ECLI:NL:RBLIM:2022:1093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/03/300674 / HA ZA 22-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar de kantonrechter in een arbeidsgeschil

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident tot verwijzing naar de kantonrechter in een arbeidsgeschil tussen [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en Pregis Holding Company B.V. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] was in dienst bij Pregis van 1 augustus 2015 tot en met 31 mei 2021. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden door de arbeidsrechtbank Antwerpen op 8 maart 2021, waarbij Pregis werd veroordeeld tot betaling van diverse vergoedingen. In het incident vorderde [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] dat de rechtbank hem zou veroordelen tot betaling van verschillende bedragen, waaronder vakantiedagen, pensioenschade en buitengerechtelijke kosten. Tevens verzocht hij de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken, omdat hij Pregis abusievelijk niet voor de kantonrechter had gedagvaard. Pregis had geen bezwaar tegen deze verwijzing.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] een onderwerp betreft dat door de kantonrechter behandeld moet worden, ongeacht de waarde van de vordering. De rechtbank heeft de zaak daarom verwezen naar de kamer voor kantonzaken en het teveel betaalde griffierecht zal worden teruggestort. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, omdat hij dit nodeloos had veroorzaakt. De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2022 om 10.00 uur naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken verwezen, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure verder zal worden voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/300674 / HA ZA 22-12
Vonnis in incident bij vervroeging van 9 februari 2022
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.M. Pals,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PREGIS HOLDING COMPANY B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Heerlen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.J.A. Smit.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en Pregis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties A t/m G
  • de brief namens [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] houdend de incidentele conclusie tot verwijzing naar de kantonrechter
  • de akte uitlating verwijzing.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] is bij Pregis in dienst geweest vanaf 1 augustus 2015 tot en met 31 mei 2021.
2.2.
Bij vonnis van de arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt van 8 maart 2021 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 31 mei 2021, waarbij Pregis is veroordeeld tot betaling van diverse vergoedingen (productie B bij dagvaarding).

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Pregis zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te betalen:
a. een bedrag ter grootte van de bruto equivalent van € 565,99 netto;
b. € 41.975,30 bruto krachtens artikel 7:641 BW (uitkering vakantiedagentegoed);
c. € 20.987,65 krachtens artikel 7:625 BW (wettelijke verhoging), te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het bruto equivalent van het nettobedrag van €565,99;
d. € 6.100,- ter vergoeding van pensioenschade als gevolg van eenzijdige wijzing van de pensioenleeftijd;
e. € 23.326,49 ter vergoeding van ten onrechte c.q. teveel ingehouden pensioenpremie (werknemersdeel);
f. € 1.713,89 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
g. de wettelijke rente over het sub b, d en e gevorderde vanaf 1 juni 2021, en over het
sub a, c en f gevorderde vanaf de dag van dagvaarding;
h. € 5.000,00 ter vergoeding van kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met vergoeding van het griffierecht en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis;
i. € 157,00 indien gedaagde niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan de proceskostenveroordeling zal hebben voldaan, te verhogen met € 82,00 in geval van betekening.
in het incident3.2. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken. Hij stelt dat hij Pregis abusievelijk niet voor de kantonrechter heeft gedaagd.
3.3.
Pregis heeft geen bezwaar tegen verwijzing naar de kantonrechter.

4.4. De beoordeling in het incident

4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft de vordering van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Het is immers de kantonrechter die bevoegd is om zaken te behandelen en te beslissen betreffende een arbeidsovereenkomst in de ruime zin van die overeenkomst. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. Het teveel betaalde griffierecht zal door de griffier worden teruggestort, zodat voor veroordeling van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in deze kosten geen plaats is.
4.2.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, nu uit het voorgaande volgt dat hij dit incident nodeloos heeft veroorzaakt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering toe,
5.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Pregis tot op heden begroot op € 281,50 (0,5 punt x € 563,00),
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Maastricht, op
9 maart 2022 om 10.00 uurvoor conclusie van antwoord,
5.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH