ECLI:NL:RBLIM:2022:1084

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/03/266096 / HA ZA 19-351
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een overeenkomst van goederenvervoer

In deze bodemzaak, uitgesproken op 9 februari 2022 door de Rechtbank Limburg, is de vennootschap Sit Scherm S.R.O. in liquidatie (hierna: Sit) de eiseres tegen B&W Logistics B.V. (hierna: B&W), de gedaagde. Sit vordert betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 33.760,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 27 juni 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Sit, als transporteur, goederen heeft vervoerd voor B&W, een transportbemiddelaar, en dat B&W betalingen heeft gestaakt voor een aantal facturen die door Sit zijn ingediend. De rechtbank heeft de toepasselijkheid van het CMR-verdrag en het Nederlands recht bevestigd, en geoordeeld dat B&W recht heeft op een originele CMR-vrachtbrief als bewijs voor de betaling van de facturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Sit niet in alle gevallen de benodigde bewijsstukken heeft overgelegd, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke toewijzing van de vordering. Uiteindelijk is B&W veroordeeld tot betaling van € 16.950,00 aan Sit, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van Sit, die zijn begroot op € 4.912,59.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/266096 / HA ZA 19-351
Vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van
vennootschap naar Tsjechisch recht,
SIT SCHERM S.R.O .,
in liquidatie,
gevestigd te 34802 Bor , Tsjechië,
eiseres,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&W LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Nuth, gemeente Beekdaelen ,
gedaagde,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons.
Partijen zullen hierna Sit en B&W genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2019, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8,
  • het vonnis van 25 september 2019 waarbij een comparitie na antwoord is bepaald,
  • het B-8 formulier van Sit van 17 december 2019 met twee producties (ongenummerd),
  • de akte aanvulling eis, met productie 5,
  • het B-8 formulier van Sit van 15 januari 2020, met aanvullingen op productie 5,
  • de brief van B&W van 9 januari 2020, met producties 9 en 10,
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2020, met productie van B&W (ongenummerd),
  • de akte tot aanleveren van stukken van Sit (ongenummerd, deels originelen), met producties 6a, 6b en 6c,
  • de akte nader bewijs van Sit , met productie 7,
  • de antwoordakte,
  • het verzoek tot pleidooi van Sit en het bezwaar van B&W daartegen,
  • rolbeslissing van 30 september 2020 waarbij pleidooi wordt toegestaan,
  • proces-verbaal van pleidooi gehouden op 5 juli 2021,
  • de pleitnota’s van Sit en B&W .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sit was een in Tsjechië gevestigde transporteur van goederen over de weg.
2.2.
B&W is een in Nederland gevestigde transportbemiddelaar/expediteur in het goederenvervoer over de weg.
2.3.
Sit ontving van B&W sinds 2018 opdrachten en voerde dit (internationale) vervoer uit. B&W betaalde doorgaans de facturen als die met een doorslag van de CMR-vrachtbrief [1] waren onderbouwd.
2.4.
B&W heeft op een gegeven moment betalingen op door Sit toegezonden facturen gestaakt. Sit heeft bij schrijven van haar (voormalige, Duitse) advocaat om betaling van een groot aantal facturen verzocht bij brief van 10 januari 2019, waarbij het ging om een bedrag van ongeveer € 40.000,00.
2.5.
In het CMR-verdrag is, voor zover relevant in dit geding, het volgende opgenomen. [2]
Artikel 4
De vervoerovereenkomst wordt vastgelegd in een vrachtbrief. De afwezigheid, de onregelmatigheid of het verlies van de vrachtbrief tast noch het bestaan noch de geldigheid aan van de vervoerovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 5
1. De vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder. Deze ondertekening kan worden gedrukt of vervangen door de stempels van de afzender en de vervoerder, indien de wetgeving van het land, waar de vrachtbrief wordt opgemaakt, zulks toelaat. Het eerste exemplaar wordt overhandigd aan de afzender, het tweede begeleidt de goederen en het derde wordt door de vervoerder behouden.
2. Wanneer de te vervoeren goederen moeten worden geladen in verschillende voertuigen of wanneer het verschillende soorten goederen of afzonderlijke partijen betreft, heeft de afzender of de vervoerder het recht om te eisen, dat er evenzoveel vrachtbrieven worden opgemaakt als er voertuigen moeten worden gebruikt of als er soorten of partijen goederen zijn.
Artikel 6
1. De vrachtbrief moet de volgende aanduidingen bevatten:
a. a) de plaats en de datum van het opmaken daarvan;
b) de naam en het adres van de afzender;
c) de naam en het adres van de vervoerder;
d) de plaats en de datum van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering der goederen;
e) de naam en het adres van de geadresseerde;
f) de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen en de wijze van verpakking en, voor gevaarlijke goederen, hun algemeen erkende benaming;
g) het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers;
h) het bruto-gewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen;
i. i) de op het vervoer betrekking hebbende kosten (vrachtprijs, bijkomende kosten, douanerechten en andere vanaf de sluiting van de overeenkomst tot aan de aflevering opkomende kosten);
j) de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies;
k) de aanduiding, dat het vervoer, ongeacht enig tegenstrijdig beding, is onderworpen aan de bepalingen van dit Verdrag.
2. Als het geval zich voordoet, moet de vrachtbrief nog de volgende aanduidingen bevatten:
(…).
3. De partijen kunnen in de vrachtbrief iedere andere aanduiding, welke zij nuttig achten, opnemen.
Artikel 9
1. De vrachtbrief levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden der overeenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder.
2. Bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder wordt vermoed, dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van de inontvangstneming door de vervoerder en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief.

3.Het geschil

3.1.
Sit vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na aanvulling van eis,
I. B&W te veroordelen tot betaling aan Sit van € 33.760,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de diverse factuurdata tot aan de dag van de algehele betaling,
II. B&W te veroordelen om aan Sit te betalen de buitengerechtelijke kosten ten belope van
€ 2.251,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
III. B&W te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten ad € 159,00.
3.2.
Sit stelt ter onderbouwing van haar vordering bij dagvaarding dat meerdere transporten, die zij in opdracht van B&W heeft uitgevoerd, ondanks herhaald verzoek niet zijn betaald. Volgens productie 2 bij dagvaarding, waarin de factuurnummers staan opgesomd, is € 33.760,00 onbetaald gebleven. Tijdens de comparitie past Sit de onderbouwing van haar vordering aan en stelt zij dat haar vordering gebaseerd is op de lijst met facturen die vermeld staat in productie 5 bij akte aanvulling eis in combinatie met de facturen die zijn overgelegd bij B-8 formulier van 15 januari 2020.
3.3.
Sit is na de comparitie in de gelegenheid gesteld CMR-vrachtbrieven terzake de volgens haar onbetaald gebleven facturen alsnog in het geding te brengen. Sit heeft daarop de volgende 45 facturen van een onderbouwing voorzien bij akte tot aanleveren van stukken.
Factuurnummer Periode/jaar Betaaltermijn Bedrag
246169719 08 2018 29-10-2018 € 410,00
246169898 09 2018 25-11-2018 € 170,00
246170058 10 2018 17-12-2018 € 350,00 (1)
246170093 10 2018 05-01-2019 € 675,00
246170213 11 2018 14-01-2019 € 800,00
246170214 11 2018 14-01-2019 € 1.200,00
246170215 11 2018 14-01-2019 € 1.200,00
246170282 11 2018 19-01-2019 € 1.400,00
246170283 11 2018 19-01-2019 € 925,00
246170300 11 2018 26-01-2019 € 1.200,00
246170301 11 2018 26-01-2019 € 250,00
246170302 11 2018 26-01-2019 € 450,00
246170382 12 2018 18-02-2019 € 300,00
246170383 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00
246170384 12 2018 18-02-2019 € 500,00
246170385 12 2018 18-02-2019 € 1.180,00
246170386 12 2018 18-02-2019 € 925,00
246170387 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00
246170388 12 2018 18-02-2019 € 925,00
246170389 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00
246170390 12 2018 18-02-2019 € 475,00
246170391 12 2018 18-02-2019 € 1.050,00
246170392 12 2018 18-02-2019 € 410,00
246170393 12 2018 18-02-2019 € 1.275,00
246170452 12 2018 10-03-2019 € 1.075,00
246170453 12 2018 10-03-2019 € 550,00
246170454 12 2018 10-03-2019 € 1.050,00
246170455 12 2018 10-03-2019 € 300,00
246170456 12 2018 10-03-2019 € 275,00
246170457 12 2018 10-03-2019 € 1.650,00
246170458 12 2018 10-03-2019 € 350,00
246170459 12 2018 10-03-2019 € 950,00
246170460 12 2018 10-03-2019 € 700,00
246170461 12 2018 10-03-2019 € 1.150,00
246170462 12 2018 10-03-2019 € 1.340,00
246170463 12 2018 10-03-2019 € 250,00
246170264 12 2018 10-03-2019 € 1.375,00
(rb: bedoeld is 246170464)
246170465 12 2018 10-03-2019 € 500,00
246170468 12 2018 12-03-2019 € 1.300,00 (2)
246170469 12 2018 12-03-2019 € 300,00 (2)
246170484 12 2018 16-03-2019 € 325,00
246170485 12 2018 16-03-2019 € 300,00
246170499 01 2019 19-03-2019 € 300,00 (2)
246170500 01 2019 19-03-2019 € 350,00 (2)
246170501 01 2019 19-03-2019 € 300,00 (2)
(1) alleen leveringsakte en 1 CMR document
(2) geen CMR
3.4.
