ECLI:NL:RBLIM:2022:10245

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
03/307752 / HA RK 22-198 / 03/307819 HA RK 22-200
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 1 september 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door Twaelf Legal Services B.V. (TLS) tegen mr. A.H.M.J.F. Piëtte, rechter in de rechtbank Limburg. Het wrakingsverzoek volgde op een mondelinge behandeling op 25 juli 2022 in een civiele zaak tussen TLS en Collect & Legal Services B.V. (CLS). Tijdens deze behandeling diende TLS een schriftelijk verzoek tot wraking in, omdat zij meende dat de rechter partijdig was. De rechter had echter in een schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten en was niet verschenen op de zitting van de wrakingskamer.

De wrakingskamer heeft de tijdigheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de gronden voor het verzoek al eerder bekend waren. De rechter had in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat het verzoek al op papier was voorbereid vóór de zitting van 25 juli 2022 en dat het eerder ingediend had moeten worden. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, omdat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat tegenspreken.

De wrakingskamer concludeerde dat de uitleg van TLS over de tijdigheid van het verzoek niet afdoende was en dat er geen grond was voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen aanwijzingen waren dat de rechter partijdig was of dat er sprake was van rechtsweigering. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 september 2022.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/307752 / HA RK 22-198 / 03/307819 HA RK 22-200
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 1 september 2022
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWAELF LEGAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Weert,
verzoekster,
gemachtigde R. Wisse (DC&LS B.V.),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. A.H.M.J.F. Piëtte,
rechter in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

