ECLI:NL:RBLIM:2022:10667

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
9479158 CV EXPL 21-4707
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indexatie van pensioenuitkeringen en prudent-person regel in beleggingsbeleid van ABP

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Stichting Pensioenfonds ABP. De eiseres vorderde een bedrag van € 18.010,- van ABP, omdat zij van mening was dat haar pensioenuitkeringen sinds 2008 niet waren geïndexeerd als gevolg van een onjuist beleggingsbeleid door ABP. De eiseres stelde dat ABP de prudent-person regel, zoals neergelegd in artikel 135 van de Pensioenwet, had geschonden door te beleggen in een ongunstige mix van 60% zakelijke waarden en 40% vastrentende waarden, wat zou hebben geleid tot grote koersverliezen en een te lage dekkingsgraad.

De procedure begon met een dagvaarding op 20 september 2021, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 20 april 2022. Tijdens de behandeling heeft de gemachtigde van de eiseres zijn eis gewijzigd, maar de kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet ontvankelijk was in het deel van de eis dat betrekking had op haar gemachtigde. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiseres voor het overige afgewezen, omdat de gevorderde hoofdsom niet voldoende was onderbouwd en ABP had aangetoond dat zij binnen de kaders van de wet had gehandeld.

De kantonrechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat ABP de prudent-person regel had overtreden en dat de oorzaak van het niet kunnen indexeren van de pensioenen lag in de lage rekenrente en de lage dekkingsgraad. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ABP werden begroot op € 1.119,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9479158 CV EXPL 21-4707
Vonnis van de kantonrechter van 13 juli 2022
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde [naam gemachtigde] ,
tegen:
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde prof.dr. E. Lutjens.
Partijen worden hierna [eiseres] en ABP genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 september 2021 met producties 1 tot en met 3
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3
- de brief van 7 december 2021 van [eiseres]
- de schriftelijke weergave van de mondelinge conclusie van repliek met bijlagen (het stuk van 7 december 2021, het stuk van 22 en 29 december 2021)
- de conclusie van dupliek
- de brief waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de drie door [eiseres] overgelegde stukken tevens houdende vermeerdering van eis ontvangen op 1 april 2022 (tevens ontvangen per e-mail)
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 april 2022 met als bijlage de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ABP heeft sinds 2008 tot en met heden de pensioenuitkering van [eiseres] niet geïndexeerd.
2.2.
Op pagina 68 van het jaarverslag van 2008 van ABP staat vermeld, voor zover van belang:
“De belangrijkste oorzaak van het negatieve rendement is de wereldwijde crisis op de kredietmarkt, de onzekerheid op de financiële markten en de hieruit voorvloeiende forse koersdalingen voor de meeste beleggingscategorieën.”
2.3.
In het jaarverslag van 2020 van ABP staat vermeld, voor zover van belang:
“In het verslagjaar stonden de internationale verhoudingen onder druk, met dreigende handelsoorlogen. Vooral de onzekerheid over de verregaande maatregelen van de Verenigde Staten en de tegenmaatregelen resulteerden in een dalend vertrouwen bij bedrijven en beleggers. Ook de Brexit zorgde voor politieke en economische onrust. Richting het einde van het jaar werd de markt steeds afwachtender en angstiger. Het beeld op aandelenbeurzen weerspiegelde deze onrust. Amerikaanse beurzen stonden lange tijd in de plus en de dollar klom in waarde, terwijl elders rode cijfers verschenen. In de turbulente maand december daalden aandelenmarkten wereldwijd fors; ook de Amerikaanse beurzen sloten in de min. Deze ontwikkelingen hadden effect op de beleggingen van ABP: over 2018 werd een negatief rendement gerealiseerd van –2,3 %.”
2.4.
