ECLI:NL:RBLIM:2022:10516

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
C/03/295647 /HA ZA 21-429
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij schadevergoeding na brand in koeienstal en gevolgen voor verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde, die een schadevergoeding had geclaimd na een brand in zijn koeienstal. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde fraude had gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken over de schade en de herbouw van de stal. Achmea had op basis van de verzekeringsovereenkomst een bedrag van € 170.000,00 aan de gedaagde uitgekeerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze uitkering onverschuldigd was, omdat de gedaagde niet de waarheid had gesproken over de herbouw van de stal en de zonnepanelen die bij de brand verloren waren gegaan. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde had verzwegen dat de zonnepanelen niet zijn eigendom waren en dat de stal nooit was herbouwd, ondanks dat hij hiervoor wel een schadevergoeding had ontvangen. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot terugbetaling van het ontvangen bedrag, evenals de kosten die Achmea had gemaakt in verband met de fraude. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. De rechtbank wees de vorderingen van Achmea in hun geheel toe, inclusief de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/295647 / HA ZA 21-429
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. S.D. Palper,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.J.H.G.M. Schils.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 augustus 2021 met producties 1 tot en met 26,
  • de conclusie van antwoord,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 november 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. Palper.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [gedaagde] en Achmea was tot 23 april 2021 een verzekeringsovereenkomst van kracht, genaamd ‘Alles in één polis’ (productie 1 bij dagvaarding). Als onderdeel van deze verzekeringsovereenkomst waren [gedaagde] woning met de daarnaast gelegen en bijhorende koeienstal verzekerd, onder andere tegen brand. Van de verzekeringsovereenkomst maakten de algemene voorwaarden, model AV-02-182 (hierna: ‘Algemene polisvoorwaarden’, productie 2 bij dagvaarding) en de voorwaarden woonhuisverzekering, model WOO-RV-50-181 (hierna: ‘Woonhuis voorwaarden’, productie 3 bij dagvaarding) deel uit.
2.2.
Artikel 5 van Algemene polisvoorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
5. Wanneer mogen wij uw verzekering meteen stoppen?
(…)
U of een verzekerde pleegde fraude.
  • Wij mogen alle verzekeringen binnen de Interpolis Alles in één Polis stoppen.
  • U moet uitkeringen en kosten terugbetalen.
  • U krijgt geen premie terug.
  • Wij mogen de fraude doorgeven aan de politie.
  • Wij mogen de fraude registeren. Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.’
2.3.
Het begrip ‘fraude’ is in de Algemene polisvoorwaarden als volgt gedefinieerd:
Fraude
U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:
  • Of om een (hogere) vergoeding van ons te krijgen.
  • Of om een verzekering af te sluiten of te houden.’
2.4.
Artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
7 Wanneer is schade niet verzekerd?
(--)
U of een verzekerde pleegt fraude.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.’
2.5.
Artikel 26 van de Woonhuis voorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:
26 Wat betalen we als verzekerde de woning opnieuw opbouwt?
We betalen de kosten van het bouwen van dezelfde woning op dezelfde plek.
(--)’
2.6.
Op 23 december 2019 is brand ontstaan in de koeienstal van [gedaagde] . Door de brand zijn de stal met de daarop aangebrachte zonnepanelen volledig verloren gegaan. [gedaagde] heeft de brand en de volgens hem ontstane schade gemeld aan Achmea en heeft om dekking en vergoeding van de schade verzocht. De zonnepanelen waren aangebracht op het dak van de stal naar aanleiding van een door [gedaagde] met een derde-onderneming gesloten huurovereenkomst.
2.7.
Achmea heeft besloten om op grond van de onder 2.1. genoemde verzekeringsovereenkomst de door [gedaagde] bij haar gemelde brandschade te vergoeden, dit op grond van herbouwwaarde en tot een bedrag van € 173.750,00 inclusief btw. Over de hoogte van het bedrag van de herbouwwaarde hebben de schade-expert van Achmea en de contra-expert van [gedaagde] overleg gevoerd en uiteindelijk overeenstemming bereikt. Daarvan blijkt uit in een door beide partijen ondertekende akte van taxatie (productie 7 bij dagvaarding).
2.8.