1.1.
Op 25 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad in de zaak van Twaelf Legal Services B.V. (hierna: TLS) tegen Collect & Legal Services B.V.
(hierna: CLS) (zaaknummer 8876732 CV EXPL 20-6042). Tijdens de behandeling van de zaak is door verzoekster een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
1.2.
Op 2 augustus 2022 heeft de rechter in een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft tevens te kennen gegeven dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 24 augustus 2022. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar bestuurder, mevrouw [naam bestuurder 1] , bijgestaan door haar gemachtigde R.Wisse, zijn ter zitting verschenen. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting van 24 augustus 2022 het wrakingsverzoek nader toegelicht. Verzoekster legt de hele gang van zaken rondom het royementsverzoek en de rechtsweigering door de rechter ten grondslag aan het wrakingsverzoek.. De rechter heeft niet gereageerd op het herhaalde verzoek tot royement van het door TPG opgeworpen incident tot tussenkomst. Daarnaast heeft de rechter nagelaten zich uit te laten over de bevoegdheid van de heer [naam bestuurder 2] , indirect bestuurder van TPG, NIAB en CLS. Door deze rechtsweigering is de schijn van partijdigheid gewekt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft primair aangevoerd – onder verwijzing naar artikel 1, vijfde lid van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg - dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Het wrakingsverzoek was op papier reeds voorbereid vóór de zitting van 25 juli 2022 en ziet op handelen of nalaten van de rechtbank in de periode oktober/november 2021.
Het verzoek had daarmee eerder en in ieder geval voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 25 juli 2022 gedaan kunnen en moeten worden.
3.2.
Daarnaast stelt verzoekster ten onrechte dat er niet op intrekkingsverzoeken is gereageerd. In het vonnis in het incident is gemotiveerd aangegeven waarom geen gehoor kon worden gegeven aan de brieven waarin gesproken is over intrekking van het incident. Daags voor de zitting is door TLS een akte tot royement ingediend. De rechtbank wordt in het wrakingsverzoek niet verweten dat daarop nog niet is gereageerd. Ter mondelinge behandeling is de intrekking, zoals blijkt uit het proces-verbaal, wel ter sprake gekomen.
De rechter is van mening dat er geen grond aanwezig is om tot toewijzing van het wrakingsverzoek te komen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Namens wie is de wraking verzocht
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de gemachtigde van TLS aangegeven dat het wrakingsverzoek enkel en alleen namens TLS is gedaan. De wrakingskamer zal het dan ook zo opvatten.
Tijdigheid
4.3.
Door de rechter is er op gewezen dat een wrakingsverzoek gedaan moet worden als de redenen waarop men dat verzoek wil baseren bij de verzoeker bekend zijn. Wordt daar mee gewacht, dan dient het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard. Nu de redenen voor het verzoek klaarblijkelijk (deels) zijn gelegen in 2021 en de verzoeker het wrakingsverzoek bovendien al op papier had staan voorafgaand aan de zitting – het bewijs, zo begrijpt de wrakingskamer, dat het verzoek niet was ingegeven door iets wat op de zitting zelf is gebeurd – had verzoeker het wrakingsverzoek eerder kunnen en moeten doen.
4.4.
TLS heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht waarom zij met het indienen van het wrakingsverzoek heeft gewacht. De wrakingskamer begrijpt die toelichting aldus dat verzoeker de gang van zaken tijdens de zitting wilde afwachten. En dan met name het standpunt van de rechter met betrekking tot het door TPG verzochte royement van het door haar opgeworpen incident. Toen daar na enige tijd geen uitsluitsel over kwam en de rechter zelfs leek af te wijken van een eerder gegeven oordeel in deze zaak is alsnog tot wraking besloten.
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de uitleg van verzoeker met betrekking tot het gekozen tijdstip voor het verzoek tot wraking afdoende is. Zeker nu ook namens de rechtbank voorafgaand aan de zitting was bericht dat tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot royement van het incident nog aan de orde zou komen. Het is begrijpelijk dat verzoeker daar eerst op heeft willen wachten.
De inhoudelijke beoordeling
4.6.
Uit het wrakingsverzoek zoals gedaan tijdens de mondelinge behandeling en de nadere toelichting daarbij, die verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verstrekt, begrijpt de wrakingskamer dat het gaat om een opeenstapeling van feiten rondom het hiervoor al genoemde royementsverzoek. Dat verzoek was al gedaan op 7 juni, 18 oktober en 13 november 2021 maar een antwoord is steeds uitgebleven. Tenslotte is het verzoek nogmaals herhaald op 18 juli 2022. Tijdens het laatste telefonische contact tussen de gemachtigde van verzoeker en de griffie is aangegeven dat de rechter de kwestie tijdens de mondelinge behandeling aan de orde wilde stellen en is geen inhoudelijke reactie gegeven. Ook steekt het TLS dat aan haar geen gelegenheid is gegeven om in het incident een conclusie van antwoord te nemen.
4.7.
Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot royement wel aan de orde heeft gesteld, maar dat de wederpartij daar niet inhoudelijk op heeft gereageerd en slechts om aanhouding heeft verzocht zodat zij een antwoordakte zou kunnen nemen.
De rechter heeft overwogen dat het bij vonnis in het incident aan TPG is toegestaan tussen te komen in de procedure. TPG wil nu royement maar de rechter heeft overwogen dat daar eerst instemming van de wederpartij voor nodig is. Die is er niet, dus de tussenkomst loopt door. Dat is - in de ogen van van verzoekster- een vreemd oordeel, gelet op het eerdere oordeel van dezelfde rechter in het vonnis in incident waar in r.o. 4.6 werd overwogen dat TPG niet bevoegd was dit geding aan te spannen. Door dat alles is de schijn van partijdigheid ontstaan.
4.8.
Aan verzoekster kan worden toegegeven dat het meerdere keren onbeantwoord laten van verzoeken tot royement geen schoonheidsprijs verdient, temeer daar het verzoek door de rechtbank eenvoudig had kunnen worden voorgelegd aan de wederpartij met een verzoek om een reactie. Wat daar verder ook van moge zijn, deze feiten liggen wat betreft de verzoeken in 2021 inmiddels zover terug in de tijd dat alleen al om die reden daar nu niet meer over kan worden geklaagd.
4.9.
Wat betreft het vierde verzoek, gedaan op 18 juli 2022, heeft de rechter middels de griffie laten meedelen dat hij dit tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zal stellen. En dat is ook gebeurd. Anders dan verzoekster stelt heeft de rechter daarbij niet “wisselend gewinkeld” door in het vonnis in incident te oordelen dat TPG niet bevoegd was het geding aan te spannen terwijl hij tijdens de mondelinge behandeling aangaf dat de tussenkomst doorliep.
4.10.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling immers ook toegelicht dat hij in dat vonnis met name het oog had op de interne bevoegdheid binnen de vennootschap waarvan de externe werking beperkt is. Anders gezegd, TPG had wellicht die procedure niet mogen aanspannen maar het is wel gebeurd en nu gelden de gebruikelijke regels voor het royeren van een procedure.
4.11.
Maar zelfs als de rechter zich in die opvatting vergist zou hebben, dan vermag de wrakingskamer nog niet in te zien hoe daardoor, objectief gezien, de schijn van partijdigheid zou kunnen worden opgewekt. Dan zou sprake zijn van een onjuiste beoordeling waarvoor het middel van hoger beroep in het leven is geroepen. Een onjuist oordeel op zich is nog geen objectief gerechtvaardigde aanwijzing voor partijdigheid.
4.12.
Ten slotte, de wrakingskamer stelt aan de hand van het proces-verbaal van de zitting vast dat het definitieve besluit over het verzoek tot royement nog niet genomen is. De wraking heeft immers plaats gevonden vóórdat de rechter heeft kunnen beslissen of de wederpartij nog een antwoordakte mocht nemen – of bijvoorbeeld haar standpunt maar ter zitting kenbaar moest maken – en evenmin heeft hij kunnen beslissen met betrekking tot het verzochte royement. Uit het proces-verbaal kan de wrakingskamer ook niet opmaken dat de rechter daarover al een oordeel klaar zou hebben gehad. Van enige, door verzoekster aan de wraking ten grondslag gelegde, rechtsweigering is daarom niet gebleken.
4.13.
Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter en
mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. A.K. Kleine, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2022.