ECLI:NL:RBLIM:2022:10671

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
C/03/308819 / JE RK 22/1526
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 oktober 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige, geboren in 2013, en een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De moeder woont momenteel met de minderjarige, terwijl de vader verzoekt om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat de ouders onvoldoende samenwerken in de opvoeding. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een jaar, maar de beslissing over de uithuisplaatsing is aangehouden voor vijf maanden, waarbij van de moeder volledige medewerking aan het ECLG-onderzoek wordt verwacht. De kinderrechter heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing een uiterste maatregel is en dat de ouders hun verantwoordelijkheden moeten nemen om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/308819 / JE RK 22/1526
Datum uitspraak: 14 oktober 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Roermond,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.S. van Gans, kantoorhoudend in Maastricht.
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 31 augustus 2022;
- een evaluatieverslag van de GI, ingekomen bij de griffie op 7 oktober 2022;
- een brief met bijlagen van mr. Van Gans, ingekomen bij de griffie op 12 oktober 2022.
1.2
Op 14 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling, met gesloten deuren, behandeld, waarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] woont bij de moeder.
2.2
Bij beschikking van 15 oktober 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd voor de duur van een jaar, derhalve tot 5 november 2022.
2.3
Bij beschikking van 29 juli 2021 is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling afgewezen.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 5 november 2022 te verlengen voor de duur van een jaar, aldus tot 5 november 2023. Tevens verzoekt de GI, zoals ook uit de toelichting ter zitting blijkt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder belast met gezag, te weten bij de vader, te verlenen voor de duur van de nieuw te verlengen ondertoezichtstelling, aldus met ingang van 5 november 2022 tot 5 november 2023.
3.2
De GI stelt daartoe kort gezegd in het verzoekschrift het navolgende. De bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] is nog steeds aanwezig. [minderjarige] wordt met name in zijn sociale- en emotionele ontwikkeling bedreigd. De moeder erkent en herkent de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] niet en is bovendien niet in staat de benodigde hulpverlening voor [minderjarige] in gang te stellen en te continueren. De ontwikkeling van [minderjarige] op school en thuis stagneert. De opvoedondersteuning vanuit AnaCare komt onvoldoende van de grond door de houding van de moeder en ook het hulpverleningstraject van de ouders is hierdoor niet effectief geweest.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI de actuele stand van zaken toegelicht en het verzoek gehandhaafd. De vertegenwoordiger ter zitting is sinds kort als gezinsvoogd betrokken bij [minderjarige] . Hij heeft de afgelopen periode gezien dat de ouders samen hebben deelgenomen aan het gesprek met het Expertisecentrum leren & gedrag, hierna te noemen: het ECLG en ook beiden bereid zijn hun medewerking hieraan te verlenen. Er zal een breed diagnostisch onderzoek plaatsvinden bij [minderjarige] dat wel tot één jaar tijd in beslag kan nemen en met name zal plaatsvinden op de school van [minderjarige] . De huidige gezinsvoogd is voornemens een andere medewerker van AnaCare in te zetten, nu de moeder weinig vertrouwen heeft in de huidige betrokken hulpverlener en er nog steeds geen/onvoldoende zicht is gekomen op de pedagogische vaardigheden van de moeder. Dit hangt samen met het feit dat de moeder geen vertrouwen had in de vorige gezinsvoogd die in contact stond met AnaCare. De huidige gezinsvoogd gunt de moeder een nieuwe start. De moeder heeft volgens AnaCare geen opvoedvragen, maar heeft ten aanzien van de gezinsvoogd recent wel bepaalde vragen, die ze met name met de vader zou willen bespreken, voorgehouden.
