ECLI:NL:RBLIM:2022:10580

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
C/03/309378 / HA RK 22-238
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter P.H. Brandts in civiele procedure inzake vertrouwensverlies tijdens mondelinge behandeling

In deze zaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een juridische procedure omtrent de zorg voor zijn kind, op 19 september 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter P.H. Brandts. Dit verzoek volgde na een mondelinge behandeling waarin verzoeker zijn onvrede over de gang van zaken en het verlies van vertrouwen in de rechter naar voren bracht. De wrakingskamer heeft op 5 oktober 2022 de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gehouden, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. Remport Urban.

De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat verzoeker te laat was met zijn verzoek, aangezien de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen, hem al eerder bekend waren. De rechter stelde dat er tijdens de procedure geen beslissingen zijn genomen die zijn onpartijdigheid in gevaar hebben gebracht. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat zijn verlies van vertrouwen voortkwam uit de gebeurtenissen tijdens de mondelinge behandeling.

De wrakingskamer heeft de inhoud van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek ongegrond is. De kamer benadrukte dat elke partij recht heeft op hoor en wederhoor, maar dat de rechter de regie van de zitting moet bewaken. Verzoeker had zich niet gehouden aan de orde van de zitting, wat leidde tot zijn onvrede. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen bewijs was van vooringenomenheid van de rechter, en heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/309378 / HA RK 22-238
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
dat strekt tot wraking van mr. P.H. Brandts, rechter in de rechtbank Limburg, hierna de rechter.

1.De procedure

Op 19 september 2022 is tijdens de mondelinge behandeling van een verzoek om vervangende toestemming als bedoeld in artikel 36 van de Paspoortwet in de zaak met nummer C/03/306242 / JE RK 22-1073 door de belanghebbende [verzoeker] een verzoek tot wraking ingediend.
De rechter heeft op 21 september 2022 aan de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet berust en hij heeft op 22 september 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
De mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Verzoeker en de rechter zijn verschenen. Verzoeker wordt voor de behandeling van het verzoek bijgestaan door zijn advocaat mr. Remport Urban, die via een telefonische verbinding aan de mondelinge behandeling heeft deelgenomen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

De gronden van het verzoek zijn als volgt genoteerd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 september 2022:

Het gaat om mijn kind. U heeft de afgelopen jaren een aantal keer bepaalde informatie te horen gekregen over mijn kind onder andere dat [de rechtbank begrijpt: Bureau Jeugdzorg] en de moeder het kind onder druk zetten om te verklaren dat hij bij de moeder moet wonen en niet bij mij. Het kind heeft dat aan een medewerker van de kinderbescherming verteld en die informatie is bij u terechtgekomen. Ik mis het kind heel erg. Desondanks stopt u als rechter mij in een BOR 3 traject. Dat is nog steeds niet van start gegaan en ik heb het kind al die tijd al niet gezien. Op 13 mei 2022 hebt u een beslissing genomen en die is in strijd met waar ik in geloof. U duwt mij hierdoor weer in een juridische strijd en ik moet dan maar verder gaan procederen en mijn kind kan dan nog langer wachten tot we elkaar weer kunnen zien. De moeder maakt daar misbruik van doordat ik het kind tijdens het hoger beroep dan niet mag zien. Ik heb geen vertrouwen meer in u als rechter.
Verzoeker heeft deze gronden ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter brengt naar voren dat de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen, te weten de beslissing van 13 mei 2022, verzoeker na ontvangst van de beschikking bekend zijn geworden. Verzoeker had op dat moment en niet nu, op
19 september jl. een wrakingsverzoek kunnen doen. De rechter vindt het verzoek tardief.
De rechter merkt verder op dat er tijdens de procedure geen beslissingen zijn genomen waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid in het geding is gekomen. Wat verzoeker ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd kan het verzoek niet dragen maar ook anderszins zijn er geen (concrete) feiten of omstandigheden aan de orde waaruit (vrees voor) partijdigheid/vooringenomenheid kan worden afgeleid.

4.De beoordeling

Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek wordt ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een verzoek tot wraking dient gemotiveerd te zijn.
Ontvankelijk of te laat?
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker niet te laat is met zijn wrakingsverzoek. Verzoeker was het niet eens met de beschikking van 13 mei 2022 maar uit zijn toelichting op de wraking en uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling valt af te leiden dat zijn beslissing om te wraken is gebaseerd op wat er is voorgevallen tijdens de mondelinge behandeling van 19 september 2022. Nadat verzoeker verschillende keren niet in de gelegenheid werd gesteld om meteen te reageren op wat er gezegd werd, heeft hij voordat hij daadwerkelijk aan de beurt was om het woord te voeren de rechter gewraakt. Nu verzoeker stelt dat hij door de gebeurtenissen tijdens de mondelinge behandeling zijn vertrouwen heeft verloren, is verzoeker in zijn verzoek tot wraking ontvankelijk, ook al hangt dat verlies van vertrouwen samen met het feit dat dezelfde rechter al eerder beslissingen had genomen waarmee verzoeker het oneens is.
Inhoudelijke beoordeling
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tot wraking ongegrond is. Voorop staan twee uitgangspunten. In de eerste plaats heeft elke partij in een gerechtelijke procedure recht op hoor en wederhoor. Dat betekent bijvoorbeeld tijdens een mondelinge behandeling dat hij zijn standpunt in rust naar voren moet kunnen brengen, zodat dit door de rechter en (eventueel) de andere partijen wordt gehoord. In de tweede plaats geldt dat de rechter de regie van de zitting heeft. De rechter moet de orde op de zitting bewaken en daarom is hij degene die bepaalt wie het woord krijgt en wanneer dat gebeurt. Die taak heeft de rechter om een efficiënt verloop van de zitting te garanderen maar ook om te zorgen dat ieder van de partijen zijn recht op hoor en wederhoor kan doen gelden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker willen reageren op hetgeen door de rechter en/of andere aanwezige procesdeelnemers naar voren is gebracht en hij is daartoe niet in de gelegenheid gesteld. Dat komt echter doordat verzoeker zich niet wilde houden aan de orde van de zitting die door de rechter werd vastgesteld: hij praatte door de anderen heen. Er is op geen enkele manier gebleken dat de rechter door de wijze waarop hij de regie van de mondelinge behandeling heeft gevoerd en de orde van de zitting heeft gehandhaafd verzoeker tekort heeft gedaan. Dat betekent dat van vooringenomenheid geen sprake was althans dat daarvan niet is gebleken. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek tot wraking ongegrond is.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. R. Verkijk, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: