Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Eiser is van mening dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 5.1 van het Beh en voor zover is gesteld dat eiser handelt in strijd met gebruikseisen, hetgeen hij ook bestrijdt, leidt dit niet tot overtreding van genoemd artikel.
5. Met het verweerschrift heeft verweerder verklaard dat de in geding zijnde handhaving enkel ziet op overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van het Beh in samenhang met bijlage 1, behorende bij artikel 3, eerste lid, artikel 4 en artikel 5, eerste lid van het Beh en dat het beweerdelijke niet voldoen van de luchtwasser aan de systeembeschrijving op stal B, dan wel de discussie daarover, daarmee niet relevant is. Uit het verweerschrift blijkt dat eiser verweten wordt dat hij, op de controlemomenten, stal A en/of C in gebruik had zonder dat op die momenten ook stal B in gebruik was. Verweerder is van mening dat eiser daarom op die controlemomenten geen gebruik maakte van de interne salderingsmogelijkheid en stal A en/of C in gebruik had in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van het Beh. In de situatie waarin stal A en/of C in gebruik is, zonder gelijktijdig gebruik van stal B, dan wel het in werking zijn van het huisvestingssysteem in stal B, is niet voldaan aan de vereisten voor intern salderen en moet de drijver van de inrichting voldoen aan de emissienormen voor emissiearme stallen, ook voor de stallen A en C.
6. Belanghebbende vindt dat het bestreden besluit terecht is genomen en het beroep / verzoek om voorlopige voorzieningen moet worden afgewezen, zodat hij en zijn gezin in een draaglijkere situatie terecht komen als het gaat om overlast / stank.
Spoedeisendheid
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voor het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijke onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter gelegen in het feit dat verzoeker direct een dwangsom verbeurt van € 30.000,- als hij de stallen A en/of C in gebruik neemt.
Tevens uitspraak op het beroep
8. Na afloop van de behandeling van de zaak is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wel of geen overtreding van het Beh?
9. In deze zaak gaat het enkel om de gestelde overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van het Beh. Het verweerschrift heeft in zoverre de noodzakelijke helderheid gebracht over de strekking van het primaire en het bestreden besluit. Het gaat in dit geding niet om de vraag of het bedrijf van eiser voldoet aan (de voorschriften van) de geldende omgevingsvergunning maar of eisers bedrijfsvoering strijd oplevert met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van het Beh. Uitdrukkelijk is in dit geding niet aan de orde het al dan niet voldoen aan de voorschriften 5.1 en 5.4 uit de omgevingsvergunning van 10 mei 2021. Evenmin is de omvang van de vergunningplicht thans in geding.
De voorzieningenrechter ziet zich concreet geplaatst voor beantwoording van de vraag of de grondslag voor handhaving kan worden gevonden in het feit dat eiser stal A en/of C gebruikt zonder gelijktijdig gebruik van stal B, welke stal is vergund met een luchtwasser en op grond waarvan de stallen A en C met toepassing van interne saldering nog geëxploiteerd mogen worden. Ter zitting is vastgesteld dat het hier gaat om afzonderlijke, solitaire, stallen die niet met elkaar verbonden zijn, ook niet via het luchtwassysteem. Het voorgeschreven luchtwassysteem werkt enkel in stal B.
10. In artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a van het Beh is bepaald dat degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens (…) geen huisvestingssystemen toepast met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die voor een tot die hoofdcategorieën behorende diercategorie is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015.
In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid, onderdeel a, niet geldt voor huisvestingssystemen die deel uitmaken van een dierenverblijf dat voor 1 januari 2007 is opgericht, indien de totale ammoniakemissie van de tot de inrichting behorende huisvestingssystemen niet hoger is dan de totale ammoniakemissie die de huisvestingssystemen op grond van het eerste lid, berekend op basis van de maximale emissiewaarden per afzonderlijk huisvestingssysteem, zouden mogen veroorzaken.
