Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
in liquidatie,
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 juni 2019, met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8,
- het vonnis van 25 september 2019 waarbij een comparitie na antwoord is bepaald,
- het B-8 formulier van Sit van 17 december 2019 met twee producties (ongenummerd),
- de akte aanvulling eis, met productie 5,
- het B-8 formulier van Sit van 15 januari 2020, met aanvullingen op productie 5,
- de brief van B&W van 9 januari 2020, met producties 9 en 10,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2020, met productie van B&W (ongenummerd),
- de akte tot aanleveren van stukken van Sit (ongenummerd, deels originelen), met producties 6a, 6b en 6c,
- de akte nader bewijs van Sit , met productie 7,
- de antwoordakte,
- het verzoek tot pleidooi van Sit en het bezwaar van B&W daartegen,
- rolbeslissing van 30 september 2020 waarbij pleidooi wordt toegestaan,
- proces-verbaal van pleidooi gehouden op 5 juli 2021,
- de pleitnota’s van Sit en B&W .
2.De feiten
3.Het geschil
€ 2.251,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
(rb: bedoeld is 246170464)
4.De beoordeling
Sit Scherm s.r.o. is sinds 10 januari 2019 in liquidatie
De rechtbank stelt voorop dat Sit een vennootschap naar Tsjechisch recht is. Op grond van artikel 10:17 en 10:18 BW wordt een vennootschap die ingevolge de oprichtings-overeenkomst of akte van oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, beheerst door het recht van die staat. Volgens artikel 10:19 sub a en sub f BW beheerst het op de vennootschap toepasselijke recht naast de oprichting in het bijzonder de volgende onderwerpen: het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden en de beëindiging van het bestaan van de vennootschap. Dat betekent dat de rechtbank artikel 2:19 lid 5 BW niet kan toepassen. Als de rechtbank er gemakshalve van uitgaat dat ook naar Tsjechisch recht in dit geval de verplichting bestaat om achter de naam van de vennootschap ‘in liquidatie’ vermelden, dan heeft het ontbreken van die vermelding in de dagvaarding niet tot gevolg dat Sit in haar vordering niet ontvangen kan worden. B&W heeft immers niet weersproken de stelling van Sit , zoals de rechtbank die begrijpt, dat de vennootschap nog bestaat, omdat er nog baten zijn en de vereffening nog niet is afgerond. De rechtbank volgt B&W niet in haar betoog dat Sit haar de mogelijkheid ontnomen heeft om een incident als bedoeld in artikel 224 lid 1 Rv op te werpen. Artikel 224 lid 3 Rv bepaalt dat de wederpartij
bevoegdis de vordering vóór alle weren in te stellen. De redactie van dit artikel luidt anders dan bijvoorbeeld artikel 210 lid 1 Rv waaruit volgt dat een vrijwaringincident voor alle weren
moetworden genomen. Het incident ex artikel 224 lid 1 Rv had dus ook op een later moment ingesteld kunnen worden. Dat heeft B&W niet gedaan.
- exploot van dagvaarding € 105,59
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat