ECLI:NL:RBLIM:2022:10199

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
ROE 21/1526
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 december 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die sinds 24 maart 2017 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV had op 15 februari 2021 besloten de uitkering per 16 april 2021 te beëindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in bezwaar door het UWV gehandhaafd, maar na aanvullende medische beoordelingen werd het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser herzien naar 7,8% en de beëindigingsdatum van de uitkering vastgesteld op 20 september 2022. Eiser was het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar dat de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering niet correct was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de uitkering per 17 november 2022 moest eindigen, in plaats van per 20 september 2022, en dat het UWV in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser recht had op vergoeding van wettelijke rente over de niet uitbetaalde uitkering vanaf 16 april 2021.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Engels),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: P. Delahaije).

Procesverloop

Met het besluit van 15 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 april 2021 wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op minder dan 35%, namelijk 16,07%.
Met het besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft het UWV bij besluit van 16 september 2022 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I herroepen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is gewijzigd naar 7,8% en de beëindigingsdatum van de uitkering is vastgesteld op 20 september 2022. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit gewijzigde besluit onderdeel uit van deze beroepszaak.
Eiser heeft aangegeven dat hij het ook niet eens is met het bestreden besluit II.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Inleiding

1. Eiser had vanaf 24 maart 2017 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
2. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies (en één reservefunctie) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 83,93% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Dit betekent dat eiser 16,07% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is wordt de WIA-uitkering van eiser, rekening houdend met de uitlooptermijn van twee maanden, per 16 april 2021 beëindigd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. Eiser heeft geen specifieke bezwaren tegen de beoordeling van de arbeidsdeskundige kenbaar gemaakt. Aangezien het medisch oordeel niet is gewijzigd, is het UWV van mening dat de functies die de arbeidsdeskundige heeft geduid, geschikt zijn voor eiser. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen.
4. In beroep heeft de rechtbank een vraag gesteld aan het UWV. Naar aanleiding hiervan heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] extra beperkingen aangenomen en de FML aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee eerder geduide functies niet passend geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd en voldoende passende functies kunnen duiden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is opnieuw op 16,07% vastgesteld. Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd wat het duiden van een nieuwe functie in beroep voor gevolgen heeft voor de datum in geding. Beide partijen hebben kenbaar gemaakt dat hierdoor de datum in geding is gewijzigd naar 20 juli 2022. Volgens het UWV heeft dit ten gevolge dat per 20 juli 2022 een nieuwe uitlooptermijn gaat lopen, waardoor het UWV de actuele belastbaarheid van eiser in kaart wil brengen. Eiser is uitgenodigd voor een spreekuur op 31 augustus 2022 bij verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] . Zij heeft een gewijzigde FML opgesteld op 2 september 2022. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deels nieuwe functies geduid. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 92,2% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Dit betekent dat eiser 7,8% arbeidsongeschikt is. In het bestreden besluit II heeft het UWV daarom besloten dat eiser op 20 juli 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht en dat de WIA-uitkering van eiser, rekening houdend met de uitlooptermijn van twee maanden, per 20 september 2022 wordt beëindigd.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het UWV niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen. Eiser vindt dat door de verzekeringsartsen niet voldoende is gekeken naar zijn lichamelijke klachten. Ook hebben de spreekuren volgens hem steeds maar 15 minuten geduurd. Eiser ervaart klachten in zijn onderrug, schouder, ellenbogen, nek, handen, knieën, heupen en bekken. Deze pijn straalt door in zijn hele lijf. Door al deze pijnklachten slaapt eiser twee à drie uur vast in de nacht en voor de rest ligt hij veel te draaien van de pijn. Voor zijn hevige pijnklachten ontvangt eiser pijnmedicatie. Ook heeft eiser tinnitus. Buiten dat hij hier dagelijks last van ondervindt, heeft dit ook psychisch zijn weerslag op eiser. Eiser vindt dat er een urenbeperking had moeten worden gesteld, omdat hij geen acht uur per dag kan werken. Ook stelt eiser dat hij meer beperkt is op het vlak van buigen, duwen en/of trekken, zitten, lopen, knielen en/of hurken, muis- en toetsenbord hanteren, herhaaldelijk grijpen, staan, schrijven, fietsen en concentreren. Tevens is het noodzakelijk om steeds van houding te wisselen, omdat te lang dezelfde houding aanhouden veel pijnklachten geeft. Eiser stelt dat bij de toekenning van de WIA-uitkering sprake was van een vergelijkbare situatie. Toen stond al vast dat de situatie alleen maar zou verslechteren in plaats van verbeteren. Eiser begrijpt niet wat maakt dat er destijds duidelijk is vastgesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn, maar nu, enkel door tijdsverloop, wel sprake zou zijn van benutbare mogelijkheden. Hij benoemt dat de klachten die hij ondervindt niet verbeteren en dat enkel pijnbestrijding nog mogelijk is. Zijn beperkingen en klachten volgen uit de medische informatie, waaronder de brief van de huisarts van 1 april 2021. Verder stelt eiser dat hij de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten, omdat deze zijn belastbaarheid overschrijden. Eiser geeft aan dat hij met alle klachten die hij ondervindt geen werk kan verrichten. Al het voornoemde in acht genomen is eiser dan ook van mening dat hij (volledig) arbeidsongeschikt is. Eiser verzoekt de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder verzoekt eiser om het UWV te veroordelen in de proceskosten voor zowel bezwaar als beroep. Ook vraagt hij om een vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering vanaf het moment dat betaling van de uitkering had dienen plaats te vinden indien geen onrechtmatig besluit was genomen, tot aan de dag van algehele voldoening.