11. Het Beh stelt grenzen aan de emissie van ammoniak en fijn stof uit huisvestingssystemen, in de vorm van maximale emissiewaarden. Uit de Nota van Toelichting bij het Beh volgt dat artikel 5 bepaalt dat voor de hoofdcategorie varkens (…) de huisvestingssystemen van het dierenverblijf waar ze onderdeel van uitmaken, moeten voldoen aan bepaalde maximale emissiewaarden voor ammoniak. Het Beh bepaalt dat dierenverblijven emissiearm moeten zijn, als er emissiearme huisvestingssystemen beschikbaar zijn. Het besluit bevat maximale emissiewaarden: alleen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, zijn toegestaan.
Net als het ingetrokken Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is het Beh primair gericht tot de drijver van de inrichting als degene die verantwoordelijk is voor de naleving van de eisen. Bij het opstellen van de eisen is rekening gehouden met de uitvoerbaarheid daarvan door de drijver van de inrichting. Bij de bouw of uitbreiding van een stal hoeft de drijver van de inrichting slechts na te gaan of met het gekozen huisvestingssysteem wordt voldaan aan de eisen van het besluit.
Intern salderen is mogelijk met het Beh. Interne saldering is: binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen beste beschikbare technieken (BBT) toepassen. Voorwaarde is wel dat de veehouder de gemiste ammoniakreductie compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen. Intern salderen kan alleen bij huisvestingssystemen in stallen die zijn opgericht vóór 1 januari 2007. Intern salderen is de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen BBT toe te passen. Daarbij wordt aan de hand van het aantal gerealiseerde dierplaatsen in de onderscheiden huisvestingssystemen, maximale emissiewaarden berekend, waaraan de drijver zich moet houden.
12. Uit het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het Beh gericht is op de uitvoering en de inrichting van huisvestingssystemen en niet op het feitelijke gebruik en de feitelijke inzet van de verschillende huisvestingssystemen op een bepaald (controle)moment. Het brengt ook mee dat de hele inrichting, of wel: het geheel van de inrichting, moet voldoen aan het Beh. Als, op basis van theoretische berekening, voldoende compensatie kan worden bereikt voor traditionele stallen dan mogen die, met bepaalde aantallen dierplaatsen, in strijd met het voorschrift van BBT gebruikt worden zolang de totale berekende maximale emissiewaarden voor de gehele inrichting niet worden overschreden.
13. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat artikel 5.1 van het Beh weliswaar een handhavingsgrond kan bieden, maar alleen als het gaat om het inrichten en de uitvoering van de stallen en de dierplaatsen. Bij de verlening van de omgevingsvergunning aan eiser op 10 mei 2021 is doorslaggevend geweest dat stal B werd uitgerust met een luchtwasser BWL 2007.05.V7, zodat, via het principe van interne saldering, de stallen A en C, met traditionele stalsystemen, ook nog in hun uitvoering gebruikt konden (blijven) worden op de grondslag van interne saldering (en met een bepaald vergund aantal dierplaatsen). Verweerder heeft hieruit afgeleid dat de stallen A en C enkel in gebruik mogen zijn als (tegelijkertijd) ook stal B bezet, in gebruik en in werking is. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter in het Beh evenwel geen grondslag. Het Beh verplicht tot een bepaalde inrichting en uitvoering van de huisvestingssystemen, en laat de mogelijkheid open ook traditionele stallen te blijven gebruiken. Dat het feitelijke gebruik van traditionele stallen beperkt is tot de tijd dat ook de stal B met BBT in gebruik is, leest de voorzieningenrechter niet in het Beh, noch in de toelichting. Anders dan verweerder en de belanghebbende menen, acht de voorzieningenrechter het gebruik van de stallen A en/of C met bezetting van de vergunde aantallen dierplaatsen, zonder gelijktijdig gebruik van stal B, niet illegaal, althans niet in strijd met artikel 5.1 van het Beh (zolang de totale vergunde emissie van de inrichting niet wordt overschreden). Mogelijke andere overtredingen zijn nu in dit geding niet aan de orde.
14. De vergunde situatie met toepassing van interne saldering op grond van het Beh behelst een maximale ammoniakemissie voor de gehele inrichting met de vergunde dierplaatsen en niet gesteld of gebleken is dat de wijze waarop eiser gebruik maakte van de stallen op enig (controle)moment heeft geleid tot een hogere dan de vergunde maximale emissie die geldt voor eisers inrichting, zoals beschreven in de tabel van voorschrift 5.1 van de revisievergunning van 10 mei 2021. Uit de controlerapporten valt niet af te leiden dat er op enig moment sprake is geweest van overschrijding van de toegestane maximale emissies voor de inrichting / per stal.
15. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit gaan uit van de vaststelling dat de inrichting van eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor interne saldering en op grond van het verweerschrift is duidelijk geworden dat het in dit geding niet gaat om het beweerdelijke niet voldoen van de luchtwasser aan de systeembeschrijving op stal B.
De voorzieningenrechter ziet nog aanleiding om in dit geding over handhaving op grond van artikel 5.1 van het Beh overwegingen te wijden aan de vereisten voor interne saldering aangaande de luchtwasser. Als de inrichting daaraan niet voldoet, is het gebruik van de stallen A en C immers niet meer toegestaan.
16. Op 4 januari 2022 is vastgesteld dat het gebruik van de luchtwasser in stal B tijdens die controle voldeed aan de systeembeschrijving en er zijn geen afwijkingen inzake geldende parameters vastgesteld. In de tekst van het primaire besluit is weliswaar sprake van andere controles (van 25 november 2020, 19 november 2021 en 21 december 2021) maar er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gegronde reden om de controle van 4 januari 2022 niet ook te betrekken bij de primaire beslissing tot handhaving. En daarmee staat vast dat ten tijde van het primaire besluit was voldaan aan de vereisten voor intern salderen in die zin dat sprake was van een functionerende luchtwasser van het type BWL 2007.05.V7.
Dat betekent dat het primaire besluit, waarin staat dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot interne saldering nu stal B niet is voorzien van een chemisch luchtwassysteem met 95% emissiereductie (noch dat die stal als zodanig in werking is), niet juist was en ten aanzien van de aan de handhaving kennelijk ten grondslag gelegde overtreding van artikel 5.1 van het Beh niet gedragen werd door de daaraan gegeven draagkrachtige motivering.
17. Bij het bestreden besluit zijn nieuwe feiten en omstandigheden, voortkomend uit een controle van 31 januari 2022, meegewogen. Daarbij is doorslaggevend geacht dat er op dat moment geen dieren waren geplaatst in enige stal en er daarom geen sprake (meer) was van een overtreding. De overtreding van artikel 5.1 van het Beh werd naar de tekst van het bestreden besluit vervolgens gezien in het niet aanwezig zijn van een luchtkanaal in de nok van stal B.
Inmiddels heeft ook de (kennelijk niet relevante) discussie over de noodzaak van een luchtkanaal in stal B tot het standpunt geleid dat de omgevingsvergunning van 10 mei 2021 aangepast moet worden omdat bij de aanvraag, en derhalve bij de vergunningverlening, sprake was van een onjuist leaflet.
Niet valt in te zien dat het niet aanwezig zijn van een luchtkanaal in de nok van stal B, die ten tijde van het primaire besluit ook niet aanwezig is geweest, leidt tot de conclusie dat stal B niet was voorzien van een functionerende luchtwasser van het type BWL 2007.05.V7.
18. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de inrichting van eiser niet voldeed aan de vereisten voor interne saldering en meer concreet in dit geval: aan het vereiste (voor stal B) van een functionerend luchtwassysteem zoals vergund. Hetgeen belanghebbende daarover, in algemene zin, heeft aangevoerd leidt de voorzieningenrechter niet tot een andere conclusie voor zover het betreft de in dit geding aan de orde zijnde rechtsvraag over handhaving op grond van artikel 5.1 van het Beh.
19. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder aan artikel 5.1 van het Beh in het onderhavige geval een onjuiste toepassing heeft gegeven. Niet ten tijde van het primaire besluit noch ten tijde van het bestreden besluit was er sprake van een overtreding van artikel 5.1 van het Beh. Er is geen grond om ervan uit te gaan dat de stallen A en/of C niet ook onafhankelijk van stal B, voor zover het gaat om de toepassing van artikel 5.1 van het Beh, en binnen de condities van de omgevingsvergunning van 10 mei 2021, in gebruik mogen worden genomen. Verweerder was dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre niet bevoegd handhavend op te treden.