In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van [appellante] tegen het uitblijven van een beslissing van de rechter-commissaris, mr. P. Hoekstra, in het kader van de schuldsaneringsregeling. [Appellante] was op 31 mei 2022 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij mr. P. Hoekstra als rechter-commissaris was benoemd. Op 8 augustus 2022 verzocht [appellante] de rechter-commissaris om de bewindvoerder op te dragen haar niet langer te verplichten boedelvorderingen te innen. De rechter-commissaris heeft hier echter niet tijdig op beslist, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift op 23 augustus 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2022 heeft mr. Q.J. van Riet, de advocaat van [appellante], betoogd dat [appellante] ontvankelijk moet worden geacht in haar hoger beroep, ondanks het uitblijven van een beslissing van de rechter-commissaris. Hij stelde dat de rechter-commissaris op grond van artikel 317 Fw binnen drie dagen had moeten beslissen, en dat het uitblijven van een beslissing niet gelijk kan worden gesteld aan een afwijzing die voor beroep vatbaar is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat aan de overschrijding van de termijn geen rechtsgevolg is verbonden, en dat het uitblijven van een beslissing niet kan worden aangemerkt als een afwijzing.
De rechtbank heeft uiteindelijk [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, en heeft geen beslissing genomen over de kosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om tijdig te beslissen op verzoeken in het kader van de schuldsaneringsregeling, maar bevestigt ook dat het uitblijven van een beslissing niet automatisch leidt tot een voor beroep vatbare afwijzing.