ECLI:NL:RBLIM:2022:10395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
Zaak: 9934189 AZ 22-51
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een slapend dienstverband met verzoek om transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt de werkneemster om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met HEMA B.V. en om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkneemster is sinds 1989 in dienst bij HEMA en heeft verschillende functies bekleed. Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft zij een verzoek ingediend tot ontbinding van haar dienstverband, waarbij zij stelt dat er sprake is van een slapend dienstverband. HEMA heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, wat een voorwaarde is voor het toekennen van de vergoedingen. De kantonrechter oordeelt dat er geen ernstige verwijtbaarheid van HEMA is vastgesteld en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel toewijsbaar is. De werkneemster krijgt de gelegenheid om haar verzoek in te trekken, mocht zij niet akkoord gaan met de ontbinding zonder de vergoedingen. De kantonrechter wijst de verzoeken om de vergoedingen af, maar kent wel de openstaande vakantie- en à la carte uren toe, evenals de eindejaarsuitkering. De proceskosten worden toegewezen aan HEMA.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9934189 AZ VERZ 22-51
Beschikking van 26 oktober 2022
in de zaak van
[verzoekende partij],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. C.C. Berends
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEMA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
gemachtigde mr. N.C. Six-Scheffer.
Partijen zullen hierna [verzoekende partij] en Hema genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met zes bijlagen
  • het verweerschrift met acht bijlagen
  • de namens [verzoekende partij] nagezonden bijlagen 7 tot en met 16
  • de namens Hema nagezonden bijlage 9
  • de mondelinge behandeling op 12 oktober 2022 waarbij namens Hema een pleitnota is overgelegd en waarbij namens [verzoekende partij] een (beter) leesbare kopie van bijlage 8 is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is op 1 april 1989 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Hema.
2.2.
In 2009 was [verzoekende partij] in de functie van [functie 1] . In verband met een reorganisatie binnen Hema is deze functie per 1 november 2009 komen te vervallen.
2.3.
Hema heeft aan [verzoekende partij] met ingang van 1 november 2009 de (nieuwe) functie van [functie 2] aangeboden en [verzoekende partij] heeft dat aanbod geaccepteerd. Onderdeel van deze leidinggevende functie is, dat de [functie 2] mogelijk overgeplaatst kan worden naar een andere Hema-vestiging.
2.4.
[verzoekende partij] heeft van 1 november 2009 tot 17 december 2014 als [functie 2] gewerkt in de vestiging te Maastricht, voor 28 uur per week verspreid over vier dagen.
2.5.
[verzoekende partij] is vervolgens overgeplaatst naar een Hema-vestiging te Roermond. Daar heeft zij aansluitend gewerkt tot november 2018.
2.6.
Van november 2018 tot september 2019 heeft [verzoekende partij] gewerkt in een Hema-vestiging te Heerlen.
2.7.
[verzoekende partij] is vervolgens overgeplaatst naar de Hema-vestiging in het centrum van Maastricht alwaar zij met ingang van 9 september 2019 zou moeten beginnen.
2.8.
Voorafgaand aan die overplaatsing heeft [verzoekende partij] op 6 september 2019 gesproken met [naam 1] , Filiaal Manager van de betreffende vestiging. Direct daarna heeft [verzoekende partij] zich ziekgemeld en is zij onafgebroken ziek gebleven.
2.9.
In juni 2022 heeft Hema aan [verzoekende partij] voorgesteld de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding. [verzoekende partij] is met dat voorstel niet akkoord gegaan omdat zij naast de transitievergoeding ook een billijke vergoeding wil. Hema heeft daarop aan [verzoekende partij] medegedeeld niet bereid te zijn tot betaling van een billijke vergoeding.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt:
de arbeidsovereenkomst met Hema te ontbinden op de kortst mogelijke termijn;
te bepalen dat Hema een transitievergoeding verschuldigd is;
te bepalen dat Hema een billijke vergoeding verschuldigd is;
uitbetaling van de nog openstaande vakantie-/Ala Carte uren;
uitbetaling van de 90 vakantie-uren die door Hema nooit ter beschikking gesteld zijn, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
uitbetaling van de eindejaarsuitkering;
Hema te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Hema voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal hierna achtereenvolgens de verschillende onderdelen van het verzoek van [verzoekende partij] beoordelen.
de ontbinding
4.2.
Tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft Hema geen verweer gevoerd. Dit onderdeel is dus eigenlijk toewijsbaar. Toch kan dit onderdeel nu nog niet zonder meer worden toegewezen. Dat komt door het bepaalde in art. 7:686a lid 6 en lid 7 BW. Daarin is geregeld dat de verzoeker, als deze naast de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ook om een daaraan te verbinden vergoeding verzoekt, de gelegenheid moet krijgen het verzoek in te trekken als de kantonrechter voornemens is de ontbinding uit te spreken zonder daaraan de door verzoeker verzochte vergoeding te verbinden.
De kantonrechter begrijpt dat [verzoekende partij] in de onderdelen 2. en 3. beoogt te verzoeken om Hema te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Die onderdelen zullen (dat zal hierna blijken) worden afgewezen. Hieruit volgt dat op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 en lid 7 BW de kantonrechter in de beslissing zal opnemen dat zij voornemens is de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en dat aan [verzoekende partij] een termijn van veertien dagen zal worden gegeven waarbinnen zij haar verzoek kan intrekken. In het geval [verzoekende partij] haar verzoek niet intrekt, zal de einddatum van de arbeidsovereenkomst worden bepaald op 9 november 2022.
de transitievergoeding
4.3.
[verzoekende partij] stelt dat Hema aan haar de wettelijke transitievergoeding van € 27.090,86 verschuldigd is. Zij onderbouwt die stelling met het argument dat Hema op grond van “goed werkgeverschap gehouden is om akkoord te gaan met een beëindigingsvoorstel van [verzoekende partij] met daarbij in ieder geval toekenning van de wettelijke transitievergoeding”. [verzoekende partij] doet in dat verband een beroep op het Xella-arrest van de HR (ECLI:NL:HR:2019:1734).
De kantonrechter is van oordeel dat op deze aangevoerde grondslag de transitievergoeding niet toewijsbaar is. [verzoekende partij] verzoekt zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dan is een transitievergoeding alleen toewijsbaar als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Hema. Dit volgt uit art. 7:673 lid 1 aanhef en sub b onder 1 BW. Het Xella-arrest maakt dit niet anders.
4.4.
Voor zover [verzoekende partij] ook heeft beoogd aan dit onderdeel van haar verzoek ten grondslag te leggen dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Hema, is de kantonrechter van oordeel dat ook op die grondslag de transitievergoeding niet toewijsbaar is. Van ernstig verwijtbaar handelen van Hema als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden is namelijk niet gebleken. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.4.1.
[verzoekende partij] voert aan dat zij in 2014 uit angst om haar functie als [functie 2] te verliezen akkoord is gegaan met overplaatsing naar de Hema-vestiging te Roermond. De kantonrechter stelt echter vast dat [verzoekende partij] in 2009 de (nieuwe) functie van [functie 2] heeft geaccepteerd en dat [verzoekende partij] destijds wist dat bij die functie hoort dat de [functie 2] overgeplaatst kan worden naar een andere vestiging. Hema heeft [verzoekende partij] daar vooraf over geïnformeerd. Verder valt niet in te zien welk verwijt Hema gemaakt kan worden van het feit dat zij [verzoekende partij] destijds naar Roermond heeft overgeplaatst. [verzoekende partij] stelt daar namelijk niets over en Hema voert in haar verweerschrift zelfs aan dat de overplaatsing naar Roermond een bewuste keuze van [verzoekende partij] geweest is.
4.4.2.
[verzoekende partij] legt verder een brief over die zij kennelijk in 2014 heeft gericht aan “ [naam 2] ”. In de brief vraagt [verzoekende partij] om overplaatsing naar een Hema-vestiging in Heer (te Maastricht) als verkoopster. Hema heeft in reactie hierop een verklaring van (voormalig leidinggevende) [naam 2] overgelegd waarin staat dat hij deze brief niet kent. Verder heeft Hema hiertegen aangevoerd dat zij geen enkel belang er bij heeft om niet mee te werken aan een verzoek om demotie. De kantonrechter is op dit punt van oordeel dat niet valt in te zien welk verwijt Hema gemaakt kan worden, reeds omdat niet in rechte kan worden vastgesteld dat de brief Hema ooit heeft bereikt.
4.4.3.
[verzoekende partij] betoogt dat zij een moeilijke tijd in Roermond heeft gehad. Zo moest zij lang reizen, iedere dag om 04.00 uur opstaan en had zij gezondheidsproblemen. Ook wijst zij erop dat zij alleenstaande ouder is met de zorg voor een dochter. De kantonrechter is van oordeel dat ook op dit punt niet valt in te zien welk (ernstig) verwijt Hema van dit alles gemaakt kan worden. Een werkdag begon op zijn vroegst om 07.00 en het is de keus van [verzoekende partij] om dan reeds om 04.00 uur op te staan omdat zij dat kennelijk noodzakelijk vond in verband met huishoudelijke taken. Bovendien heeft [verzoekende partij] niet gereageerd op het verweer van Hema dat een [functie 2] indien gewenst later kon beginnen. Nergens is verder uit gebleken dat Hema van [verzoekende partij] verlangd heeft te komen werken terwijl zij daartoe (wellicht) wegens gezondheidsproblemen niet toe in staat was. [verzoekende partij] maakt melding van incontinentieklachten, maar Hema heeft betwist dat zij daarvan op de hoogte was zodat Hema daar ook geen rekening mee kon houden, en bewijs dat Hema hiervan wel op de hoogte was, ontbreekt. Ter zitting heeft [verzoekende partij] nog betoogd dat zij in Roermond meerdere vestigingen diende te openen, maar dat dit tot de taak van [verzoekende partij] behoorde is niet komen vast te staan. Hema heeft dat namelijk betwist en [verzoekende partij] is daar verder niet op ingegaan.
4.4.4.
[verzoekende partij] stelt dat de overplaatsing naar Heerlen in 2018 het gevolg is geweest van een gesprek dat zij heeft gevoerd met (destijds regiomanager) [naam] . Zij stelt dat bij dat gesprek aan de orde is geweest dat zij overspannen dreigde te worden in Roermond en dat [naam] daarom de overplaatsing naar Heerlen heeft geregeld met de toezegging dat zij (in verband met haar gezondheidsklachten) voor een periode van 2 à 3 jaar niet overgeplaatst zou worden. Vervolgens heeft Hema haar in strijd met die toezegging tien maanden later overgeplaatst naar Maastricht. [verzoekende partij] stelt dat hier sprake is geweest van “vriendjespolitiek”: een [functie 2] in Maastricht – een kennis van [naam] – wilde overgeplaatst worden naar Heerlen en [naam] heeft dat zo geregeld waardoor [verzoekende partij] naar Maastricht overgeplaatst moest worden. Hema stelt daar onder meer een verklaring van [naam] tegenover. Volgens [naam] is [verzoekende partij] destijds overgeplaatst omdat [verzoekende partij] dan “korter bij huis” zou kunnen werken en heeft hij geen toezegging gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Hema zo voldoende gemotiveerd betwist dat die toezegging is gedaan. [verzoekende partij] zal niet toegelaten worden te bewijzen dat [naam] de gestelde toezegging wel degelijk gedaan heeft. Immers, zelfs als [naam] die toezegging wel gedaan heeft en [verzoekende partij] in strijd met die toezegging tien maanden later is overgeplaatst naar Maastricht, dan nog is dat onvoldoende om tot de conclusie te komen dat Hema daardoor zodanig
ernstigverwijtbaar gehandeld heeft dat als gevolg daarvan de arbeidsovereenkomst dient te eindigen. Hema valt dan weliswaar een verwijt te maken maar feiten en omstandigheden die maken dat dit verwijt als ernstig moet moeten gekwalificeerd ontbreken. Hema heeft voor wat betreft de overige hiervoor vermelde verwijten nog overtuigend aangevoerd dat een beslissing tot overplaatsing van een [functie 2] een beslissing is die door een regiomanager én een HR businesspartner tezamen genomen wordt, zodat van vriendjespolitiek door [naam] geen sprake kan zijn.
4.4.5.
[verzoekende partij] voert verder aan dat zij wegens haar incontinentieklachten niet in staat was om de werkzaamheden in Maastricht uit te voeren. Ook hier valt niet in te zien welk verwijt Hema daarvan gemaakt kan worden. Hema stelt namelijk niet op de hoogte te zijn van die klachten. Niet is gebleken dat [verzoekende partij] vooraf heeft gezegd dat zij door die klachten het werk in Maastricht niet zou kunnen verrichten. De kantonrechter stelt wel vast dat [verzoekende partij] haar werkzaamheden in Maastricht nooit verricht heeft en dat zij van meet af aan door de bedrijfsarts arbeidsongeschikt is bevonden. Of het oordeel van de bedrijfsarts over [verzoekende partij] ’ arbeidsongeschiktheid ook met incontinentieklachten te maken heeft, valt echter niet vast te stellen.
