ECLI:NL:RBLIM:2022:1086

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/03/266098 / HA ZA 19-352
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van transportkosten en reconventionele vordering tot schadevergoeding en retour van pallets

In deze civiele procedure vordert de Tsjechische vennootschap Sit Scherm S.R.O., in liquidatie, betaling van onbetaalde facturen door de Nederlandse transportbemiddelaar BCW Transport B.V. Sit heeft sinds 2018 transportopdrachten van BCW uitgevoerd, maar BCW heeft betalingen op de facturen gestaakt. Sit heeft conservatoir beslag gelegd en vordert nu een totaalbedrag van € 40.375,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. BCW betwist de vordering en stelt dat Sit in liquidatie verkeert, wat volgens haar leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. BCW vordert in reconventie schadevergoeding van € 10.000,00 wegens smaad en het retourneren van 1900 pallets, die volgens haar verloren zijn gegaan. De rechtbank oordeelt dat Sit recht heeft op betaling van € 25.300,00, omdat de facturen voldoende zijn onderbouwd met CMR-vrachtbrieven. De vordering van BCW in reconventie wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank veroordeelt BCW in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/266098 / HA ZA 19-352
Vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van
vennootschap naar Tsjechisch recht
SIT SCHERM S.R.O., in liquidatie,
gevestigd te 34802 Bor, Tsjechië
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCW TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Beekdaelen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons.
Partijen zullen hierna Sit en BCW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2019, met producties 1 tot en met 3,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 12,
  • het vonnis van 25 september 2019 waarbij een comparitie na antwoord is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de akte vermeerdering eis, met productie 4,
  • het B-8 formulier van Sit van 17 december 2019 met producties (ongenummerd),
  • het B-8 formulier van Sit van 15 januari 2020, met aanvullingen op productie 4,
  • de brief van BCW van 9 januari 2020, met producties 13 en 14,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2020,
  • de akte tot aanleveren van stukken van Sit (ongenummerd, deels originelen), met producties 5a, 5b en 5c,
  • de akte nader bewijs van Sit, met productie 6,
  • de antwoordakte,
  • het verzoek tot pleidooi van Sit en het bezwaar van BCW daartegen,
  • rolbeslissing van 30 september 2020 waarbij pleidooi wordt toegestaan,
  • proces-verbaal van pleidooi gehouden op 5 juli 2021,
  • de pleitnota’s van Sit en BCW.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sit was een in Tsjechië gevestigde transporteur van goederen over de weg.
2.2.
BCW is een in Nederland gevestigde transportbemiddelaar/expediteur in het goederenvervoer over de weg.
2.3.
Sit ontving van BCW sinds 2018 opdrachten en voerde dit (internationale) vervoer uit. BCW betaalde doorgaans de facturen als die met een doorslag van de CMR-vrachtbrief [1] waren onderbouwd.
2.4.
BCW heeft op een gegeven moment betalingen op door Sit toegezonden facturen gestaakt. Sit heeft bij schrijven van haar (voormalige, Duitse) advocaat om betaling van een groot aantal facturen verzocht bij brief van 9 januari 2019, waarbij het ging om een bedrag van zo’n € 31.000,00.
2.5.
Tussen partijen is gecorrespondeerd over de vordering. Dit heeft niet geleid tot een oplossing. Sit heeft op 26 juni 2019 conservatoir derdenbeslag gelegd onder twee banken ten laste van BCW.
2.6.
In het CMR-verdrag is, voor zover relevant in dit geding, het volgende opgenomen. [2]
Artikel 4
De vervoerovereenkomst wordt vastgelegd in een vrachtbrief. De afwezigheid, de onregelmatigheid of het verlies van de vrachtbrief tast noch het bestaan noch de geldigheid aan van de vervoerovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 5
1. De vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder. Deze ondertekening kan worden gedrukt of vervangen door de stempels van de afzender en de vervoerder, indien de wetgeving van het land, waar de vrachtbrief wordt opgemaakt, zulks toelaat. Het eerste exemplaar wordt overhandigd aan de afzender, het tweede begeleidt de goederen en het derde wordt door de vervoerder behouden.
2. Wanneer de te vervoeren goederen moeten worden geladen in verschillende voertuigen of wanneer het verschillende soorten goederen of afzonderlijke partijen betreft, heeft de afzender of de vervoerder het recht om te eisen, dat er evenzoveel vrachtbrieven worden opgemaakt als er voertuigen moeten worden gebruikt of als er soorten of partijen goederen zijn.
Artikel 6
1. De vrachtbrief moet de volgende aanduidingen bevatten:
a. a) de plaats en de datum van het opmaken daarvan;
b) de naam en het adres van de afzender;
c) de naam en het adres van de vervoerder;
d) de plaats en de datum van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering der goederen;
e) de naam en het adres van de geadresseerde;
f) de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen en de wijze van verpakking en, voor gevaarlijke goederen, hun algemeen erkende benaming;
g) het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers;
h) het bruto-gewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen;
i. i) de op het vervoer betrekking hebbende kosten (vrachtprijs, bijkomende kosten, douanerechten en andere vanaf de sluiting van de overeenkomst tot aan de aflevering opkomende kosten);
j) de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies;
k) de aanduiding, dat het vervoer, ongeacht enig tegenstrijdig beding, is onderworpen aan de bepalingen van dit Verdrag.
2. Als het geval zich voordoet, moet de vrachtbrief nog de volgende aanduidingen bevatten:
(…).
3. De partijen kunnen in de vrachtbrief iedere andere aanduiding, welke zij nuttig achten, opnemen.
Artikel 9
1. De vrachtbrief levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden der overeenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder.
2. Bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder wordt vermoed, dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van de inontvangstneming door de vervoerder en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Sit vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na vermeerdering van eis,
I. BCW te veroordelen tot betaling aan Sit van € 40.375,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de diverse factuurdata tot aan de dag van de algehele betaling,
II. BCW te veroordelen om aan Sit te betalen de buitengerechtelijke kosten ten belope van
€ 2.267,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
III. BCW te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten ad € 159,00.
3.2.
Sit stelt ter onderbouwing van haar vordering bij dagvaarding dat meerdere transporten, die zij in opdracht van BCW heeft uitgevoerd, ondanks herhaald verzoek niet zijn betaald. Volgens productie 2 bij dagvaarding, waarin de factuurnummers staan opgesomd, is bijna € 30.000,00 onbetaald gebleven. Daarna vermeerdert Sit haar vordering en stelt zij dat haar vordering naast productie 2 bij dagvaarding gebaseerd is op de lijst met facturen die vermeld staat in productie 4 bij akte aanvulling eis in combinatie met de facturen die zijn overgelegd bij B-8 formulier van 15 januari 2020 (ongeveer € 35.000,00).
3.3.
Sit is na de comparitie in de gelegenheid gesteld CMR-vrachtbrieven terzake de volgens haar onbetaald gebleven facturen alsnog in het geding te brengen. Sit heeft daarop de volgende 58 facturen van een onderbouwing voorzien bij akte tot aanleveren van stukken.
Factuurnummer Periode/jaar Betaaltermijn Bedrag
246169394 06 2018 26-08-2018 € 1.020,00
246169846 09 2018 05-11-2018 € 620,00
246169884 09 2018 10-11-2018 € 1.180,00
246169895 09 2018 10-11-2018 € 550,00
246169953 09 2018 22-11-2018 € 264,00
246169954 09 2018 22-11-2018 € 1.000,00
246169955 09 2018 22-11-2018 € 314,00
246169956 09 2018 22-11-2018 € 525,00
246169957 09 2018 22-11-2018 € 314,00
246169958 09 2018 22-11-2018 € 500,00
246169959 09 2018 22-11-2018 € 1.100,00
246169960 09 2018 22-11-2018 € 264,00
246169961 09 2018 22-11-2018 € 314,00
246169962 09 2018 22-11-2018 € 264,00
246169963 09 2018 22-11-2018 € 264,00
246169964 09 2018 22-11-2018 € 314,00
246169965 09 2018 22-11-2018 € 264,00
246169966 09 2018 22-11-2018 € 314,00
246170037 10 2018 01-12-2018 € 1.300,00 geen CMR
246170046 10 2018 02-12-2018 € 250,00 geen CMR
246170047 10 2018 02-12-2018 € 1.050,00
246170048 10 2018 02-12-2018 € 400,00
246170049 10 2018 02-12-2018 € 314,00
246170071 10 2018 07-12-2018 € 500,00 CMR onleesbaar
246170111 10 2018 21-12-2018 € 200,00
246170112 10 2018 21-12-2018 € 390,00
246170113 10 2018 21-12-2018 € 1.100,00
246170114 10 2018 21-12-2018 € 600,00
246170115 10 2018 21-12-2018 € 550,00
246170116 10 2018 21-12-2018 € 1.200,00
246170117 10 2018 21-12-2018 € 950,00
246170118 10 2018 21-12-2018 € 150,00
246170119 10 2018 21-12-2018 € 900,00
246170120 10 2018 21-12-2018 € 300,00
246170121 10 2018 21-12-2018 € 900,00
246170122 10 2018 21-12-2018 € 380,00
246170123 10 2018 21-12-2018 € 1.000,00
246170124 10 2018 21-12-2018 € 330,00
246170125 10 2018 21-12-2018 € 340,00
246170126 10 2018 21-12-2018 € 1.200,00
246170127 10 2018 21-12-2018 € 550,00
246170128 10 2018 21-12-2018 € 264,00
246170129 10 2018 21-12-2018 € 1.300,00
246170130 10 2018 21-12-2018 € 450,00
246170171 10 2018 05-01-2019 € 1.000,00
246170172 10 2018 05-01-2019 € 1.100,00
246170173 10 2018 05-01-2019 € 350,00
246170174 10 2018 05-01-2019 € 500,00
246170175 10 2018 05-01-2019 € 225,00
246170176 10 2018 05-01-2019 € 300,00
246170281 11 2018 19-01-2019 € 264,00
246170290 11 2018 21-01-2019 € 314,00
246170380 12 2018 18-02-2019 € 1.500,00
246170381 12 2018 18-02-2019 € 500,00
246170467 12 2018 12-03-2019 € 300,00 geen CMR
246170471 12 2018 15-03-2019 € 400,00
246170472 12 2018 15-03-2019 € 1.250,00
246170473 12 2018 15-03-2019 € 500,00
3.4.
