ECLI:NL:RBLIM:2022:10649

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/03/310826 / HA ZA 22-478
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in arbeidsovereenkomst met verwijzing naar kantonrechter

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een bevoegdheidsincident dat voortvloeit uit een beëindigde arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.H.C. Glenz, heeft vorderingen ingesteld die verband houden met onrechtmatige daad en de niet-nakoming van verplichtingen door gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. van Meurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiser niet los kunnen worden gezien van de arbeidsovereenkomst en dat deze daarom door de kantonrechter behandeld dienen te worden. De rechtbank heeft de zaak op 28 december 2022 beoordeeld en besloten om de vorderingen van eiser toe te wijzen, waarbij de zaak werd verwezen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Limburg in Maastricht. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van gedaagde begroot op € 563,-. De beslissing houdt in dat partijen niet hoeven te verschijnen op de rolzitting, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen over de voortzetting van de procedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/310826 / HA ZA 22-478
Vonnis in het incident van 28 december 2022 in de zaak van:
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.J.H.C. Glenz,
tegen:
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B. van Meurs.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 58;
  • de conclusie van eis in het incident tot verwijzing van de zaak naar de kantonrechter met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident en de vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] was op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in de periode 17 mei 2005 tot 1 april 2019.
2.2.
In de hoofdzaak vordert [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] jegens [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] onrechtmatig heeft gehandeld;
voor recht verklaart dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] door de handelwijze van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] schade heeft geleden op grond van aantasting in zijn persoon (lichamelijke en geestelijke integriteit) ingevolge artikel 6:106 BW;
voor recht verklaart dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van haar handelwijze;
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] veroordeelt om aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , binnen tien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van € 70.000,- aan immateriële schadevergoeding;
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] veroordeelt om aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , binnen tien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van € 1.475,- inzake de buitengerechtelijke kosten;
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder een salaris van de gemachtigde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en de nakosten.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat de rechtbank de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, verwijst naar de rolzitting van de kantonrechter (Rechtbank Limburg, burgerlijk recht/kanton, locatie Maastricht), die ook zal moeten beslissen over het incident ex artikel 843a jo. 843b Rv dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] nog zal opwerpen, en met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de proceskosten, waaronder begrepen het griffierecht en salaris advocaat.
3.2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
Niet in geschil is dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Uit artikel 93, aanhef en onder c Rv volgt dat de kantonrechter beslist over zaken betreffende, onder meer, arbeidsovereenkomsten (de zogenaamde ‘aardvorderingen’). De term ‘betreffende’ moet ruim worden uitgelegd en behelst meer dan vorderingen die zijn oorsprong hebben in één van de in dit artikel genoemde overeenkomsten. Ook vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het (hebben) bestaan van een arbeidsovereenkomst, zijn vorderingen ‘betreffende’ een arbeidsovereenkomst.
4.2.
In deze zaak heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] een vordering op grond van onrechtmatige daad ingesteld. Daarnaast heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] onder meer gesteld dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] meerdere verplichtingen op grond van de Arbowet en voortvloeiende uit de artikelen 7:658, 7:611 en 7:611a BW niet jegens [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is nagekomen. De stellingen die [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, worden onderbouwd met feiten en omstandigheden die zien op de situatie op de werkvloer ten tijde van het destijds tussen hem en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] bestaande dienstverband. In dit kader heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] ook gesteld dat alle schade tijdens of vlak na de dienstbetrekking is komen vast te staan.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verband houden met, en niet los kunnen worden gezien van, de beëindigde arbeidsovereenkomst. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] onderwerpen betreffen die door de kantonrechter worden behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vorderingen. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
4.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft aangekondigd een incident ex artikel 843a juncto 843b Rv te zullen opwerpen, nadat is beslist op het onderhavige incident tot verwijzing naar de kantonrechter. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] deze incidentele vordering instelt bij de kantonrechter en dat de kantonrechter hierover zal beslissen.
4.5.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] begroot de rechtbank op
€ 563,- aan salaris advocaat (tarief II x 1 punt). Ter zake het griffierecht heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] terecht aangevoerd dat het bij [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in rekening gebrachte griffierecht in de hoofdzaak aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] wordt geretourneerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vordering toe,
5.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] tot op heden begroot op € 563,-,
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Maastricht, op
11 januari 2023om 10.00 uur,
5.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JPW