4.5.
[verzoekende partij] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Hema omdat haar dienstverband na een periode van arbeidsongeschiktheid kan worden aangemerkt als een slapend dienstverband: de verplichting van Hema tot betaling van het loon is na twee jaar arbeidsongeschiktheid van [verzoekende partij] tot een einde gekomen en [verzoekende partij] is als gevolg van de arbeidsongeschiktheid niet in staat de overeengekomen arbeid te verrichten. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat deze situatie is ontstaan door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Hema. [verzoekende partij] heeft daarom als de arbeidsovereenkomst op haar verzoek wordt ontbonden geen recht op een transitievergoeding.
de billijke vergoeding
4.6.
Omdat de arbeidsovereenkomst niet als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van Hema wordt ontbonden, heeft [verzoekende partij] evenmin recht op een billijke vergoeding.
openstaande vakantie-uren / à la carte uren / 90 niet ter beschikking gestelde vakantie-uren
4.7.
[verzoekende partij] verwijst voor dit onderdeel naar het door haar als bijlage 3 in het geding gebrachte overzicht. Daarop staat een saldo van 223,86 openstaande vakantie-uren vermeld en à la carte uren van in totaal 353. In haar verweer zegt Hema toe dat deze uren bij de eindafrekening uitbetaald zullen worden. Gelet op dit verweer is het verzoek van [verzoekende partij] in zoverre toewijsbaar dat Hema in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden veroordeeld tot betaling van respectievelijk 223,86 en 353 uren.
4.8.
Het door [verzoekende partij] overgelegde overzicht biedt geen inzicht in haar stelling dat Hema ook nog 90 niet ter beschikking gestelde vakantie-uren aan haar dient uit te betalen. In haar verzoekschrift en ter zitting heeft [verzoekende partij] dit onderdeel van haar verzoek verder ook niet toegelicht. Het verweer van Hema komt erop neer dat [verzoekende partij] in staat geweest is die vakantie-uren op te nemen, dat zij dat niet gedaan heeft en dat daardoor die vakantie-uren zijn komen te vervallen. Op deze gemotiveerde betwisting van dit niet of nauwelijks onderbouwde onderdeel van haar verzoek heeft [verzoekende partij] niet gereageerd. Hierdoor is niet vast komen te staan dat Hema aan haar bij het einde van de arbeidsovereenkomst ook nog deze 90 vakantie-uren dient uit te betalen. Dit gedeelte van [verzoekende partij] ’ verzoek zal dus worden afgewezen.
eindejaarsuitkering
4.9.
Tegen het verzoek om Hema te veroordelen tot betaling van de eindejaarsuitkering heeft Hema geen verweer gevoerd. Dit onderdeel zal in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden toegewezen.
proceskosten
4.10.
Voor het geval [verzoekende partij] haar verzoek niet intrekt, zal de kantonrechter
haar veroordelen in de proceskosten. Achterliggende gedachte hierbij is dat Hema van meet af aan akkoord is geweest met beëindiging van de arbeidsovereenkomst nadat haar loondoorbetalingsverplichting tot een einde was gekomen en dat deze procedure enkel noodzakelijk is geworden omdat [verzoekende partij] onterecht een billijke vergoeding wilde.
4.11.
Ook als [verzoekende partij] haar verzoek intrekt, zal zij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Hema begroot op € 724,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
indien [verzoekende partij] haar verzoek niet binnen veertien dagen na heden intrekt
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen,
5.2.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 9 november 2022,
5.3.
veroordeelt Hema tot betaling aan [verzoekende partij] van 223,86 vakantie-uren en 353 à la carte uren,
5.4.
veroordeelt Hema tot betaling aan [verzoekende partij] van de eindejaarsuitkering,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.6.
veroordeelt [verzoekende partij] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Hema tot op heden begroot op € 724,00,
indien [verzoekende partij] haar verzoek binnen veertien dagen na heden intrekt
5.7.
veroordeelt [verzoekende partij] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Hema tot op heden begroot op € 724,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.
Type: RW