ECLI:NL:RBLIM:2022:10221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/03/311121/KGZA22-413
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tijdelijke aanstelling onafhankelijke bestuurder in kort geding afgewezen wegens ontbreken van spoedeisendheid en gegronde redenen voor wanbeleid

In deze zaak, die op 19 december 2022 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] met als doel een tijdelijke aanstelling van een onafhankelijke bestuurder voor [bedrijf X] te verkrijgen. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en er onvoldoende gegronde redenen waren om aan een juist beleid of gang van zaken binnen [bedrijf X] te twijfelen. De procedure begon op 23 november 2022 met de indiening van de dagvaarding, gevolgd door een wijziging van eis en een conclusie van antwoord door de gedaagden. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2022, waarbij partijen hun standpunten toelichtten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] niet voldoende onderbouwd waren om een onmiddellijke voorziening te rechtvaardigen. Ook de reconventionele vordering van [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] tot tijdelijke aanstelling van een onafhankelijke bestuurder werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen gegronde redenen voor wanbeleid kon vaststellen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/311121 / KG ZA 22-413
Vonnis in kort geding van 19 december 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
2.
[bedrijfsnaam eiser] B.V.,
gevestigd te Brunssum,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
verweersters in het incident,
advocaat mr. R.R.H.J. Ramakers te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
2.
[bedrijfsnaam gedaagde] B.V.,
gevestigd te Herten,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verweerders in het incident,
advocaat mr. S.D. Worotikan te Roermond,
en
[bedrijf X] B.V.,
gevestigd te Herten,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.R.H.J. Ramakers te Maastricht,
Partijen zullen hierna “ [eiser] ”, “ [bedrijfsnaam eiser] ”, “ [gedaagde] ”, “ [bedrijfsnaam gedaagde] ” en “ [bedrijf X] ” genoemd worden.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1
Op 23 november 2022 hebben [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] een kort gedingdagvaarding uitgebracht tegen [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] met 28 producties,
waarna op 30 november 2022 een akte wijziging eis is ingediend met aanvullend producties 29 tot en met 35. Per gelijke datum is door [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] een conclusie van antwoord ingediend met eis in reconventie en 52 bijbehorende producties. Op 30 november 2022 is zijdens [bedrijf X] bovendien een incidentele conclusie met vordering tot voeging ingediend. Op 1 december 2022, de ochtend van de mondelinge behandeling, is door de raadsvrouw van [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] een verzoek tot aanhouding van de zitting gedaan wegens ziekte. De voorzieningenrechter heeft de mondelinge behandeling daarop aangehouden tot 6 december 2022.
1.2.
Op 5 december 2022 hebben [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] digitaal een gewijzigde versie van de conclusie van antwoord ingediend met productie 53 en aanvullend nog productie 54 tot en met 57 ingediend. [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] hebben per diezelfde datum producties 36 en 37 ingediend.
1.3.
Op 6 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft de op 5 december 2022 digitaal ingediende gewijzigde conclusie van antwoord met productie 53 geweigerd, nu deze (optisch) onscherp en daardoor niet leesbaar was. De raadsvrouw is ter zitting de gelegenheid geboden mondeling haar aanvullingen naar voren te brengen. Eisers in reconventie hebben bovendien een schriftelijke eiswijziging ingediend. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] de reconventionele vorderingen vervolgens, op één vordering na, weer ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn moeder en zoon.
2.2.
[eiser] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam eiser] . [gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam gedaagde]
2.3.
[eiser] en [gedaagde] waren tot 11 november 2022 gezamenlijk bevoegd bestuurders van [bedrijf X] . [bedrijfsnaam eiser] en [bedrijfsnaam gedaagde] zijn aandeelhouders van [bedrijf X] .
2.4.
Hoewel [eiser] en [gedaagde] de statutair bestuurders zijn van [bedrijf X] , zijn door laatstgenoemde vennootschap afzonderlijke managementovereenkomsten gesloten met respectievelijk [bedrijfsnaam eiser] en [bedrijfsnaam gedaagde] .