Uit de actuariële verklaring (jaarverslag /-rekening 2010, 176 (ongenummerde productie bij repliek) blijkt voor zover van belang:
“Met betrekking tot artikel 135 (Prudent Person) merk ik het volgende op. Ik acht de mate van illiquide beleggingen aan de hoge kant. De analyses van het pensioenfonds laten echter wel zien dat ook in stresssituaties, afgeleid uit historische gegevens, de liquiditeitspositie naar verwachting toch toereikend is. Daarnaast vind ik dat de informatieverstrekking door vermogensbeheerder aan het pensioenfonds meer inzicht zou moeten bieden aan met name het renterisico. Tenslotte vindt een substantieel deel van de beleggingen plaats op niet-reglementaire markten. Hierdoor is het moeilijker om een prudente waardering van een substantieel deel van de beleggingen te bepalen. Hiermee is met het beleggingsbeleid de grens van de prudent-person-regel benaderd.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis – samengevat – een bedrag van € 18.010,- (waarvan € 17.208,- aan hoofdsom vermeerderd met € 862,- aan vervallen wettelijke rente) vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van algehele voldoening met veroordeling van ABP in de kosten van deze procedure en bij eisvermeerdering het sluiten van een contract met ABP waarin [eiseres] en haar gemachtigde de heer [naam gemachtigde] wordt gegarandeerd dat hun pensioen vanaf 1 januari 2022 levenslang wordt uitbetaald en geïndexeerd onder de volgende voorwaarden:
Onderwerp
[eiseres]
[naam gemachtigde]
Na-indexatie vanaf 2008 t/m 2021
€ 13.891,-
€ 57.351,-
Pensioen vanaf 1-1-2022 per jaar
€ 9.638,-
€ 40.196,-
3.2.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag dat het beleggingsbeleid van ABP, inhoudende het beleggen in 60% zakelijke waarden en 40% vastrentende waarden, de oorzaak is van de slechte beleggingsresultaten waardoor vanaf 2008 sprake is van koersverlies op grond waarvan de pensioenuitkeringen niet konden worden geïndexeerd. Als gevolg van deze beleggingsstrategie is de prudent-person regel zoals neergelegd in artikel 135 Pensioenwet overtreden, is sprake van groot koersverlies met als gevolg een te lage dekkingsgraad en een te hoge vereiste dekkingsgraad. Tevens stelt [eiseres] dat de kosten van ABP buitenproportioneel zijn toegenomen, sprake is van een pensioenroof van 15 miljard euro en geeft [eiseres] haar verwachtingen weer ten aanzien van het DC-pensioenstelsel.
3.3.
ABP voert verweer. ABP voert aan dat zij juist een zorgvuldig en goed gespreid beleggingsbeleid voert met goede rendementen, met uitzondering van de jaren 2008 en 2018. Tevens is De Nederlandsche Bank belast met het toezicht op het naleven van de prudent-person regel en heeft een onafhankelijk actuaris (op grond van artikel 146 lid 4 Pensioenwet) jaarlijks verklaard dat voldaan is aan de artikel 126 tot en met 140 Pensioenwet, waaronder artikel 135 Pensioenwet waarin de prudent-person regel is opgenomen. De oorzaak van het niet kunnen indexeren van de pensioenen is volgens ABP het gevolg van de lage rekenrente en de daardoor lage dekkingsgraad in combinatie met de regels omtrent de toeslagendrempel.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft voor de mondelinge behandeling haar eis nog gewijzigd. Een deel van deze wijziging betreft een eis die betrekking heeft op [eiseres] gemachtigde, die ter zitting heeft meegedeeld dat hij [eiseres] eis ten behoeve van zichzelf heeft aangevuld. De gemachtigde is evenwel geen partij in de onderhavige zaak en kan dan ook niet een eis ten behoeve van zichzelf indienen. Voor zover moet worden aangenomen dat [eiseres] zelf de eis ten behoeve van haar gemachtigde heeft ingesteld, komt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiseres] niet heeft gesteld wat haar belang is bij een eis ten behoeve van haar gemachtigde. Ingevolge art. 3:303 BW komt niemand een rechtsvordering toe als hij daarbij niet voldoende belang heeft. [eiseres] is daarom niet ontvankelijk in dit deel van de eis.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiseres] voor het overige moeten worden afgewezen. Het door [eiseres] gestelde dat directie en bestuursvoorzitter van ABP verantwoordelijk zijn voor een risicovol beleggingsbeleid, bestaande uit het beleggen in 60% zakelijke waarden en 40% vastrentende waarden, waardoor vanaf 2008 sprake is van een groot koersverlies, de prudent-person regel zoals neergelegd in artikel 135 Pensioenwet zou zijn overtreden op grond waarvan geen indexatie van de pensioenuitkering heeft kunnen plaatsvinden door ABP, kan geen stand houden. Daartoe geldt het volgende.