Sit stelt zich op het standpunt dat het CMR-verdrag gaat boven de afspraken die partijen hebben gemaakt. Sit stelt dat als blijkt dat het transport is uitgevoerd betaling verschuldigd is.
3.5.
BCW voert aan dat Sit nagelaten heeft te melden dat zij in liquidatie verkeert. Ook heeft zij BCW rauwelijks gedagvaard. Om die redenen kan zij niet ontvangen worden in haar vordering.
Met betrekking tot de inhoud houdt het verweer van BCW in essentie in dat overeen-
gekomen is dat facturen van transporten worden betaald als er een originele CMR-vrachtbrief terzake is overgelegd. In dit geding is er geen verplichting tot betalen volgens BCW.
BCW stelt zich verder op het standpunt dat de door Sit bij akte tot aanleveren stukken overgelegde lijst niet geheel overeenkomt met productie 2 en 4 van Sit. Het gevorderde bedrag bij dagvaarding/verandering van eis komt voorts niet overeen met het totaal van de facturen en (dus) ook niet met de lijst die bij akte tot aanleveren stukken is overgelegd.
Het is BCW kortom onduidelijk waarop de vordering is gebaseerd en wat de omvang daarvan is.
Daarnaast stelt BCW dat er nog steeds facturen zijn waar CMR-vrachtbrieven ontbreken. Zonder CMR-vrachtbrief kan niet tot uitbetaling worden overgegaan. Verder is zij van mening dat van verschillende wel overgelegde CMR-vrachtbrieven de gegevens niet compleet of niet leesbaar zijn. Eveneens ontbreken de originele CMR-vrachtbrieven in veel gevallen.
BCW doet een beroep op verrekening, omdat zij zelf een vordering (wegens smaad en niet geretourneerde pallets) heeft op Sit.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
BCW stelt zich op het standpunt dat Sit de positie van BCW als betrouwbare transporteur/expediteur heeft geschaad. Sit heeft onrechtmatig gehandeld door opdrachtgevers van BCW brieven te sturen met onjuistheden en leugens over BCW. BCW stelt dat Sit in verband hiermee haar € 10.000,00 aan schade verschuldigd is.
Daarnaast stelt BCW dat Sit nog 1900 zogenoemde europallets (à € 7,50) per stuk moet retourneren, hetgeen ondanks meerder sommaties daartoe nog niet is gebeurd. De factuur terzake is niet betaald door Sit en BCW stelt dat Sit in schuldeisersverzuim verkeert. De pallets dienen als verloren te worden aangemerkt overeenkomstig artikel 20 van het CMR-verdrag en BCW maakt aanspraak op € 14.250,00 met kosten en rente vermeerderd.
3.8.
BCW vordert Sit te veroordelen
- tot betaling van een bedrag ad € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering tot aan de dag der algehele voldoening,
- tot betaling van een bedrag ad € 14.250,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat Sit in verzuim is geraakt, te weten 9 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering tot aan de dag der algehele voldoening,
- tot betaling van een bedrag ad € 1.017,50 aan buitengerechtelijke kosten,
- in de kosten van deze procedure in conventie en reconventie waaronder begrepen het salaris van de advocaat en de kosten van beslaglegging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat Sit in verzuim is deze kosten te voldoen, althans in ieder geval vanaf de datum van de betekening van het in dezen te wijzen vonnis, te vermeerderen met een door de rechter vast te stellen bedrag aan na dit vonnis ontstane nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na aanschrijving tot de dag der algehele voldoening.
3.9.
Sit voert verweer. De kern van haar verweer is dat zij geen opdrachtgevers/klanten van BCW heeft benaderd en dat dit door BCW ook niet wordt onderbouwd. Schade is niet aan de orde. Daarnaast zijn er geen afspraken gemaakt over de pallets, zodat er geen schuldeisersverzuim en vergoedingsplicht kan zijn.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Sit Scherm s.r.o. is sinds 10 januari 2019 in liquidatie
4.1.
BCW heeft bij pleidooi opgeworpen dat Sit sinds 10 januari 2019, dus vóór het instellen van de dagvaarding, is ontbonden en een onderneming in liquidatie is. Zij betoogt dat Sit in deze procedure heeft nagelaten haar wederpartij en de rechtbank daaromtrent te informeren. Volgens BCW handelt Sit daarmee in strijd met artikel 2:19 lid 5 BW en dient BCW daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. Als BCW deze informatie eerder verstrekt had, had Sit aan het begin van de procedure een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten kunnen opwerpen. Die mogelijkheid is haar nu ontnomen.