[gedaagde] heeft het bedrijf [bedrijfsnaam] (hierna: ‘ [bedrijfsnaam] ’) verzocht om een offerte voor de herbouw van de stal. Een eerste offerte sloot op € 208.930,00 (productie 5 bij dagvaarding) en een tweede, aangepaste, offerte van [bedrijfsnaam] sloot op € 170.000,00 (productie 6 bij dagvaarding). De tweede offerte van [bedrijfsnaam] is door de genoemde experts gebruikt bij het bepalen van de herbouwwaarde.
2.9.
Op 19 juni 2020 heeft [gedaagde] (via zijn contra-expert) aan Achmea verzocht om betaling van een eerste deel van de herbouwkosten. Ter onderbouwing voor die eerste deelbetaling heeft [gedaagde] een factuur van [bedrijfsnaam] van 15 juni 2020 ter hoogte van € 84.700,00 inclusief btw (productie 8 bij dagvaarding) meegestuurd. Op 16 juli 2020 heeft [gedaagde] (via zijn contra-expert) aan Achmea verzocht om betaling van het restant van de herbouwkosten. Dat is gebeurd aan de hand van een tweede factuur van [bedrijfsnaam] van 9 juli 2020 ter hoogte van € 85.910,00 (productie 9 bij dagvaarding). Achmea heeft uiteindelijk in totaal € 170.000,00 betaald aan [gedaagde] (op 3 april 2020, € 87.500,00, op 29 juni 2020, € 2.200,00 en op 27 juli 2020, € 80.300,00, productie 10 bij dagvaarding).
2.10.
[bedrijfsnaam] heeft de koeienstal niet herbouwd. [gedaagde] en [bedrijfsnaam] hebben een verklaring gedateerd 30 juni 2020 ondertekend, waarin zij de volgens hen op 1 maart 2020 gesloten aannemingsovereenkomst betreffende de herbouw van de stal hebben ontbonden (productie 14 bij dagvaarding). [bedrijfsnaam] heeft vervolgens aan [gedaagde] op 30 juni 2020 en 9 juli 2020 creditfacturen (productie 15 bij dagvaarding) gestuurd voor de facturen van 15 juni 2020 en 9 juli 2020 (producties 8 en 9 bij dagvaarding).
2.11.
Eind 2020 heeft Achmea, naar aanleiding van een contact met de verhuurder van de verloren gegane zonnepanelen op het dak van de stal, besloten om nader onderzoek te verrichten naar (de afwikkeling van) de schadeclaim van [gedaagde] . Daartoe heeft Achmea het onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] (hierna: ‘ [naam onderzoeksbureau] ’) ingeschakeld. Op 1 maart 2021 heeft [naam onderzoeksbureau] gerapporteerd aan Achmea (productie 11 bij dagvaarding). De conclusies in het rapport van [naam onderzoeksbureau] luiden als volgt:
‘Op grond van het hierboven omschreven onderzoek wordt het navolgende geconcludeerd:
  • Door verzekerde is opzettelijk verzwegen dat de zonnepanelen op de schuur/stal niet zijn eigendom waren en zijn deze door hem bij opdrachtgever als beschadigd geclaimd, teneinde de verzekeraar te bewegen tot uitbetaling van een hogere schade-uitkering.
  • Door verzekerde zijn onderdelen van de zonnepanelen installatie als verloren geclaimd, terwijl deze onderdelen bij onderhavige brand niet beschadigd zijn geraakt.
  • Door verzekerde zijn aan opdrachtgever willens en wetens facturen aangeboden, ter onderbouwing van zijn schade en herbouw van het beschadigde, die niet de werkelijkheid weergeven. Hiermee is opdrachtgever door verzekerde misleid met als doel een schade-uitkering te ontvangen voor de herbouw van een schuur/stal, die nimmer heeft plaatsgevonden.
  • Door verzekerde zijn brandgevaarlijke werkzaamheden uitgevoerd op enkele meters afstand van een hoeveelheid stro. Niet kan worden uitgesloten dat deze werkzaamheden hebben geleid tot onderhavige brand.
  • Doordat verzekerde niet bereid is gebleken om zijn medewerking aan het vervolg van het onderzoek te verlenen, zijn meerdere vragen onbeantwoord gebleven.
  • Negatieve betrokkenheid bij het ontstaan van de onderhavige schade, van de zijde van verzekerde, is noch uit te sluiten noch gebleken uit onderzoek.
Het wordt aan opdrachtgever ter beoordeling gelaten om te bepalen welke gevolgen de bevindingen uit[het]
onderzoek hebben met betrekking tot de uiteindelijke afwikkeling van de onderhavige schade en de relatie met verzekerde.’
2.12.
Op 9 april 2021 (productie 17 bij dagvaarding) heeft Achmea aan [gedaagde] een brief gestuurd, waarin [gedaagde] onder andere gesommeerd wordt om de betaalde € 170.000,00 terug te betalen. Op 14 mei 2021 heeft Achmea nog een tweede sommatiebrief (productie 18 bij dagvaarding) gestuurd.
2.13.
[gedaagde] heeft niet gereageerd op de sommatiebrieven. Achmea is vervolgens de onderhavige procedure gestart en heeft, vooruitlopend daarop, conservatoir (derden)beslag laten leggen (productie 21 bij dagvaarding) op basis van het daartoe verleende verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2021 (productie 19 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Achmea vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van:
o primair: € 170.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de door Achmea gedane betalingen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, tot aan de dag van algehele voldoening;
o subsidiair: € 76.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de door Achmea gedane betalingen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de (onderzoeks)kosten, in totaal neerkomend op een bedrag van € 11.977,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.475,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten voor het leggen van conservatoir beslag/derdenbeslag, ten bedrage van in ieder geval € 1.412,15, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [gedaagde] dit bedrag niet binnen twee weken, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te deze te wijzen vonnis, heeft voldaan;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen, althans vanaf een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na het te dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover [gedaagde] deze kosten voordien niet heeft voldaan;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 163,00, zonder betekening en € 248,00 met betekening, laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover verweerder dit niet binnen (de wettelijke vereiste termijn van) twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te dezen wijzen vonnis, heeft voldaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Achmea, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Betaling van schade-uitkeringen
4.1.
Achmea stelt zich ter onderbouwing van haar primaire vordering op het standpunt dat [gedaagde] , ter verkrijging van dekking op basis van herbouwwaarde onder de verzekeringspolis, fraude heeft gepleegd als gedefinieerd in de begrippenlijst van de Algemene polisvoorwaarden. Fraude heeft volgens Achmea op grond van artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden tot gevolg dat schade niet is verzekerd. De door Achmea verrichte betalingen ter hoogte van € 170.000,00 zijn daarmee onverschuldigd gedaan. Op die basis worden de verrichte betalingen dan ook teruggevorderd.
4.2.
Voor het bestaan van fraude beroept Achmea zich in de kern op twee argumenten.
4.2.1.
Het eerste argument is dat [gedaagde] onjuist heeft verklaard over (onderdelen van) de zonnepaneleninstallatie die op het dak van de afgebrande stal lagen. [gedaagde] heeft voor de gehele installatie zonnepanelen, inclusief omvormer, een schade-uitkering geclaimd. De zonnepanelen waren echter geen eigendom van [gedaagde] en de omvormer bevond zich zelfs niet in de afgebrande stal, maar in de woning van [gedaagde] en is onbeschadigd gebleven. Volgens Achmea heeft [gedaagde] dit alles bewust verzwegen, met het doel om een hogere vergoeding te krijgen dan waarop hij recht had. Ter onderbouwing van deze stellingen beroept Achmea zich met name op het rapport van [naam onderzoeksbureau] (productie 11 bij dagvaarding). Daarnaast stelt zij dat in de eerste offerte van [bedrijfsnaam] (productie 5 bij dagvaarding) een bedrag ter hoogte van € 28.800,00 voor de vervanging van de complete zonnepaneleninstallatie is opgenomen, dit op aangeven van [gedaagde] , maar zulks ten onrechte, gelet op het bestaan van de huurovereenkomst voor de zonnepaneleninstallatie.
4.2.2.