De ouderschapsreorganisatie acht de GI ondanks de verbetering in de communicatie van de ouders, althans een vermindering van de onderlinge ruzies, nog altijd geïndiceerd en zou via AnaCare of een andere vorm van hulpverlening kunnen plaatsvinden. De vader zal dan echter wel hierachter moeten staan, want tot dusver heeft hij hieraan geen medewerking willen verlenen terwijl de moeder hiertoe wel bereid was. De GI handhaaft het verzoek tot uithuisplaatsing op grond van het feit dat het onderzoek van het ECLG nu echt dient plaats te vinden en in dit kader de medewerking van de moeder blijvend vereist is. De moeder stelt zich nu open voor de onderzoeken en werkt mee aan de afspraken, maar dit moet het komende jaar ook zo blijven. Daarnaast stelt de GI dat [minderjarige] bij Anacare en Axnaga heeft aangegeven dat hij bij de vader wil wonen en dat ook op die grond het verzoek wordt gehandhaafd.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1
De moeder stemt in met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij voert verweer tegen het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De moeder betwist dat zij afspraken bij AnaCare veelvuldig niet is nagekomen of heeft geannuleerd en stelt dat AnaCare bovendien de mogelijkheden niet goed heeft benut. De moeder kreeg vaak op zeer korte termijn, een dag van tevoren, een sms-bericht met de mededeling dat een medewerker van AnaCare zou langskomen. Bovendien hebben veelvuldig gesprekken plaatsgevonden bij de moeder thuis, maar viel het gesprek op het laatst stil.
De wisseling van gezinsvoogd is essentieel geweest, aangezien de verstandhouding met de vorige gezinsvoogd niet goed was. De moeder heeft ter verwerking van haar verdriet gesprekken gehad met een psycholoog en heeft nu minder last van de hele situatie. Zij hoopt alsnog met de vader het gesprek aan te kunnen gaan via een ouderschapsreorganisatietraject. De moeder heeft – evenals de vader – een goede band met [minderjarige] en de vertrouwensband van [minderjarige] en de moeder is heel goed. [minderjarige] heeft de moeder verteld dat hij gepest wordt op school en de moeder heeft naar aanleiding daarvan contact gezocht met de school. De moeder wil het beste voor haar zoon en staat achter het ECLG-onderzoek. Zij zal hieraan volledig meewerken. Bij gebrek aan gronden dient het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te worden afgewezen. Een uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
4.2
De vader stemt in met de verlenging van de ondertoezichtstelling en wil graag dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Bij de vader zal [minderjarige] geen blokkades ervaren waardoor hij kan doorgroeien en kan ontdekken wie hij is. Dit is de afgelopen drie jaar bij de moeder onvoldoende gelukt. De verstandhouding van de ouders is inderdaad verbeterd, maar dit hangt samen met het feit dat enkel over belangrijke zaken in persoon wordt gecommuniceerd en over alle overige zaken uitsluitend via tekstberichten. Om die reden heeft de vader niet meegewerkt aan een ouderschapsreorganisatietraject. De moeder heeft bij elke hulpverlener wel een klacht en daardoor blijft onzeker wat gaat gebeuren in de toekomst en of de moeder voldoende zal blijven meewerken aan de hulpverlening. De vader begrijpt niet waarom geen gehoor kan worden gegeven aan de wens van [minderjarige] om (meer) bij de vader te gaan wonen. Hij kan in dat geval de moeder gewoon blijven zien.

5.De beoordeling

De ondertoezichtstelling
5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. Beide ouders erkennen dat ook. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter overweegt dat de situatie van [minderjarige] ten opzichte van een jaar geleden nog nagenoeg gelijk is en dat het van groot belang is dat het komend jaar middels onderzoek van het ECLG duidelijk wordt wat er precies met [minderjarige] aan de hand is en waar hij last van heeft. De zorgen vanuit school over de sociaal-emotionele en didactische ontwikkeling van [minderjarige] zijn nog onverkort aanwezig. [minderjarige] heeft hij bij bepaalde vakken moeite mee te komen met leeftijdsgenoten en vertoont in de klas opvallend teruggetrokken gedrag. De vraag is wat daarvan de reden is. Hoewel de ouders minder ruzies te maken, is er van een wezenlijke vooruitgang in de communicatie nog geen sprake. Het is in belang van [minderjarige] dat zijn ouders op ouderniveau met elkaar gaan communiceren en op die wijze ook in staat zijn belangrijke beslissingen over hem te nemen. [minderjarige] dient niet langer belast te worden met de volwassenenproblematiek van de ouders, noch dient hij het gevoel te krijgen dat hij moet kiezen tussen de ouders. [minderjarige] heeft recht op een vrij en onbelast contact met de andere ouder en heeft de steun van zijn ouders hard nodig, temeer nu hij het op school al moeilijk genoeg heeft en zelfs gepest wordt (werd).