2.5.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het al dan niet uittreden van [eiser] als (mede)bestuurder van [bedrijf X] met daaraan gekoppeld de verkoop van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf X] door [bedrijfsnaam eiser] aan [bedrijfsnaam gedaagde] . Door [bedrijfsnaam eiser] is een enquêteprocedure geëntameerd bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer). Tijdens de zitting bij de Ondernemingskamer van 22 juni 2022 zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen die in een proces-verbaal is vastgelegd. [bedrijfsnaam eiser] heeft nadien buitengerechtelijk de vernietiging van die minnelijke regeling ingeroepen terwijl [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] van mening zijn dat de minnelijke regeling onverkort van kracht is.
2.6.
Voorts heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 19 oktober 2022 in kort geding vonnis gewezen op een tussen partijen gevoerde procedure, waarbij [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] kort gezegd zijn veroordeeld om op straffe van een dwangsom [eiser] actief toegang te verlenen tot alle systemen van [bedrijf X] alsmede het verlenen van medewerking aan het opnieuw inschrijven van haar als bestuurder van [bedrijf X] en het ongedaan maken van de gewijzigde tenaamstelling van diverse domeinnamen.
2.7.
Per 11 november 2022 heeft [gedaagde] zijn taken als statutair bestuurder van [bedrijf X] neergelegd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] en [bedrijfsnaam eiser] vorderen – samengevat – na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] :
I. hoofdelijk veroordeelt om binnen 24 uur een voorschot op de verbeurde dwangsommen groot € 33.000,00 te voldoen;
II. hoofdelijk veroordeelt om binnen 24 uur aan [bedrijf X] € 300.000,00 terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2022;
III. hoofdelijk veroordeelt om binnen 24 uur aan [bedrijf X] een voorschot op de boete op grond van de managementovereenkomst groot € 126.500,00 te voldoen;
IV. gebiedt de managementovereenkomst en het in artikel 10 van die overeenkomst neergelegde non-concurrentiebeding na te komen;
V. veroordeelt om binnen 48 uur volledige openheid van zaken te geven en rekening en verantwoording af te leggen over de ontwikkeling van een nieuwe webshop in samenwerking met Slampaq en Clearis;
VI. hoofdelijk veroordeelt om binnen 24 uur aan [bedrijf X] € 7.771,40 te betalen;
VII. veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] vorderen – samengevat – na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten behoeve van [bedrijf X] tijdelijk een onafhankelijke bestuurder aanstelt.
3.5.
[eiser] en [bedrijfsnaam eiser] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in het incident
4.1.
[bedrijf X] heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] in de procedure tussen laatstgenoemden enerzijds en [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] anderzijds. De voorzieningenrechter heeft ter zitting beslist dat [bedrijf X] wordt toegelaten als gevoegde partij. Zij heeft voldoende belang zich met dat doel te mengen in het onderhavige kort geding, nu de uitkomst daarvan de (rechts)positie van [bedrijf X] mogelijk nadelig kan beïnvloeden.
4.2.
Omdat [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] enerzijds en [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] anderzijds in het incident geen verweer hebben gevoerd, zullen de proceskosten in het incident tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
in conventie
Vordering 1: verbeurde dwangsommen
4.3.
De voorzieningenrechter begrijpt de door [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] ter zitting toegelichte vordering aldus, dat zij vorderen toewijzing van reeds verbeurde dwangsommen tot en met 25 november 2022, groot € 33.000,00. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat terughoudendheid bij toewijzing van geldvorderingen in kort geding op zijn plaats is, hetgeen tot uitdrukking komt in de verzwaarde motiveringsplicht die geldt ter zake het spoedeisend belang (HR 14 apr 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519). De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] die verzwaarde motiveringsplicht niet hebben gehaald nu zij onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die meebrengen dat een onmiddellijke voorziening tot betaling van een geldsom in kort geding uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Ter zitting hebben zij verklaard dat [bedrijfsnaam eiser] al enige tijd geen managementvergoeding heeft ontvangen, dat zij haar adviseurs dient te betalen en dat zij geld in [bedrijf X] dient te investeren. Daaruit volgt echter niet dat [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de geldvordering in kort geding, omdat zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kunnen afwachten en een onmiddellijke voorziening vereist is. Bovendien hebben [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] gemotiveerd betwist dat er dwangsommen zijn verbeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is zonder nadere bewijsvoering, waarvoor dit kort geding zich niet leent, (nog) onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter wijst vordering af.
Vordering 2: terugbetaling € 300.000,00
4.6.
[eiser] en [bedrijfsnaam eiser] stellen dat door [bedrijf X] aan [bedrijfsnaam gedaagde] ten onrechte een bedrag van €300.000,00 is uitgekeerd uit hoofde van een vermeende nabetaling inzake managementvergoeding.
4.7.
Ter zitting hebben [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] erkend dat de terugbetalingsvordering uit hoofde van onverschuldigde betaling niet aan hen toekomt maar aan [bedrijf X] . Dat [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] stellen als bestuurder en aandeelhouder belang te hebben bij toewijzing van die vordering– wat daar ook van zij – laat onverlet dat het vorderingsrecht toekomt aan [bedrijf X] zodat de door [eiser] dan wel [bedrijfsnaam eiser] ingestelde rechtsvordering dient te worden afgewezen.
Vorderingen 3 en 4: non-concurrentiebeding en voorschot boete
4.8.
[eiser] en [bedrijfsnaam eiser] stellen dat [bedrijfsnaam gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de managementovereenkomst door het niet in acht nemen van de opzegtermijn van drie maanden, door de enige medewerker van [bedrijf X] te bewegen om gelijktijdig zijn werkzaamheden neer te leggen en door overtreding van het non-concurrentiebeding. [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] vorderen nakoming van de managementovereenkomst door [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] alsmede betaling van een voorschot op de – op grond van de in de managementovereenkomst opgenomen boeteclausules – verbeurde boetes.
4.9.
Ter zitting is door [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] nadrukkelijk erkend dat ook deze vorderingsrechten toekomen aan [bedrijf X] . De managementovereenkomst is immers overeengekomen tussen [bedrijf X] enerzijds en [bedrijfsnaam gedaagde] anderzijds. Nu [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] geen partij zijn bij de managementovereenkomst komt hen op grond van die overeenkomst ook geen vorderingsrecht toe, zodat de door hen ingestelde vorderingen dienen te worden afgewezen.
Vordering 5: rekening en verantwoording
4.10.
Ter zitting hebben [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] toegelicht dat deze vordering eveneens is gegrond op nakoming van de door [bedrijf X] en [bedrijfsnaam gedaagde] overeengekomen managementovereenkomst. Ook ten aanzien van deze vordering geldt aldus – gelijk hetgeen hiervoor uiteengezet – dat het vorderingsrecht niet aan [eiser] of [bedrijfsnaam eiser] toekomt maar aan [bedrijf X] , zodat de ingestelde vordering dient te worden afgewezen.
Vordering 6: terugbetaling managementvergoeding
4.11.
[eiser] en [bedrijfsnaam eiser] stellen dat aan [bedrijfsnaam gedaagde] op 4 november 2022 ten onrechte de volledige managementvergoeding over de maand november is uitgekeerd. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat, nu [gedaagde] per 11 november 2022 zijn taken als statutair bestuurder heeft neergelegd, het deel van de managementvergoeding dat correspondeert met de periode 12 tot en met 30 november 2022 onverschuldigd is betaald. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
4.12.
De managementvergoeding is door en uit het vermogen van [bedrijf X] betaald. Gelijk hetgeen hiervoor al meerdere malen is uiteengezet, geldt ook in dit geval dat een eventuele vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling derhalve niet toekomt aan [eiser] of [bedrijfsnaam eiser] maar aan [bedrijf X] , zodat de door [eiser] dan wel [bedrijfsnaam eiser] ingestelde rechtsvordering dient te worden afgewezen.
Slotsom
4.13.
De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot afwijzing van de in conventie ingestelde vorderingen.
in reconventie
Vordering 1: tijdelijke aanstelling van een onafhankelijke bestuurder
4.14.