4.2.1.
Allereerst is de door [eiseres] gevorderde hoofdsom op geen enkele wijze onderbouwd. Hoe het bedrag is samengesteld, is op geen enkele manier toegelicht. Uit de in veelvoud door [eiseres] overgelegde pensioenberekeningen en formules kan niet concreet worden herleid hoe deze dienen ter onderbouwing van haar stellingen en dus van het gevorderde bedrag aan hoofdsom.
4.2.2.
Daarbij komt dat ABP de stellingen van [eiseres] op alle onderdelen gemotiveerd heeft betwist. ABP heeft betwist dat de prudent-person regel zou zijn overtreden en heeft betoogd dat geen sprake is van groot koersverlies, maar dat ABP juist jaarlijks goede beleggingsrendementen heeft behaald. ABP heeft daartoe uiteengezet dat zij binnen de kaders van artikel 135 Pensioenwet en de nadere voorschriften zoals vervat in artikelen 13 en 13 a Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen haar beleggingsbeleid heeft vastgesteld, hetgeen is vertaald naar het beleggingsplan. Hieruit blijkt dat zij een gespreid beleggingsbeleid voert. ABP betwist dat sprake is van een sterk koersverlies sinds 2008 en onderbouwt haar stelling dat sprake is van een goed beleggingsrendement, met uitzondering van de jaren 2008 en 2018, met het overleggen van haar jaarverslagen van 2008 en 2020. Hieruit blijkt het jaarlijks positieve beleggingsrendement, waarbij ABP het negatieve beleggingsrendement over 2008 en 2018 heeft toegelicht (zie r.o. 2.2 en 2.3). [eiseres] betwist dit alles niet.
4.2.3.
Voor zover [eiseres] aanvoert dat indien ABP prudent zou hebben belegd, inhoudende dat zij 100% in vastrentende waarden zou hebben belegd, dit ertoe zou hebben geleid dat de pensioenen vanaf 2008 wel zouden zijn geïndexeerd, wordt dit door ABP betwist. ABP stelt dat een mix aan beleggingen noodzakelijk is voor het behalen van positief resultaat en dat het op grond van de regelgeving ook niet mogelijk is om alleen in vastrentende waarden te beleggen (artikel 135 Pensioenwet jo. artikel 13 en 13 a Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen). [eiseres] betwist dit evenmin. Afgezien van de omstandigheid dat het wettelijk niet is toegestaan om alleen in vastrentende waarden te beleggen, is het de kantonrechter op grond van het door [eiseres] aangevoerde en de door haar overgelegde stukken ook niet gebleken of daadwerkelijk betere beleggingsresultaten zouden zijn behaald en een indexatie van de pensioenen aan de orde zou zijn geweest.
4.2.4.
Voorts voert ABP aan dat De Nederlandsche Bank belast is met het toezicht op het naleven van de prudent-person regel. Op grond van artikel 146 lid 4 Pensioenwet dient een onafhankelijk actuaris jaarlijks een verklaring af te leggen waarin hij aangeeft dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikel 126 tot en met 140 Pensioenwet, waaronder de in artikel 135 Pensioenwet neergelegde prudent-person regel. De actuaris heeft deze verklaring ieder jaar afgegeven. Bij repliek heeft [eiseres] in de bijlage een gedeelte van de Actuariële verklaring (jaarverslag/-rekening 2010, blz.176) opgenomen (zie r.o. 2.4) waarin de actuaris heeft verklaard dat “de grens van de prudent-person regel is benaderd.” ABP voert in verband daarmee bij dupliek aan dat de actuaris niet heeft verklaard dat de grens is overschreden, aangezien de actuaris heeft verklaard dat voldaan is aan de in artikel 135 Pensioenwet neergelegde prudent-person regel. ABP licht de verklaring van de actuaris toe (randnummer 4.2 bij dupliek) en stelt dat in geen van de jaarverslagen vanaf 2011 nog een opmerking is gemaakt over het benaderen van de grens. [eiseres] betwist dit niet.