4.2.
Sit heeft tijdens pleidooi bij monde van haar voormalige bedrijfsleider en huidige vereffenaar, [naam] , erkend dat het vermogen van Sit Scherm s.r.o. vereffend wordt. Er is volgens hem geen sprake van een faillissement, maar van een overname van de vennootschap door een rechtsopvolger. Er is voldoende vermogen. Alle schuldeisers zijn voldaan. De vereffening is nog niet afgerond en ziet onder meer op het incasseren vrachtvorderingen zoals in dit geding aan de orde.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat Sit een vennootschap naar Tsjechisch recht is. Op grond van artikel 10:17 en 10:18 BW wordt een vennootschap die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, beheerst door het recht van die staat. Volgens artikel 10:19 sub a en sub f BW beheerst het op de vennootschap toepasselijke recht naast de oprichting in het bijzonder de volgende onderwerpen: het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden en de beëindiging van het bestaan van de vennootschap. Dat betekent dat de rechtbank artikel 2:19 lid 5 BW niet kan toepassen. Als de rechtbank er gemakshalve van uitgaat dat ook naar Tsjechisch recht in dit geval de verplichting bestaat om achter de naam van de vennootschap ‘in liquidatie’ vermelden, dan heeft het ontbreken van die vermelding in de dagvaarding niet tot gevolg dat Sit in haar vordering niet ontvangen kan worden. BCW heeft immers niet weersproken de stelling van Sit, zoals de rechtbank die begrijpt, dat de vennootschap nog bestaat, omdat er nog baten zijn en de vereffening nog niet is afgerond. De rechtbank volgt BCW niet in haar betoog dat Sit haar de mogelijkheid ontnomen heeft om een incident als bedoeld in artikel 224 lid 1 Rv op te werpen. Artikel 224 lid 3 Rv bepaalt dat de wederpartij
bevoegdis de vordering vóór alle weren in te stellen. De redactie van dit artikel luidt anders dan bijvoorbeeld artikel 210 lid 1 Rv waaruit volgt dat een vrijwaringincident voor alle weren
moetworden genomen. Het incident ex artikel 224 lid 1 Rv had dus ook op een later moment ingesteld kunnen worden. Dat heeft BCW niet gedaan.
Rauwelijks gedagvaard?
4.4.
De rechtbank verwerpt het verweer dat BCW rauwelijks is gedagvaard. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Sit BCW vóór de dagvaarding tot betaling heeft gesommeerd en partijen schriftelijk gedebatteerd hebben over de gegrondheid van de vordering van Sit.
De vermeerdering van de eis
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat Sit gelet op artikel 130 lid 1 Rv in beginsel gerechtigd is haar vordering te vermeerderen. BCW heeft tegen het wijzigen van de eis als zodanig ook geen bezwaar gemaakt en voert inhoudelijke gronden aan waarom zij niet tot betaling veroordeeld kan worden. Niet kan worden geoordeeld dat BCW in haar verdediging of andere procesbelangen is geschaad door de handelwijze van Sit, zodat op de gewijzigde eis, zoals die voortvloeit uit de producties 2 en 4 van Sit, zoals onderbouwd bij akte aanleveren stukken, recht zal worden gedaan.
Wat hebben partijen met elkaar afgesproken inzake de betaling van de transporten?
4.6.
De rechtbank moet in dit geding beoordelen of BCW gehouden is tot betaling van transporten die volgens Sit blijken uit de door haar aan BCW gezonden en onderbouwde facturen (producties 2 en 4 van Sit).
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag onder welke voorwaarden BCW gehouden is tot betaling van de facturen.
Toepasselijke wet- en regelgeving
4.7.
In dit geding is sprake van een zogenoemde overeenkomst van goederenvervoer, althans van steeds een overeenkomst per opgedragen transport.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat op de door Sit in opdracht van BCW uitgevoerde transporten het Nederlands recht van toepassing is (rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 Rome I, [3] alsmede artikel 12 Rome I jo. artikel 8:20 e.v. BW). Tussen partijen is niet in geding dat ook de bepalingen van het CMR-verdrag van toepassing zijn.
BCW noch Sit stelt dat de Algemene Vervoercondities 2002 (AVC) of enige andere (eigen) algemene voorwaarden van toepassing zijn op de tussen hen gesloten overeenkomst(en).
4.9.
Het CMR-verdrag is automatisch van toepassing op vervoerovereenkomsten voor internationaal wegtransport, waarbij de plaats van aflevering gelegen is in een lidstaat. Tussen partijen is niet in geding dat de vertrek- of eindbestemmingen van de vervoerde goederen gelegen zijn in lidstaten bij het verdrag. Zowel Nederland als Tsjechië zijn partij bij dit verdrag.