Sit stelt zich op het standpunt dat het CMR-verdrag gaat boven de afspraken die partijen hebben gemaakt. Sit stelt dat als blijkt dat het transport is uitgevoerd betaling verschuldigd is.
3.5.
B&W voert aan dat Sit nagelaten heeft te melden dat zij in liquidatie verkeert. Ook heeft zij B&W rauwelijks gedagvaard. Om die redenen kan zij niet ontvangen worden in haar vordering.
Met betrekking tot de inhoud houdt het verweer van B&W in essentie in dat overeengekomen is dat facturen van transporten worden betaald als er een originele CMR-vrachtbrief terzake is overgelegd. In dit geding is er geen verplichting tot betalen volgens B&W .
B&W stelt zich verder op het standpunt dat de door Sit bij akte tot aanleveren stukken overgelegde lijst niet geheel overeenkomt met productie 5 van Sit . Ten minste één factuur is geheel nieuw (nummer 246170501). Het gevorderde bedrag bij dagvaarding/verandering van eis (€ 33.760,00) komt voorts niet overeen met het totaal van de facturen zoals blijkt uit productie 5 van Sit (€ 33.460,00) en (dus) ook niet met de lijst die bij akte tot aanleveren stukken is overgelegd. Daarnaast stelt B&W dat er nog steeds facturen zijn waar CMR-vrachtbrieven ontbreken. Zonder CMR-vrachtbrief kan niet tot uitbetaling worden overgegaan. Verder is zij van mening dat van verschillende wel overgelegde CMR-vrachtbrieven de gegevens niet compleet of niet leesbaar zijn. Eveneens ontbreken de originele CMR-vrachtbrieven in veel gevallen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Sit Scherm s.r.o. is sinds 10 januari 2019 in liquidatie

4.1.
B&W heeft bij pleidooi opgeworpen dat Sit sinds 10 januari 2019, dus vóór het instellen van de dagvaarding, is ontbonden en een onderneming in liquidatie is. Zij betoogt dat Sit in deze procedure heeft nagelaten haar wederpartij en de rechtbank daaromtrent te informeren. Volgens B&W handelt Sit daarmee in strijd met artikel 2:19 lid 5 BW en dient B&W daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen. Als B&W deze informatie eerder verstrekt had, had Sit aan het begin van de procedure een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten kunnen opwerpen. Die mogelijkheid is haar nu ontnomen.
4.2.