Het tweede argument van Achmea is dat [gedaagde] een tweetal facturen van [bedrijfsnaam] voor herbouw van de stal aan Achmea heeft gestuurd op grond waarvan Achmea € 170.000,00 aan [gedaagde] heeft uitgekeerd. [gedaagde] heeft daarmee voorgewend dat de stal was herbouwd. De stal is echter nooit herbouwd en de facturen aan [bedrijfsnaam] zijn ook nooit betaald. [gedaagde] heeft [bedrijfsnaam] zelfs verzocht om hem voor de twee facturen een creditfactuur te sturen. Van deze gang van zaken heeft hij Achmea niet in kennis gesteld. [gedaagde] heeft, zo blijkt uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] , toegegeven dat hij hier niet de waarheid over heeft verteld tegen Achmea; dat levert fraude op volgens Achmea.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding om het tweede argument van Achmea eerst te bespreken. Voor fraude als bedoeld in artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden, die tot gevolg heeft dat schade niet is verzekerd, is vereist dat komt vast te staan dat [gedaagde] in de richting van Achmea niet de waarheid heeft verteld of niet alles heeft verteld, om een (hogere) vergoeding te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, mede omdat de op dit punt door [gedaagde] aangevoerde verweren, om de hierna te noemen redenen, falen.
4.4.
Uit artikel 26 van de Woonhuis voorwaarden volgt dat bij herbouw hetzelfde object op dezelfde plek dient te worden gebouwd. Het verweer van [gedaagde] dat hij er ook voor mocht kiezen om een kleinere schapenstal te bouwen en hij dan toch recht zou hebben op uitkering op grond van de herbouwwaarde van de oorspronkelijke stal is dan ook onjuist. Vast staat dat [gedaagde] op de plek van de oorspronkelijke stal bewust iets anders, kleiners, heeft gebouwd dan de oorspronkelijke stal. [gedaagde] stelt dat hij een belangrijk deel van de van Achmea ontvangen gelden heeft aangewend voor grondsanering en aan en afvoer van grond. Volgens [gedaagde] was dit noodzakelijk. Ook dit verweer kan [gedaagde] niet baten. De gestelde werkzaamheden, als die zijn uitgevoerd (hetgeen door Achmea wordt betwist en door [gedaagde] niet nader is onderbouwd), gelden namelijk niet als herbouw van de afgebrande stal. Voorgaande onjuiste interpretatie door [gedaagde] van de herbouwvereisten is weliswaar nadelig voor Achmea, maar levert op zichzelf geen fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden op. In deze zaak zijn er echter een aantal bijkomende feiten en omstandigheden komen vast te staan, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat wél sprake is van fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden.
4.4.1.
[gedaagde] heeft om te beginnen de correcte weergave van zijn oorspronkelijke verklaring op pagina 6 en 7 van het rapport van [naam onderzoeksbureau] (productie 11 bij dagvaarding) niet, althans onvoldoende, betwist. Het door [gedaagde] in de conclusie van antwoord gewijzigde standpunt over de herbouw, is geen weerspreking van zijn oorspronkelijke verklaring zoals die uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] volgt. [gedaagde] heeft in eerste instantie verklaard dat hij de twee facturen van [bedrijfsnaam] contant zou hebben voldaan en dat [bedrijfsnaam] de stal voor hem ook grotendeels zou hebben herbouwd. Pas toen hij er door de onderzoeker van [naam onderzoeksbureau] mee werd geconfronteerd dat deze het ongebruikelijk vond dat [gedaagde] geen bewijs had voor de gestelde contante betalingen, heeft [gedaagde] toegegeven dat hij aan [bedrijfsnaam] niets heeft betaald. Vervolgens bleek dat [gedaagde] de overeenkomst met [bedrijfsnaam] had ontbonden en dat de tweede en derde betaling van Achmea door [gedaagde] zijn gedaan nadat aan hem reeds door [bedrijfsnaam] creditfacturen waren gestuurd. Ook heeft [naam onderzoeksbureau] [gedaagde] ermee geconfronteerd dat hij ter plaatse geen stal had aangetroffen en toen heeft [gedaagde] ook op dat punt zijn verklaring gewijzigd en heeft hij bevestigd dat de stal door hem niet is herbouwd. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gedaagde] tegen Achmea niet de waarheid heeft gesproken over de herbouw van de koeienstal.
4.4.2.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling bovendien erkend dat hij Achmea niet op de hoogte heeft gesteld van zijn keuze om de afgebrande stal niet door inschakeling van [bedrijfsnaam] te herbouwen. [gedaagde] heeft Achmea niet verteld dat hij [bedrijfsnaam] om creditfacturen heeft verzocht van de facturen op grond waarvan Achmea naar herbouwwaarde heeft uitgekeerd. [gedaagde] heeft voorts niet betwist dat hij de creditfacturen en de toestand van de herbouw niet onder de aandacht van Achmea heeft gebracht omdat hij graag de herbouwwaarde (volledig) uitgekeerd wilde krijgen. [gedaagde] is er niet in geslaagd om voor deze gang van zaken een deugdelijke verklaring te geven, die de rechtbank kan leiden tot het oordeel dat geen sprake is geweest van, kort gezegd, fraude.
4.5.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat [gedaagde] fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden heeft gepleegd waar het gaat om herbouw van de stal en de uitkering die daarop is gebaseerd. Het door Achmea tevens aan de vordering ten grondslag gelegde (eerste) argument over de zonnepaneleninstallatie hoeft gelet hierop niet nader besproken te worden.
4.6.
Fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden heeft op grond van artikel 7 van de Algemene polisvoorwaarden tot gevolg dat de schade van [gedaagde] niet is verzekerd. De door Achmea gedane betalingen ter hoogte van € 170.000,00 zijn vanwege het ontbreken van dekking zonder rechtsgrond en daarmee onverschuldigd gedaan en dienen door [gedaagde] te worden terugbetaald. De wettelijke rente hierover zal de rechtbank, zoals door Achmea gevorderd en door [gedaagde] niet weersproken, toewijzen vanaf de datum van de door Achmea verrichte betalingen.
Betaling van kosten
4.7.
Uit artikel 5 van de Algemene polisvoorwaarden volgt volgens Achmea een verplichting voor [gedaagde] om bij het vervallen van dekking wegens fraude als bedoeld in de Algemene polisvoorwaarden ook de door Achmea gemaakte kosten terug te betalen. Achmea stelt voor € 11.977,58 aan kosten te hebben gemaakt. Het gaat dan volgens Achmea om de kosten voor de contra-expert van [gedaagde] , het onderzoek door [naam onderzoeksbureau] en interne kosten van haar schade-expert. Achmea onderbouwt deze kosten met facturen (producties 22, 23 en 24 bij dagvaarding).
4.8.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet heeft betwist dat hij gehouden is om bij fraude ook de kosten van de verzekeraar te vergoeden en dat die kosten € 11.977,58 bedragen. De rechtbank zal dat bedrag dan ook als zodanig toewijzen. De wettelijke rente over de kosten wijst de rechtbank toe vanaf de datum van dagvaarden omdat door Achmea geen eerdere ingangsdatum is gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
Achmea vordert tevens een bedrag van € 2.475,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat aan de vereisten voor aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan met de sommatiebrief van 9 april 2021 (productie 17 bij dagvaarding). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt bovendien overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De wettelijke rente hierover zal de rechtbank toewijzen vanaf de datum van dagvaarden omdat door Achmea geen eerdere ingangsdatum is gesteld.
Beslagkosten
4.10.
Achmea vordert [gedaagde] verder te veroordelen tot betaling van de beslagkosten wegens het leggen van conservatoir (derden)beslag. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar en [gedaagde] heeft hiertegen overigens ook geen verweer gevoerd. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.412,15 voor kosten deurwaardersexploten (conform opgave van Achmea uit productie 26 bij dagvaarding), € 667,00 voor griffierecht en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 1.770,00), totaal € 3.849,15. De wettelijke rente hierover wijst de rechtbank toe, zoals door Achmea gevorderd en door [gedaagde] niet weersproken, met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten & nakosten
4.11.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Achmea als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
98,52
- griffierecht
3.533,00
(€ 4.200,00 - € 667,00)
- salaris advocaat
3.540,00
(2 punten × € 1.770,00)
Totaal
7.171,52
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.13.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wijst de rechtbank toe, zoals door Achmea gevorderd en door [gedaagde] niet weersproken, met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 170.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectievelijke dagen waarop door Achmea de betalingen zijn verricht, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea een bedrag te betalen van € 11.977,58, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 van het BW hierover vanaf 6 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea een bedrag te betalen van € 2.475,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 van het BW hierover vanaf 6 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.849,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot dit vonnis vastgesteld op € 7.171,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M.J.A. Smitsmans en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2022.