4.2.5.
Tot slot zet ABP uiteen dat het niet kunnen indexeren van de pensioenen vanaf 2008 zijn oorzaak vindt in de lage rekenrente en de met name daardoor lage dekkingsgraad in combinatie met de wettelijke bepaalde toeslagendrempel van 110% (randnummer 7 en 8 bij conclusie van antwoord). Schending van de prudent-person regel dan wel het door [eiseres] gestelde koersverlies, hetgeen ABP gemotiveerd heeft weerlegd, staat hier los van. [eiseres] betwist deze door ABP aangevoerde oorzaken van het niet kunnen indexeren van de pensioenen evenmin.
4.3.
Op grond van het vorenoverwogene is de kantonrechter van oordeel dat de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 17.208,- niet dan wel onvoldoende is onderbouwd, mede in het licht van het hiervoor besproken en door [eiseres] niet weersproken gemotiveerde verweer van ABP. Dit brengt mee dat de kantonrechter [eiseres] niet in de gelegenheid zal stellen alsnog (getuigen)bewijs bij te brengen, maar de gevorderde hoofdsom met nevenvorderingen zal afwijzen.
4.4.
Met betrekking tot het door [eiseres] gestelde en de overgelegde schriftelijke stukken ten aanzien van haar uiteenzetting dat de DC-regeling een nadelig pensioencontract vormt ten aanzien van alle deelnemers wordt opgemerkt dat dit niet ter beoordeling van de kantonrechter staat. De kantonrechter zal hierop dan ook niet verder ingaan.
4.5.
Het door [eiseres] gestelde in het door haar overgelegde stuk met als titel “De eisen van mevrouw M. [eiseres] -Prah voor de zitting op 20 april 2022” dat sprake is van een pensioenroof van € 15 miljard bij de privatisering van het ABP in 1996 en het na 2008 het buitenproportioneel toenemen van de kosten is door [eiseres] op geen enkele wijze nader onderbouwd of in verband gebracht met haar vordering, reden waarom de kantonrechter hieraan voorbijgaat.
4.6.
Ten aanzien van de eisvermeerdering inhoudende het sluiten van een contract met ABP waarin [eiseres] en haar gemachtigde de heer [naam gemachtigde] wordt gegarandeerd dat hun pensioen vanaf 1 januari 2022 levenslang wordt uitbetaald en geïndexeerd onder de volgende voorwaarden:
Onderwerp
[eiseres]
[naam gemachtigde]
Na-indexatie vanaf 2008 t/m 2021
€ 13.891,-
€ 57.351,-
Pensioen vanaf 1-1-2022 per jaar
€ 9.638,-
€ 40.196,-
overweegt de kantonrechter als volgt. Met betrekking tot de eisvermeerdering ten aanzien van [eiseres] gemachtigde heeft de kantonrechter onder 4.1 al geoordeeld dat [eiseres] in dat deel van haar vordering niet kan worden ontvangen.
Voor zover de eisvermeerdering betrekking heeft op [eiseres] zelf geldt dat het voor de kantonrechter niet mogelijk is een schikking op te leggen of partijen te verplichten met elkaar in die zin te contracteren. [eiseres] zal hiervoor in onderhandeling moeten gaan met (de gemachtigde van) ABP.
4.7.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van ABP worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.119,- (3 x € 373,-) aan gemachtigdensalaris.
4.8.
De gevorderde nakosten worden toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering voor zover betrekking hebbend op haar gemachtigde,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiseres] voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABP vastgesteld op € 1.119,- aan gemachtigdensalaris.
5.4.
veroordeelt [eiseres] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door ABP volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,- aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart de onderdelen 5.3 en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: LS