Sit heeft tijdens pleidooi bij monde van haar voormalige bedrijfsleider en huidige vereffenaar, [naam] , erkend dat het vermogen van Sit Scherm s.r.o. vereffend wordt. Er is volgens hem geen sprake van een faillissement, maar van een overname van de vennootschap door een rechtsopvolger. Er is voldoende vermogen. Alle schuldeisers zijn voldaan. De vereffening is nog niet afgerond en ziet onder meer op het incasseren vrachtvorderingen zoals in dit geding aan de orde.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat Sit een vennootschap naar Tsjechisch recht is. Op grond van artikel 10:17 en 10:18 BW wordt een vennootschap die ingevolge de oprichtings-overeenkomst of akte van oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, beheerst door het recht van die staat. Volgens artikel 10:19 sub a en sub f BW beheerst het op de vennootschap toepasselijke recht naast de oprichting in het bijzonder de volgende onderwerpen: het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden en de beëindiging van het bestaan van de vennootschap. Dat betekent dat de rechtbank artikel 2:19 lid 5 BW niet kan toepassen. Als de rechtbank er gemakshalve van uitgaat dat ook naar Tsjechisch recht in dit geval de verplichting bestaat om achter de naam van de vennootschap ‘in liquidatie’ vermelden, dan heeft het ontbreken van die vermelding in de dagvaarding niet tot gevolg dat Sit in haar vordering niet ontvangen kan worden. B&W heeft immers niet weersproken de stelling van Sit , zoals de rechtbank die begrijpt, dat de vennootschap nog bestaat, omdat er nog baten zijn en de vereffening nog niet is afgerond. De rechtbank volgt B&W niet in haar betoog dat Sit haar de mogelijkheid ontnomen heeft om een incident als bedoeld in artikel 224 lid 1 Rv op te werpen. Artikel 224 lid 3 Rv bepaalt dat de wederpartij
bevoegdis de vordering vóór alle weren in te stellen. De redactie van dit artikel luidt anders dan bijvoorbeeld artikel 210 lid 1 Rv waaruit volgt dat een vrijwaringincident voor alle weren
moetworden genomen. Het incident ex artikel 224 lid 1 Rv had dus ook op een later moment ingesteld kunnen worden. Dat heeft B&W niet gedaan.
Rauwelijks gedagvaard?
4.4.
De rechtbank verwerpt het verweer dat B&W rauwelijks is gedagvaard. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Sit B&W vóór de dagvaarding tot betaling heeft gesommeerd en partijen schriftelijk gedebatteerd hebben over de gegrondheid van de vordering van Sit .
De verandering van de grondslag van de eis
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat Sit gelet op artikel 130 lid 1 Rv in beginsel gerechtigd is de feitelijke grondslag van haar vordering te wijzigen. B&W heeft tegen het wijzigen van de eis als zodanig ook geen bezwaar gemaakt en voert inhoudelijke gronden aan waarom zij niet tot betaling veroordeeld kan worden. Niet kan worden geoordeeld dat B&W in haar verdediging of andere procesbelangen is geschaad door de handelwijze van Sit , zodat op de gewijzigde grondslag van de eis, zoals die voortvloeit uit productie 5 van Sit , recht zal worden gedaan.
Wat hebben partijen met elkaar afgesproken inzake de betaling van de transporten?
4.6.
De rechtbank moet in dit geding beoordelen of B&W gehouden is tot betaling van transporten die volgens Sit blijken uit de door haar aan B&W gezonden en onderbouwde facturen (productie 5 van Sit ).
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag onder welke voorwaarden B&W gehouden is tot betaling van de facturen.
Toepasselijke wet- en regelgeving
4.7.
In dit geding is sprake van een zogenoemde overeenkomst van goederenvervoer, althans van steeds een overeenkomst per opgedragen transport.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat op de door Sit in opdracht van B&W uitgevoerde transporten het Nederlands recht van toepassing is (rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 Rome I, [3] alsmede artikel 12 Rome I jo. artikel 8:20 e.v. BW). Tussen partijen is niet in geding dat ook de bepalingen van het CMR-verdrag van toepassing zijn.
B&W noch Sit stelt dat de Algemene Vervoercondities 2002 (AVC) of enige andere (eigen) algemene voorwaarden van toepassing zijn op de tussen hen gesloten overeenkomst(en).
4.9.
Het CMR-verdrag is automatisch van toepassing op vervoerovereenkomsten voor internationaal wegtransport, waarbij de plaats van aflevering gelegen is in een lidstaat. Tussen partijen is niet in geding dat de vertrek- of eindbestemmingen van de vervoerde goederen gelegen zijn in lidstaten bij het verdrag. Zowel Nederland als Tsjechië zijn partij bij dit verdrag.
Het CMR-verdrag is dwingend recht. Algemene voorwaarden en vervoersafspraken, die in strijd zijn met het CMR-verdrag, zijn niet geldig (artikel 41 CMR-verdrag).
In het CMR-verdrag zijn geen bepalingen opgenomen omtrent de betaling van de vracht. Vracht is de in geld uitgedrukte tegenprestatie voor het vervoer.
4.10.
