In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 december 2022 uitspraak gedaan over de waarde van een onroerende zaak, een vrijstaande woning, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 324.000,- per 1 januari 2020, die later verlaagd werd naar € 297.000,- na bezwaar. Eiseres stelde dat de waarde te laag was, vooral gezien de overlast van nabijgelegen windturbines en de mogelijke aanleg van een zonneveld in de toekomst. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
Tijdens de zittingen op 3 augustus en 3 oktober 2022 is de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat de waarde van haar woning niet correct was vastgesteld, omdat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder waren gebruikt, niet voldoende rekening hielden met de overlast van de windturbines. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de ligging van de woning en de overlast, maar dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de waarde van € 297.000,- voor het belastingjaar 2021 niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond.
Wel werd verweerder opgedragen om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden, omdat er enkele tekortkomingen waren in de waardering van de woning. De rechtbank benadrukte dat de waarde van onroerende zaken jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld, los van eerdere jaren, en dat de persoonlijke beleving van eiseres niet leidend is in de waardering. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.