ECLI:NL:RBLIM:2022:10383

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
ROE 21 / 2756
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure met schikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling. Verzoeker, een inwoner van Heerlen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, dat de bijstandsuitkering van verzoeker over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 maart 2019 terugvorderde. Het primaire besluit, genomen op 10 mei 2021, hield in dat een bedrag van € 14.511,29 aan bijstandsuitkering en € 75,00 in het kader van de Fit & Fun-regeling teruggevorderd zou worden, naast een boete van € 645,24. Na bezwaar werd het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 11.991,58, maar verzoeker ging in beroep tegen dit besluit.

Tijdens de procedure zijn partijen tot een schikking gekomen in een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft aangegeven dat een proceskostenvergoeding niet aan de orde is, omdat de schikking in de hoger beroep procedure niet direct verband houdt met de proceskosten in deze zaak.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van het beroep niet het gevolg was van tegemoetkoming door verweerder in deze procedure. De schikking in de hoger beroep procedure heeft betrekking op een andere periode en de rechtbank concludeert dat de finale kwijting die partijen elkaar hebben verleend ook de proceskosten in deze zaak raakt. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 2756
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 op het verzoek om proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de bijstandsuitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 1 juni 2018 tot en met 31 maart 2019 ad € 14.511,29 (bruto) terug te vorderen, de aan verzoeker verstrekte uitkering in het kader van de Fit & Fun-regeling ad € 75,00 terug te vorderen en aan verzoeker een boete op te leggen van € 645,24. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de terug te vorderen bijstand en wel in die zin dat het terug te vorderen bedrag wordt vastgesteld op € 11.991,58; voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Ten tijde van de onderhavige procedure zijn partijen tot een schikking gekomen in het kader van de hoger beroep procedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB 21 / 755) inzake de herziening en intrekking van het recht op bijstand over de periode 1 juni 2018 tot en met 5 februari 2019. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 24 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten.
Verweerder heeft hierop bij brief van 26 oktober 2022 gereageerd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk
gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. De rechtbank stelt vast dat veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van deze artikelen kan de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten (als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb) als daarom is verzocht. Daarbij is vereist dat verweerder geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan datgene wat de indiener van het beroepschrift wil(de).
4. Volgens verweerder is een proceskostenvergoeding in deze zaak niet aan de orde. Partijen zijn, op initiatief van de Centrale Raad van Beroep in de procedure 21 / 755, tot de volgende schikking gekomen: verweerder beperkt de vordering op verzoeker die uit het bestreden besluit is voortgevloeid tot een bedrag van € 3.645,24 (€ 3.000,00 terugvordering van de bijstand en € 645,24 voor de boete).
5. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen reden is om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De intrekking van het beroep heeft niet plaatsgevonden omdat verweerder in deze procedure aan verzoeker is tegemoetgekomen. De schikking in 21 / 755 heeft betrekking op herziening van de uitkering over de periode 1 juni 2018 tot en met 5 februari 2019, alsmede over de intrekking vanaf 6 februari 2019. De periode hier in geding is de periode 1 juni 2018 tot en met 31 maart 2019, waarbij verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht dat de terugvordering over de periode 6 februari 2019 tot en met 31 maart 2019 voortvloeit uit de intrekking vanaf eerstgenoemde datum. Het bestreden besluit is door verweerder niet gewijzigd of ingetrokken. Wel zijn door de schikking ter zitting van de Centrale Raad van Beroep de gevolgen van de herziening en intrekking casu quo de terugvordering beperkt, waarbij partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. De rechtbank kan dit niet anders verstaan dan dat deze finale kwijting ook de proceskosten in de onderhavige zaak raakt.
6. Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 december 2022
AC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.