Artikel 8:29 BW bepaalt dat de vracht is verschuldigd na aflevering van de zaken ter bestemming. De wet vermeldt niet wie de debiteur van de vracht is, zodat aannemelijk is dat de afzender als wederpartij van de vervoerder als zodanig aangemerkt moet worden. In dit geval is de vervoerder Sit en de afzender B&W .
Afdeling I van titel 2 van boek 8 BW, waar artikel 8:29 BW in staat, is regelend recht, zodat afzender en vervoerder als partijen bij de overeenkomst afwijkende afspraken mogen maken inzake de betalingsverplichting.
De betalingsafspraak
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen daaromtrent in de stukken en ter comparitie naar voren is gebracht en is verklaard, vast is komen te staan dat de gebruikelijke gang van zaken omtrent de betaling van de vracht als volgt was.
Sit bezorgde, nadat zij de goederen op de bestemming had afgeleverd, bij het kantoor van B&W een doorslag van de CMR-vrachtbrief. Daarvan werd geen ontvangstbevestiging gevraagd of gegeven. Enige tijd na afgifte van de vrachtbrief werd het overeengekomen bedrag voor het vervoer van de goederen naar de plaats van bestemming door Sit gefactureerd aan B&W . B&W betaalde de factuur als daarbij een doorslag van de CMR-vrachtbrief was aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat B&W aldus van Sit een originele CMR-vrachtbrief – in beginsel de voor haar als afzender bedoelde doorslag – mag verlangen alvorens zij gehouden is te betalen.
4.12.
Voor de stelling van Sit dat enkel moet blijken dát het transport waarvan betaling wordt gevorderd, is uitgevoerd, is geen aanknopingspunt te vinden in CMR-verdrag, laat staan dat is gebleken dat een dergelijke afspraak tussen partijen had te gelden. Overigens is het wel zo dat áls een door de geadresseerde ondertekende en ongeclausuleerde CMR-vrachtbrief kan worden overgelegd ervan uit moet worden gegaan dat de goederen in goede orde zijn afgeleverd door de vervoerder op de plaats van bestemming (artikel 9 CMR-verdrag).
De facturen
De CMR-vrachtbrieven
4.13.
De rechtbank dient te beoordelen of Sit haar vordering voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zoals hierboven is geoordeeld mag B&W van Sit een CMR-vrachtbrief – in beginsel de voor haar als afzender bedoelde (rode) doorslag– verlangen alvorens zij gehouden is te betalen.
4.14.
De rechtbank is in het kader van het antwoord op de vraag of een toereikende onderbouwing van de factuur wordt aangereikt van oordeel dat vrachtbrieven met een andere begin- en/of eindbestemming dan de oorspronkelijke opdracht voldoen, omdat door B&W niet, althans niet onderbouwd is weersproken dat de goederen op haar verzoek elders opgehaald en/of afgeleverd dienden te worden (artikel 12 CMR-verdrag). Ook voldoen vrachtbrieven die enkel zijn voorzien van een stempel van de geadresseerde, omdat ervan uit moet worden gegaan dat de goederen zijn afgeleverd (artikelen 5 en 9 CMR-verdrag).
Als een originele CMR-vrachtbrief niet door Sit geproduceerd kan worden, dient dit als uitgangspunt voor rekening en risico van Sit te komen.
4.15.
De volgende facturen genoemd in productie 5 zijn bij akte voorzien van een bewijsstuk, waaronder (kopie van de) CMR-vrachtbrief.