Het CMR-verdrag is dwingend recht. Algemene voorwaarden en vervoersafspraken, die in strijd zijn met het CMR-verdrag, zijn niet geldig (artikel 41 CMR-verdrag).
In het CMR-verdrag zijn geen bepalingen opgenomen omtrent de betaling van de vracht. Vracht is de in geld uitgedrukte tegenprestatie voor het vervoer.
4.10.
Artikel 8:29 BW bepaalt dat de vracht is verschuldigd na aflevering van de zaken ter bestemming. De wet vermeldt niet wie de debiteur van de vracht is, zodat aannemelijk is dat de afzender als wederpartij van de vervoerder als zodanig aangemerkt moet worden. In dit geval is de vervoerder Sit en de afzender BCW.
Afdeling I van titel 2 van boek 8 BW, waar artikel 8:29 BW in staat, is regelend recht, zodat afzender en vervoerder als partijen bij de overeenkomst afwijkende afspraken mogen maken inzake de betalingsverplichting.
De betalingsafspraak
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen daaromtrent in de stukken en ter comparitie naar voren is gebracht en is verklaard, vast is komen te staan dat de gebruikelijke gang van zaken omtrent de betaling van de vracht als volgt was.
Sit bezorgde, nadat zij de goederen op de bestemming had afgeleverd, bij het kantoor van BCW een doorslag van de CMR-vrachtbrief. Daarvan werd geen ontvangstbevestiging gevraagd of gegeven. Enige tijd na afgifte van de vrachtbrief werd het overeengekomen bedrag voor het vervoer van de goederen naar de plaats van bestemming door Sit gefactureerd aan BCW. BCW betaalde de factuur als daarbij een doorslag van de CMR-vrachtbrief was aangeleverd.
BCW heeft bovendien genoegzaam aangetoond door overleggen van een opdrachtformulier (productie 10 bij conclusie van antwoord in conventie) dat ook in het opdrachtformulier verwezen wordt naar de CRM-vrachtbrief, het inleveren daarvan en de termijn van betaling. Dus ook op grond daarvan moet het ervoor worden gehouden dat Sit ervan op de hoogte was dat zij de originele CRM-vrachtbrief van een transport bij de betreffende factuur diende te voegen alvorens betaald zou worden en zich daaraan gelet op de beschreven handelwijze ook conformeerde.
BCW mag aldus van Sit een originele CMR-vrachtbrief – in beginsel de voor haar als afzender bedoelde doorslag – verlangen alvorens zij gehouden is te betalen.
4.12.
Voor de stelling van Sit dat enkel moet blijken dát het transport waarvan betaling wordt gevorderd, is uitgevoerd, is geen aanknopingspunt te vinden in het CMR-verdrag, laat staan dat is gebleken dat een dergelijke afspraak tussen partijen had te gelden. Overigens is het wel zo dat áls een door de geadresseerde ondertekende en ongeclausuleerde CMR-vrachtbrief kan worden overgelegd ervan uit moet worden gegaan dat de goederen in goede orde zijn afgeleverd door de vervoerder op de plaats van bestemming (artikel 9 CMR-verdrag).
De facturen
De CMR-vrachtbrieven
4.13.
De rechtbank dient te beoordelen of Sit haar vordering voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zoals hierboven is geoordeeld mag BCW van Sit een CMR-vrachtbrief – in beginsel de voor haar als afzender bedoelde (rode) doorslag – verlangen alvorens zij gehouden is te betalen.
4.14.
De rechtbank is in het kader van het antwoord op de vraag of een toereikende onderbouwing van de factuur wordt aangereikt van oordeel dat vrachtbrieven met een andere begin- en/of eindbestemming dan de oorspronkelijke opdracht voldoen, omdat door BCW niet, althans niet onderbouwd is weersproken dat de goederen op haar verzoek elders opgehaald en/of afgeleverd dienden te worden (artikel 12 CMR-verdrag). Ook voldoen vrachtbrieven die enkel zijn voorzien van een stempel van de geadresseerde, omdat ervan uit moet worden gegaan dat de goederen zijn afgeleverd (artikelen 5 en 9 CMR-verdrag).
Als een originele CMR-vrachtbrief niet door Sit geproduceerd kan worden, dient dit als uitgangspunt voor rekening en risico van Sit te komen.
4.15.
De volgende zes facturen genoemd in de akte aanleveren stukken zijn niet voorzien van een (volledig) bewijsstuk dat is terug te voeren op een relevante CMR-vrachtbrief: 19, 20, 44, 48, 55 en 32 (in rood aangegeven).
De overige facturen genoemd zijn bij deze akte voorzien van een bewijsstuk, waaronder een (kopie van de) CMR-vrachtbrief.