Partijen zijn op 22 juni 2022 een minnelijke regeling overeengekomen, vastgelegd in een proces-verbaal en in het kader waarvan de procedure bij de Ondernemingskamer is doorgehaald. Per 11 november 2022 heeft [gedaagde] zijn taken als statutair bestuurder van [bedrijf X] neergelegd vanwege, kort gezegd, gezondheidsredenen. [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] vorderen nu de tijdelijke aanstelling van een onafhankelijke bestuurder door de voorzieningenrechter.
4.15.
Uitgangspunt daarbij is dat de tijdelijke aanstelling van een bestuurder van een besloten vennootschap door een rechter in beginsel ingevolge artikelen 2:349a lid 2 en 3 jo. 2:355 jo. 2:356 onder c BW is voorbehouden aan de Ondernemingskamer. Dat geldt ook voor een tijdelijke aanstelling bij wijze van onmiddellijke voorziening. Een tijdelijke aanstelling van een bestuurder is volgens laatstgenoemde bepalingen aan de orde indien het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de betrokken bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan, volgens eerstgenoemde bepaling, ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wege van onmiddellijke voorziening, tijdelijk een bestuurder aanstellen. Deze voorziening moet wel – gelet op de belangen van de rechtspersoon en de degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken – noodzakelijk zijn in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek. Deze voorziening kan, voorafgaand aan dat onderzoek, slechts worden getroffen indien er naar voorlopig oordeel van de rechter gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
4.16.
In de aanloop naar een dergelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer kan ook de voorzieningenrechter in kort geding bij wege van ordemaatregel tijdelijk een bestuurder aanstellen. Uitgangspunt is dat de voorzieningenrechter in kort geding bij de beoordeling van de vordering tot tijdelijke aanstelling van een bestuurder dezelfde maatstaf dient toe te passen die voor de Ondernemingskamer geldt. Dat betekent dat er gegronde redenen moeten zijn voor de voorzieningenrechter om aan te nemen dat [eiser] zich als bestuurder van [bedrijf X] schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid en dat er sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat van [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] niet gevergd kan worden dat zij een procedure bij de Ondernemingskamer afwachten.
4.17.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] het vereiste spoedeisend belang niet aannemelijk hebben gemaakt. Noch daargelaten dat partijen zelf de reeds bij de Ondernemingskamer aanhangige procedure hebben doorgehaald, hebben [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] niet concreet gemaakt welke noodzakelijke bestuursbesluiten of bestuurshandelingen thans zo spoedeisend zijn dat een beslissing van de Ondernemingskamer niet kan worden afgewacht.
4.18.
In hetgeen [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] in reconventie naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter evenmin feiten of omstandigheden die aannemelijk maken dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken binnen [bedrijf X] te twijfelen. Ter zitting hebben zij gesteld dat het gaat om de situatie die is ontstaan na 22 juni 2022, de datum waarop de behandeling bij de Ondernemingskamer plaatsvond. Maar op welke feiten en omstandigheden zij dan concreet doelen wordt niet gesteld, noch onderbouwd. Voor zover zij bedoeld hebben te wijzen op het gegeven dat [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] thans geen inzage meer hebben in de gang van zaken binnen [bedrijf X] , is dat het gevolg van het feit dat [gedaagde] sinds 11 november 2022 zijn taken als statutair bestuurder van [bedrijf X] heeft neergelegd en die omstandigheid kan niet voor rekening komen van [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] . Dat, zoals ter zitting naar voren gebracht, de gezondheidstoestand van [gedaagde] mede veroorzaakt is door het onderhavige conflict en daarmee ten grondslag ligt aan het neerleggen van zijn taken als statutair bestuurder, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden en ontbeert iedere onderbouwing. De verwijten van [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] aan het adres van [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] worden bovendien door hen betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid of juiste gang van zaken binnen [bedrijf X] te twijfelen.
Slotsom
4.19.
De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot afwijzing van de reconventionele vordering tot tijdelijke aanstelling van een onafhankelijke bestuurder.
in conventie en reconventie
Proceskosten
4.20.
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
5.1.
laat [bedrijf X] toe als gevoegde partij;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
in conventie
5.3.
wijst de vorderingen van [eiser] en [bedrijfsnaam eiser] af;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering van [gedaagde] en [bedrijfsnaam gedaagde] af;
In conventie en reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
19 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JC