Factuurnummer Periode/jaar Betaaltermijn Bedrag CMR
(1) 246169719 08 2018 29-10-2018 € 410,00 ja (groen/zwart)
(2) 246169898 09 2018 25-11-2018 € 170,00 ja (kopie)
(3) 246170058 10 2018 17-12-2018 € 350,00 ja (groen) +ander bewijs
(4) 246170093 10 2018 05-01-2019 € 675,00 ja (groen)
(5) 246170213 11 2018 14-01-2019 € 800,00 ja (blauw)
(7) 246170215 11 2018 14-01-2019 € 1.200,00 deel lading: ja (zwart)
(8) 246170282 11 2018 19-01-2019 € 1.400,00 ja (zwart)
(9) 246170283 11 2018 19-01-2019 € 925,00 ja (zwart)
(11) 246170301 11 2018 26-01-2019 € 250,00 ja (groen)
(12) 246170302 11 2018 26-01-2019 € 450,00 ja (zwart)
(13) 246170382 12 2018 18-02-2019 € 300,00 ja (groen/zwart)
(14) 246170383 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00 ja (kopie)
(15) 246170384 12 2018 18-02-2019 € 500,00 ja (rood/groen)
(16) 246170385 12 2018 18-02-2019 € 1.180,00 ja (zwart)
(17) 246170386 12 2018 18-02-2019 € 925,00 ja (zwart)
(18) 246170387 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00 ja (groen + kopie)
(19) 246170388 12 2018 18-02-2019 € 925,00 ja (groen)
(20) 246170389 12 2018 18-02-2019 € 1.000,00 ja (zwart)
(21) 246170390 12 2018 18-02-2019 € 475,00 ja (groen)
(22) 246170391 12 2018 18-02-2019 € 1.050,00 ja (groen)
(23) 246170392 12 2018 18-02-2019 € 410,00 ja (blauw/groen 2x)
(24) 246170393 12 2018 18-02-2019 € 1.275,00 ja (rood/blauw/groen)
(25) 246170452 12 2018 10-03-2019 € 1.075,00 ja (zwart)
(26) 246170453 12 2018 10-03-2019 € 550,00 ja (zwart 2x)
(27) 246170454 12 2018 10-03-2019 € 1.050,00 ja (kopie)
(28) 246170455 12 2018 10-03-2019 € 300,00 ja (kopie)
(29) 246170456 12 2018 10-03-2019 € 275,00 ja (kopie)
(30) 246170457 12 2018 10-03-2019 € 1.650,00 ja (kopie +zwart)
(31) 246170458 12 2018 10-03-2019 € 350,00 ja (zwart)
(32) 246170459 12 2018 10-03-2019 € 950,00 ja (kopie)
(33) 246170460 12 2018 10-03-2019 € 700,00 ja (kopie + zwart)
(34) 246170461 12 2018 10-03-2019 € 1.150,00 ja (zwart)
(36) 246170463 12 2018 10-03-2019 € 250,00 ja (zwart)
(37) 246170464 12 2018 10-03-2019 € 1.375,00 ja (kopie + groen)
(38) 246170465 12 2018 10-03-2019 € 500,00 ja (groen/zwart + kopie)
(41) 246170484 12 2018 16-03-2019 € 325,00 ja (zwart)
(42) 246170485 12 2018 16-03-2019 € 300,00 ja (zwart)
De volgende facturen genoemd in productie 5 zijn bij akte niet voorzien van een bewijsstuk dat is terug te voeren op een relevante CMR-vrachtbrief.
Factuurnummer Periode/jaar Betaaltermijn Bedrag CMR
(6) 246170214 11 2018 14-01-2019 € 1.200,00 neen, ander bewijs
(10) 246170300 11 2018 26-01-2019 € 1.200,00 neen (kopie CMR BCW)
(35) 246170462 12 2018 10-03-2019 € 1.340,00 neen (kopie CMR BCW)
(39) 246170468 12 2018 12-03-2019 € 1.300,00 neen
(40) 246170469 12 2018 12-03-2019 € 300,00 neen
(43) 246170499 01 2019 19-03-2019 € 300,00 neen
(44) 246170500 01 2019 19-03-2019 € 350,00 neen
(45) 246170501 01 2019 19-03-2019 € 300,00 neen
4.16.
De rechtbank stelt vast dat Sit in de geel gemaakte 13 gevallen er niet in slaagt de factuur geheel of gedeeltelijk te onderbouwen met een van handtekening/stempel van de geadresseerde voorziene originele doorslag van de CMR-vrachtbrief.
In 8 gevallen is geen (kopie van een) CMR-vrachtbrief in geding gebracht.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat B&W niet gehouden is deze 8 facturen (alsnog) te betalen, omdat iedere mogelijkheid tot controle ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat ook de overige 13 facturen voor B&W niet (meer) geheel of gedeeltelijk (op echtheid) gecontroleerd kunnen worden. Deze onmogelijkheid komt op grond van de betalingsafspraak tussen partijen voor rekening en risico van Sit .
4.18.
De rechtbank stelt vast dat in het overgrote deel van de met een originele doorslag van de CMR-vrachtbrief onderbouwde facturen dit geen rode doorslag betreft.