5.3
De kinderrechter is van oordeel dat de noodzakelijke zorg in verband met het wegnemen van voornoemde ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op dit moment nog onvoldoende wordt geaccepteerd. Gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is gezien de ambivalente houding van de moeder ten aanzien van de hulp door AnaCare en het ECLG onderzoek en de afwijzende houding van de vader ten aanzien van de ouderschapsreorganisatie nog steeds noodzakelijk. De ouders - en met name [minderjarige] - zijn gebaat bij een ouderschapstraject ten behoeve van het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking. De vader zal zich hiervoor net als de moeder dienen in te zetten. Ook zullen beide ouders hun volledige medewerking dienen te verlenen aan het breed diagnostisch onderzoek, omdat dit onderzoek nodig is om tot verdere hulp aan [minderjarige] te komen.
5.4
Van de moeder wordt ook verwacht dat zij volledig meewerkt aan de hulpverlening van AnaCare. Er is geen ruimte meer voor gebrek aan vertrouwen of een verstoorde verstandhouding. Er zal samengewerkt moeten worden met de persoon die nu in beeld komt en dit geldt ook voor de nieuwe gezinsvoogd. De kinderrechter overweegt in dit kader nog als volgt. De GI heeft - in het kader van de ontwikkelingsbedreiging (en de uithuisplaatsing) van [minderjarige] - gesteld meer zicht te willen verkrijgen op de pedagogische vaardigheden van de moeder. Het is dan ook aan de GI om onderzoek te doen naar hetgeen de GI noodzakelijk acht. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij AnaCare herhaaldelijk bij haar thuis heeft binnengelaten en dus wel openstond voor de hulpverlening, maar dat AnaCare herhaaldelijk op het laatste moment pas een bezoek aankondigde. De kinderrechter verwacht daarom - ter voorkoming van misverstanden - dat de GI erop toeziet dat de moeder een duidelijk overzicht van AnaCare ontvangt van de dagen en tijden waarop AnaCare bij de moeder langs wenst te komen. De GI heeft ter zitting ook aangevoerd dat de moeder geen hulpvraag heeft geformuleerd aan AnaCare, zodat er geen hulpverlening kon worden ingesteld en nog steeds onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder. Ingeval van het ontbreken van een hulpvraag aan de zijde van, in dit geval, de moeder, terwijl de GI van mening is dat er wel (ernstige) zorgen zijn over bijvoorbeeld de pedagogische vaardigheden van de moeder waaraan gewerkt dient te worden, ligt het, naar het oordeel van de kinderrechter, op de weg van de GI om concrete doelen te formuleren en de hiervoor benodigde hulpverlening in te zetten. Indien de GI geen hulpvraag of doel formuleert, dan wel dit niet noodzakelijk acht op grond van de bevindingen van AnaCare, is de opvoedondersteuning van AnaCare kennelijk ook niet langer aangewezen.
5.5
Nu de verwachting is dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor hun rekening te nemen, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, welke termijn noodzakelijk wordt geacht gezien de hierboven genoemde ontwikkelingsbedreiging.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.6
Niet in geschil is dat [minderjarige] op dit moment zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7
De vraag die beantwoord moet worden is of het met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW nu noodzakelijk is dat [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding uit huis wordt geplaatst. De kinderrechter stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing een uiterst redmiddel is en daarom dient voldoende aannemelijk te zijn dat de moeder nu niet in staat is [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft om zich veilig en goed te ontwikkelen.
De kinderrechter heeft de vader ter zitting erop gewezen dat andere toetsingscriteria gelden indien hij het hoofdverblijf van [minderjarige] zou willen doen wijzigen. Daarvoor zou de vader een andere procedure moeten voeren.
5.8
De kinderrechter dient nu uitsluitend te beoordelen of de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt ter zake als volgt. Vast staat dat de moeder inmiddels haar toestemming heeft gegeven voor het ECLG-onderzoek en dat de ouders in dit kader gezamenlijk gesprekken hebben gevoerd met de school van [minderjarige] en het ECLG. Ook heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij inmiddels zelf hulp gehad heeft van een psycholoog en dat het met haar persoonlijk nu beter gaat. Dit acht de kinderrechter een zeer positieve ontwikkeling.
De moeder heeft ter zitting toegezegd haar volledige medewerking te zullen verlenen aan de in te zetten hulpverlening en aan het onderzoek van [minderjarige] . Echter, uit eerdere beschikkingen en uit de stukken blijkt dat de moeder niet altijd heeft meegewerkt aan de geboden hulpverlening en dat nog steeds niet duidelijk is of de moeder voldoende opvoedingsvaardig is. Ook heeft de aanvraag van het onderzoek van ECLG veel vertraging opgelopen, mede door de houding van de moeder. Dit is niet in het belang van [minderjarige] geweest. De moeder wijt dit alles grotendeels aan de verstoorde verstandhouding met de vorige gezinsvoogd, maar de kinderrechter is daarvan niet overtuigd. De kinderrechter acht het van belang voor [minderjarige] dat er nu voortvarend gehandeld gaat worden, zowel door de GI als door de moeder. De kinderrechter wil de toezegging van de moeder in de praktijk tot uiting zien komen en ter zake de vinger aan de pols houden en zal daarom iedere beslissing over het verzoek van de GI, tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, aanhouden voor de duur van vijf maanden. Van de moeder wordt verwacht dat zij, zonder nadere voorwaarden te stellen, volledig meewerkt aan het breed diagnostisch onderzoek door ECLG. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] zou in het geval dit onderzoek door toedoen van de moeder geen doorgang vindt of wordt bemoeilijkt, noodzakelijk kunnen worden. De moeder dient er dus zorg voor te dragen dat [minderjarige] aanwezig is op de afspraken waar hij wordt verwacht en er mogen géén afspraken worden afgezegd. Enkel ziekte, onder overlegging van een geldige doktersverklaring, kan ter zake een uitzondering vormen.
Daarnaast dient, voor zover de GI dat nodig vindt, de moeder mee te werken aan het onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden, althans dient de moeder mee te werken aan de door de GI te formuleren hulpvraag. De GI, althans AnaCare, dient in dit verband schriftelijk duidelijk te maken aan de moeder wat er van haar wordt verwacht. Indien het door de GI nodig wordt geacht dat AnaCare thuisbezoeken aflegt of via telefoon/skype etc. met de moeder contact heeft, dient, zoals hiervoor ook onder 5.4 overwogen, daarvoor een duidelijk (afspraken)schema te worden opgesteld, zodat de moeder ruim van te voren weet welke contacten zullen plaatsvinden. Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij, zonder voorwaarden te stellen, deze afspraken nakomt.
5.9
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek ook nog aangevoerd dat [minderjarige] zou hebben aangegeven dat hij bij de vader wil wonen. De kinderrechter overweegt hierover dat dit op zichzelf geen reden kan zijn voor een uithuisplaatsing. Het is ook niet de taak van AnaCare om dit met [minderjarige] te bespreken of hiernaar onderzoek te doen.
5.1
Gelet op het voorgaande houdt de kinderrechter iedere beslissing op het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan, pro forma voor de duur van vijf maanden. De kinderrechter bepaalt dat de GI, de vader, de moeder en mr. van Gans, zullen worden gehoord ter zitting van
20 januari 2023 om 09.00 uur, welke zitting wordt gehouden te Maastricht, Sint Annadal 1.
5.11
De GI wordt verzocht om de kinderrechter
uiterlijk 6 januari 2023schriftelijk te informeren over de stand van zaken en over de vraag of zij het verzoek handhaaft. De kinderrechter wenst daarbij te vernemen of de GI tevreden is over de medewerking van de moeder aan het onderzoek van [minderjarige] . Daarnaast ontvangt de kinderrechter op voormelde datum via de GI graag een actueel verslag van AnaCare waarin wordt omschreven hoe de hulpverlening in de thuissituatie van de moeder in de periode vanaf 14 oktober 2022 tot begin januari 2023 is verlopen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , met ingang van 5 november 2022 voor de duur van een jaar, aldus tot 5 november 2023;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt iedere beslissing over het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere gezaghebbende ouder aan, pro forma, voor de duur van vijf maanden;
6.4
bepaalt dat de GI uiterlijk 6 januari 2023 een schriftelijk verslag met daarbij een schriftelijk verslag van AnaCare indient, waarin de relevante ontwikkelingen in deze zaak vanaf deze beschikking worden beschreven en wat dit betekent voor het verzoek tot uithuisplaatsing van de GI;
6.5
bepaalt dat de GI, de vader, de moeder en mr. Gans, zullen worden gehoord ter zitting van
20 januari 2023 om 09.00 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw Maastricht, Sint Annadal 1 en bepaalt dat zij worden opgeroepen middels toezending van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.E.L. Arets, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022 en nadien op schrift gesteld op 26 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.