Factuurnummer Periode/jaar Betaaltermijn Bedrag CMR
246169394 06 2018 26-08-2018 € 1.020,00 ja, blauw
246169846 09 2018 05-11-2018 € 620,00 ja, kopie
246169884 09 2018 10-11-2018 € 1.180,00 ja, 2 wit (2) en groen
246169895 09 2018 10-11-2018 € 550,00 ja, 4 groen (+kopie (2))
246169953 09 2018 22-11-2018 € 264,00 ja, blauw + groen
246169954 09 2018 22-11-2018 € 1.000,00 ja, groen
246169955 09 2018 22-11-2018 € 314,00 ja, blauw + groen
246169956 09 2018 22-11-2018 € 525,00 ja, 2 groen
246169957 09 2018 22-11-2018 € 314,00 ja, rood, blauw, groen
geen handtekening/stempel ontvanger
246169958 09 2018 22-11-2018 € 500,00 ja, rood, groen
246169959 09 2018 22-11-2018 € 1.100,00 ja, groen
246169960 09 2018 22-11-2018 € 264,00 ja, groen
246169961 09 2018 22-11-2018 € 314,00 ja, rood, blauw, groen
geen handtekening/stempel ontvanger
246169962 09 2018 22-11-2018 € 264,00 ja, groen
geen handtekening/stempel ontvanger
246169963 09 2018 22-11-2018 € 264,00 ja, groen
246169964 09 2018 22-11-2018 € 314,00 ja, blauw, groen
246169965 09 2018 22-11-2018 € 264,00 ja, groen, blauw
246169966 09 2018 22-11-2018 € 314,00 ja, groen, blauw|
geen handtekening/stempel ontvanger
246170037 10 2018 01-12-2018 € 1.300,00 geen CMR
246170046 10 2018 02-12-2018 € 250,00 geen CMR
246170047 10 2018 02-12-2018 € 1.050,00 ja, 6 groen
246170048 10 2018 02-12-2018 € 400,00 ja, groen
246170049 10 2018 02-12-2018 € 314,00 ja, blauw, groen
246170071 10 2018 07-12-2018 € 500,00 ja, kopie
246170111 10 2018 21-12-2018 € 200,00 ja, kopie
246170112 10 2018 21-12-2018 € 390,00 ja, groen
246170113 10 2018 21-12-2018 € 1.100,00 ja, 2 groen
246170114 10 2018 21-12-2018 € 600,00 ja, groen
246170115 10 2018 21-12-2018 € 550,00 ja, groen
246170116 10 2018 21-12-2018 € 1.200,00 ja, 2 groen
246170117 10 2018 21-12-2018 € 950,00 ja, 8 groen
246170118 10 2018 21-12-2018 € 150,00 ja, 3 wit
behalve nummer truck geen enkele link met ophaal/afleveradres op factuur of opdracht
246170119 10 2018 21-12-2018 € 900,00 ja, 5 groen
246170120 10 2018 21-12-2018 € 300,00 ja, groen
246170121 10 2018 21-12-2018 € 900,00 ja, 5 groen
246170122 10 2018 21-12-2018 € 380,00 ja, 2 groen
246170123 10 2018 21-12-2018 € 1.000,00 ja, groen, blauw
geen handtekening/stempel ontvanger
246170124 10 2018 21-12-2018 € 330,00 ja, groen
246170125 10 2018 21-12-2018 € 340,00 ja, groen
246170126 10 2018 21-12-2018 € 1.200,00 ja, 3 groen
246170127 10 2018 21-12-2018 € 550,00 ja, groen
246170128 10 2018 21-12-2018 € 264,00 ja, groen
246170129 10 2018 21-12-2018 € 1.300,00 ja, wit
246170130 10 2018 21-12-2018 € 450,00 ja, 1 groen
1 CMR ontbreekt: opdracht 2 ladingen
246170171 10 2018 05-01-2019 € 1.000,00 ja, kopie
246170172 10 2018 05-01-2019 € 1.100,00 ja, kopie
246170173 10 2018 05-01-2019 € 350,00 ja, groen
246170174 10 2018 05-01-2019 € 500,00 ja, 1 groen
1 CMR ontbreekt: opdracht 2 ladingen
246170175 10 2018 05-01-2019 € 225,00 ja, wit
246170176 10 2018 05-01-2019 € 300,00 ja, groen
246170281 11 2018 19-01-2019 € 264,00 ja, 2 wit
246170290 11 2018 21-01-2019 € 314,00 ja, wit
246170380 12 2018 18-02-2019 € 1.500,00 ja, kopie
246170381 12 2018 18-02-2019 € 500,00 ja, groen
246170467 12 2018 12-03-2019 € 300,00 geen CMR
246170471 12.2018 15-03-2019 € 400,00 ja, 2 wit
246170472 12 2018 15-03-2019 € 1.250,00 ja, wit
246170473 12 2018 15-03-2019 € 500,00 ja wit
4.16.
De rechtbank stelt vast dat Sit in de geel gemaakte 10 gevallen er niet in slaagt de factuur geheel of gedeeltelijk te onderbouwen met een van handtekening/stempel van de geadresseerde voorziene originele doorslag van de CMR-vrachtbrief.
