezigheid van alle schuld?
De verdachte heeft ter terechtzitting meermalen verklaard dat zij een black-out had en daarom niet meer weet wat er voorafgaand aan de ontdekking van de brandstichting is gebeurd. Voor zover de raadsvrouw hiermee een beroep heeft willen doen op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (verontschuldigbare onmacht), overweegt de rechtbank als volgt.
Wanneer een beroep op een strafuitsluitingsgrond is gedaan, is de rechtbank gehouden de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep op een strafuitsluitingsgrond is vereist dat de rechtbank de feitelijke grondslag ervan voldoende aannemelijk acht. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. (HR 3 juli 2012, HR:2012:BW9975).
De rechtbank komt – zoals hiervoor reeds overwogen – in de onderhavige zaak tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van de brandstichtingen een black-out heeft gehad. Het beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld wordt reeds daarom verworpen. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij reeds heeft overwogen bij de beantwoording van de vraag of de verdachte opzet had op de brandstichting.
Het psychologische rapport
De psycholoog mevr. K.S. Beekman heeft over de geestvermogens van de verdachte op
21 oktober 2021 een rapport uitgebracht. De psycholoog beschrijft dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, verstandelijke handicap of een psychogeriatrische aandoening. De rechtbank komt op grond van dit rapport derhalve niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.
Conclusie
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte strafbaar is. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op vier plekken in haar woning brand gesticht. Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft hiermee immers niet alleen schade veroorzaakt aan goederen maar ook een levensgevaarlijke situatie gecreëerd voor personen in de nabijheid van haar woning, zoals haar buren. Dit neemt de rechtbank haar kwalijk. Het is in deze zaak aan een oplettende voorbijganger te danken dat de brand op tijd werd ontdekt, waardoor de gevolgen beperkt zijn gebleven tot schade aan de woning van de verdachte zelf. Brandstichting veroorzaakt bovendien sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in de reden waarom zij dit feit heeft gepleegd. Zij geeft enkel aan dat zij een black-out heeft gehad, maar hier is verder niet van gebleken. Dat onduidelijk blijft wat de verdachte ertoe heeft bewogen om brand te stichten in haar eigen woning, baart de rechtbank echter wel grote zorgen. Ook maakt dit het lastig om het recidiverisico in te schatten. Gelet op de ernst en gevaarzetting van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak alleen worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen, dat de verdachte een
first offenderis. Zij is niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het psychologische rapport dat over de verdachte is opgesteld en hiervoor onder 5. al kort is besproken. De psycholoog concludeert dat er geen psychopathologie is gevonden en dat er om die reden ook geen aanwijzingen zijn om te komen tot behandel- en interventieadvies.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van
19 januari 2022. De reclassering beschrijft dat de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en toen geen hulpvraag had. Aangezien onduidelijk is gebleven hoe de verdachte tot het delict zou zijn gekomen en er geen directe criminogene factoren aan te wijzen zijn, is de reclassering van mening dat reclasseringstoezicht op dit moment niet bijdraagt aan het verminderen van het eventuele recidiverisico. Voortzetting van het toezicht heeft volgens de reclassering geen meerwaarde en daarom wordt door de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Alle feiten en omstandigheden bezien vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen wordt opgelegd, waarvan 262 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte hoeft dus niet terug naar de gevangenis. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, gelet op het reclasseringsrapport, aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden koppelen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2022.
Buiten staat
Mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. J.A.A.C. Claessen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 16 juli 2021 in de gemeente Landgraaf meermalen, althans op meerdere plekken opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres] , door (telkens) een brandende lucifer, althans open vuur in aanraking te brengen met
- papier en/of
- spiritus, dan wel een brandversnellende stof en/of
- een salontafel en/of een tafelkleed en/of
- een vloerbedekking en/of
- een bed,
althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan dat papier, die salontafel, dat tafelkleed, die vloerbedekking en/of dat bed, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen en/of voor de naastgelegen
woning en/of de in de naastgelegen woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de naastgelegen woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 juli 2021 te Landgraaf, meermalen, althans op meerdere plekken grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een brandende lucifer, althans open vuur in aanraking heeft gebracht met
- papier en/of
- spiritus, dan wel een brandversnellende stof en/of
- een salontafel en/of een tafelkleed en/of
- een vloerbedekking en/of
- een bed,
ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat dat papier, die salontafel, dat tafelkleed, die vloerbedekking en/of dat bed geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen en/of voor de naastgelegen woning en/of de in de naastgelegen woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de naastgelegen woning aanwezige personen, in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, ontstond;
( art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek HEDERA / LB2R021068, gesloten d.d. 24 september 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 125.
2.Het NFI-rapport, pagina 74 t/m 79
3.Het proces-verbaal vooronderzoek lab, pagina 62-64 en het deskundigenrapport, pagina 71 t/m 73.
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 23 t/m 28, het NFI-rapport, pagina 74 t/m 79, en het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , pagina 19 en 20.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 23-24.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 60.