Sit stelt dat de rode doorslag, die voor B&W is bedoeld, bij B&W is aangeleverd. Zij heeft deze stelling onderbouwd met enkele verklaringen, al dan niet ter zitting gedaan, van (voormalige) medewerkers, die inhouden dat de chauffeurs of planners (op de terugweg vanuit Tsjechië naar huis) deze doorslagen afleverden bij het kantoor van B&W .
B&W heeft de ontvangst van de bijbehorende rode doorslag ontkend en stelt daarom ook de factuur niet betaald te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de blote ontkenning gelet op de onderbouwde stelling van Sit van de ontvangst B&W niet kan baten. In dit geding zal de rechtbank ervan uitgaan dat de CMR-vrachtbrieven door B&W zijn ontvangen. De uitvoering van de vervoersovereenkomst tussen B&W en Sit (afleveren van de goederen) kan in deze gevallen aan de hand van een originele doorslag, zij het niet de rode, alsnog gecontroleerd kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat B&W in deze gevallen in beginsel gehouden is aan haar verplichting tot betaling op grond van de vervoersovereenkomst te voldoen.
Verjaring van de vordering
4.19.
B&W heeft zich tijdens het pleidooi (randnummer 19 van de pleitnota) beroepen op de verjaring van de vorderingen van Sit die voortvloeien uit de in deze procedure uiteindelijk overgelegde originele doorslagen van CMR-vrachtbrieven. B&W geeft aan dat in de opdrachtbevestiging staat dat de CMR-vrachtbrief zo spoedig mogelijk moet worden geretourneerd, waarna dan binnen 60 dagen betaling door B&W volgt. Er is door Sit pas in deze procedure (op 24 januari 2020) op betaling aangedrongen bij de wijziging van eis (productie 5). De doorslagen zijn pas op 11 maart 2020 bij akte in geding gebracht. Volgens B&W zijn sinds de transporten ruim drie jaren verstreken. In de transportbranche geldt volgens B&W een verjaringstermijn van één jaar.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat B&W niet gevolgd kan worden als zij bedoelt dat in deze kwestie de korte verjaringstermijn van artikel 32 van het CMR-verdrag geldt, omdat het verdrag geen bepalingen kent over de betalingsverplichting in de vervoersovereenkomst. Wel is in beginsel van toepassing de verjaringstermijn van één jaar op grond van artikel 8:1710 e.v. BW, een en ander vanaf de dag na de dag van aflevering (kern van de vervoersovereenkomst).
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op verjaring tardief is, omdat het pas tijdens het pleidooi op 5 juli 2021 is gedaan, terwijl het reeds bij conclusie van antwoord, althans bij antwoordakte (19 augustus 2020) had kunnen en moeten worden aangevoerd. Het verweer wordt daarom afgewezen.
Conclusie
4.22.
De facturen die voorzien zijn van een originele doorslag van de CMR-vrachtbrief inzake de gehele lading totaliseren op een bedrag van € 16.950,00. B&W zal veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag aan Sit , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de diverse facturen, aangezien B&W geen bewijs van betaling van die daarop betrekking hebbende facturen heeft overgelegd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.23.
Sit vordert buitengerechtelijke kosten. B&W betwist dat deze kosten zijn gemaakt en in ieder geval te hoog zijn, gelet op de toepasselijke staffel.
4.24.
De rechtbank wijst de vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze betwist zijn, niet nader zijn gespecificeerd en omdat niet anderszins is gebleken van kosten die niet al begrepen zijn in de gebruikelijke forfaitaire proceskostenvergoeding.
Proceskosten
4.25.
B&W zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Sit . Deze worden begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 105,59
  • griffierecht € 1.992,00
  • salaris advocaat
totaal € 4.912,59.
4.26.
De vordering om nakosten toe te kennen is toewijsbaar. Omdat de tarieven voor de nakosten na het instellen van de dagvaarding geïndexeerd zijn, zal de rechtbank de huidige tarieven hanteren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt B&W tot betaling aan Sit van € 16.950,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting vermeerderd met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de vervaldatum van de diverse facturen tot aan de dag van de algehele betaling,
5.2.
veroordeelt B&W in de proceskosten aan de zijde van Sit begroot op € 4.912,59, vermeerderd met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat B&W niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [4]

Voetnoten

1.CMR staat voor Convention relative au Contrat de Transport International de Marchandises par Route (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg).
2.Het betreft de geautoriseerde Nederlandse vertaling, officiële verdragstalen zijn Engels en Frans.
3.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
4.type: EvB