In 5 gevallen is geen (kopie van een) CMR-vrachtbrief in geding gebracht. In één geval is de CMR-vrachtbrief niet te relateren aan de opdracht of factuur.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat BCW niet gehouden is deze 5 +1 facturen (alsnog) te betalen, omdat iedere mogelijkheid tot controle ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat ook de overige 10 facturen voor BCW niet (meer) geheel of gedeeltelijk (op echtheid) gecontroleerd kunnen worden. Deze onmogelijkheid komt op grond van de betalingsafspraak tussen partijen voor rekening en risico van Sit.
4.18.
De rechtbank stelt vast dat in het overgrote deel van de met een originele doorslag van de CMR-vrachtbrief onderbouwde facturen dit geen rode doorslag betreft.
Sit stelt dat de rode doorslag, die voor BCW is bedoeld, bij BCW is aangeleverd. Zij heeft deze stelling onderbouwd met enkele verklaringen, al dan niet ter zitting gedaan, van (voormalige) medewerkers, die inhouden dat de chauffeurs of planners (op de terugweg vanuit Tsjechië naar huis) deze doorslagen afleverden bij het kantoor van BCW.
BCW heeft de ontvangst van de bijbehorende rode doorslag ontkend en stelt daarom ook de factuur niet betaald te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de blote ontkenning gelet op de onderbouwde stelling van Sit van de ontvangst BCW niet kan baten. In dit geding zal de rechtbank ervan uitgaan dat de CMR-vrachtbrieven door BCW zijn ontvangen. De uitvoering van de vervoersovereenkomst tussen BCW en Sit (afleveren van de goederen) kan in deze gevallen aan de hand van een originele doorslag, zij het niet de rode, alsnog gecontroleerd kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat BCW in deze gevallen in beginsel gehouden is aan haar verplichting tot betaling op grond van de vervoersovereenkomst te voldoen.
Verjaring van de vordering
4.19.
BCW heeft zich tijdens het pleidooi (randnummer 19 van de pleitnota) beroepen op de verjaring van de vorderingen van Sit die voortvloeien uit de in deze procedure uiteindelijk overgelegde originele doorslagen van CMR-vrachtbrieven. BCW geeft aan dat in de opdrachtbevestiging staat dat de CMR-vrachtbrief zo spoedig mogelijk moet worden geretourneerd, waarna dan binnen 45 dagen betaling door BCW volgt. Volgens BCW zijn sinds de transporten ruim drie jaren verstreken. In de transportbranche geldt volgens BCW een verjaringstermijn van één jaar.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat BCW niet gevolgd kan worden als zij bedoelt dat in deze kwestie de korte verjaringstermijn van artikel 32 van het CMR-verdrag geldt, omdat het verdrag geen bepalingen kent over de betalingsverplichting in de vervoersovereenkomst. Wel is in beginsel van toepassing de verjaringstermijn van één jaar op grond van artikel 8:1710 e.v. BW, een en ander vanaf de dag na de dag van aflevering (kern van de vervoersovereenkomst).
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op verjaring tardief is, omdat het pas tijdens het pleidooi op 5 juli 2021 is gedaan, terwijl het reeds bij conclusie van antwoord in conventie, althans bij antwoordakte (19 augustus 2020) had kunnen en moeten worden aangevoerd. Het verweer wordt daarom afgewezen.
Verrekening met vordering inzake 1900 pallets
4.22.
BCW voert bij conclusie van eis in reconventie aan dat zij een vordering op Sit heeft die in het geval Sit geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, verrekend moet worden met de vordering van Sit. BCW stelt daartoe dat er geregeld pallets retour werden genomen als Sit transporten uitvoerde voor BCW en dat toen de opdrachten aan Sit stopten er 1900 pallets niet meer zijn geretourneerd. Deze pallets moeten als verloren worden beschouwd en vormen dus een schadepost.
4.23.
Sit betwist het bestaan van afspraken over het retourneren van pallets. Zij betwist dat er 1900 pallets niet zijn geretourneerd en als verloren moeten worden beschouwd. Ook betwist Sit de omvang van de gestelde schade.
4.24.
De rechtbank stelt vast dat BCW het bestaan van een afspraak over het retourneren van pallets niet met documenten of anderszins onderbouwt. Daarnaast laat BCW na het aantal van 1900 beweerdelijk niet meegebrachte pallets en de prijs van € 7,50 per pallet te onderbouwen. Gelet op de betwisting door Sit is de rechtbank van oordeel dat door het ontbreken van enige verfeitelijking in dit geding niet kan worden vastgesteld dat er een afspraak was omtrent het terugnemen van pallets bij elk transport. Het feit dat Sit erkent dat er in verschillende gevallen pallets mee retour werden genomen wijst voorts, anders dan BCW meent, niet op het bestaan van een vaste afspraak, maar op kennelijk incidentele opdrachten. Van schuldeisersverzuim is geen sprake. Evenmin kan in dit geding worden vastgesteld dat er 1900 pallets zoek zijn en dat de eindbalans van de opdrachten daardoor niet definitief op te maken is, noch dat deze pallets elk een waarde vertegenwoordigen van
€ 7,50. Er ligt dus geen schadevordering inzake pallets ter verrekening voor.
Verrekening met vordering inzake smaad en laster
4.25.
BCW voert bij conclusie van eis in reconventie aan dat zij een vordering op Sit heeft van € 10.000,00 vanwege schadevergoeding. BCW stelt dat Sit opdrachtgevers van BCW schriftelijk benaderde en valse informatie verspreidde, waardoor reputatieschade ontstond. BCW stelt dat Sit doorging ondanks gesommeerd te zijn dit gedrag te staken en gestaakt te houden.
4.26.
Sit erkent bij monde van haar voormalig bedrijfsvoerder en heden vereffenaar [naam] , dat zij de vrachtbeurs Timocon heeft benaderd met de mededeling dat zij een aanzienlijke vordering op BCW en haar zusterbedrijf B&W had. Sit stelt zich op het standpunt dat het uiten van een dergelijke waarschuwing in de branche gebruikelijk is op basis van de geldende erecode.
4.27.
BCW heeft in dit geding niet weersproken dat er een in de branche gebruikelijke handelwijze dan wel erecode is die van Sit vraagt betalingsperikelen met opdrachtgevers te melden bij de beurs. Zij heeft ter zitting enkel gesteld dat een ander genuanceerder ligt dan door Sit wordt voorgesteld, omdat BCW en Sit immers nog in onderhandeling waren. Het stond destijds nog niet vast dat ten onrechte niet zou zijn betaald.
De rechtbank is van oordeel dat zij in dit geding niet kan vaststellen dat Sit zich onoirbaar – in strijd met wet, overeenkomst of maatschappelijk gebruik – heeft gedragen door Timocon of opdrachtgevers van BCW aan te schrijven, omdat nadere concretisering ontbreekt aan de zijde van BCW. De enkele brief (productie 12 bij conclusie van eis in reconventie) die is overgelegd en niet van een toelichting is voorzien, is daartoe onvoldoende.
4.28.
Omdat niet is aangetoond dat Sit onrechtmatig jegens BCW heeft gehandeld, is er evenmin sprake van een vordering die voor verrekening in aanmerking komt.
Conclusie
4.29.
De facturen die voorzien zijn van een originele doorslag van de CMR-vrachtbrief inzake de gehele lading totaliseren op een bedrag van € 25.300,00. BCW zal veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag aan Sit, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de diverse facturen, aangezien BCW geen bewijzen van betaling heeft overgelegd die te relateren zijn aan de facturen die in deze procedure besproken zijn.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.30.
Sit vordert buitengerechtelijke kosten. BCW betwist dat deze kosten zijn gemaakt en in ieder geval te hoog zijn, gelet op de toepasselijke staffel.
4.31.
De rechtbank wijst de vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze betwist zijn, niet nader zijn gespecificeerd en omdat niet anderszins is gebleken van kosten die niet al begrepen zijn in de gebruikelijke forfaitaire proceskostenvergoeding.
Proceskosten
4.32.
BCW zal als de in conventie in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Sit. Deze worden begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 105,59
  • griffierecht € 1.992,00
  • salaris advocaat
totaal € 5.702,59
4.33.
In het dossier heeft de rechtbank beslagstukken aangetroffen vanwege de ten laste van BCW gelegde derdenbeslagen. Voor de kosten die blijken uit de beslagstukken is geen vordering ingesteld, zodat de rechtbank niet toekomt aan beoordeling van deze kosten.
4.34.
De vordering om nakosten toe te kennen is toewijsbaar. Omdat de tarieven voor de nakosten na het instellen van de dagvaarding geïndexeerd zijn, zal de rechtbank de huidige tarieven hanteren.
in reconventie
4.35.
De vordering in reconventie is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als die door BCW ten grondslag zijn gelegd aan de te verrekenen vorderingen inzake de pallets en de gestelde smaad en laster. In conventie is al geoordeeld dat deze vorderingen geen standhouden. De vordering in reconventie moet daarom afgewezen worden.
4.36.
BCW zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten van dat geding aan de zijde van Sit. Deze kosten worden begroot op € 2.884,00 aan salaris advocaat (4 punten x tarief III hoogte vordering).
4.37.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt BCW tot betaling aan Sit van € 25.300,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de vervaldatum van de diverse factuurdata tot aan de dag van de algehele betaling,
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt BCW in de proceskosten in conventie en in reconventie aan de zijde van Sit in totaal begroot op € 8.586,59, vermeerderd met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 voor conventie en reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BCW niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad met betrekking tot de beslissingen 5.1. en 5.4.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [4]

Voetnoten

1.CMR staat voor Convention relative au Contrat de Transport International de Marchandises par Route (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg).
2.Het betreft de geautoriseerde Nederlandse vertaling, officiële verdragstalen zijn Engels en Frans.
3.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
4.type: EvB