Waarover het gaat in deze zaak

6. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat het schrijven van het UWV van 16 september 2022 moet worden opgevat als bestreden besluit II. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door het UWV is herroepen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank stelt echter vast dat het UWV de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering niet juist heeft vastgesteld. De WIA-uitkering van eiser dient, in verband met het opnieuw duiden van (deels) nieuwe functies en het aanzeggen hiervan op 16 september 2022, per 17 november 2022 te worden beëindigd. De rechtbank zal dat uitleggen.
9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] heeft tijdens de bezwaarprocedure het dossier met daarin de informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft zij informatie opgevraagd bij de huisarts, waarbij medische informatie van behandelaars is gevoegd. Zij zag gedurende de bezwaarprocedure geen aanleiding om anders te denken over de belastbaarheid dan eerder vastgesteld door de arts. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] tijdens de beroepsprocedure een aanvullend rapport van 14 juli 2022 opgesteld en een FML van 14 juli 2022 met extra beperkingen op de items zitten en staan. Vervolgens heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] eiser op een spreekuur gezien om de huidige belastbaarheid vast te stellen nu de datum in geding is gewijzigd. Uit het rapport van 2 september 2022 volgt dat zij het dossier heeft bestudeerd en een lichamelijk onderzoek heeft verricht bij eiser. Eiser stelt dat het spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] maar vijftien minuten heeft geduurd, maar uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] blijkt dat het spreekuurcontact ongeveer drie kwartier heeft geduurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te geloven. Naar aanleiding van het spreekuur heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] een gewijzigde FML opgesteld van 2 september 2022 met beperkingen op het vlak van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De rechtbank is van oordeel dat alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars in het rapport van 2 september 2022 zijn betrokken. Over de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd concludeert de rechtbank dat dit de informatie betreft die verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] heeft opgevraagd bij de huisarts van eiser. Uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] volgt dat deze medische informatie is meegewogen in de heroverweging in bezwaar. Gelet op de verrichte onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medisch rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
De medische beoordeling
12. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] heeft in het rapport van 2 september 2022 gemotiveerd waarom zij aanleiding ziet om anders te denken over de eerder vastgestelde belastbaarheid. Zij gaat uit van de diagnoses gonartrose (prothese beiderzijds); contractuur van Dupuytren (beiderzijds); gegeneraliseerde artrose (polsen, hand en rug) en tinnitus. Volgens haar is er bij eiser geen sprake van een volledige arbeidsongeschiktheid op verzekeringsgeneeskundige gronden, omdat hij niet voldoet aan de criteria zoals gesteld in het Schattingsbesluit. Er is geen sprake van opname in een ziekenhuis of instelling, eiser is niet chronisch bedlegerig, voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven is hij niet dermate afhankelijk dat hij lichamelijk of psychisch niet zelfredzaam is. Het UWV merkt op dat ten tijde van de toekenning van de WIA-uitkering bij eiser sprake was van geen benutbare mogelijkheden, omdat hij op dat moment nog herstellende was van een medische ingreep. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] stelt dat eiser bekend is met uitgebreide klachten aan het bewegingsapparaat. Ten tijde van het onderzoek was er sprake van met name nek-, rug-, schouder- en handklachten. De knieklachten staan minder op de voorgrond. Zij ziet dan ook reden om aanvullende beperkingen aan te nemen voor schroefhandelingen en het uitoefenen van veel kracht met de handen. Voor het overige sluit zij zich aan bij de eerder gestelde beperkingen (persoonlijk risico, beroepsmatig vervoer, trillingsbelasting, dominantie (rechts), lokalisatie beperkingen (tweezijdig), hand- en vingergebruik, buigen tijdens het werk, duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen (tijdens het werk), trappenlopen, klimmen, knielen of hurken, werken op oneffen terrein, zitten (tijdens het werk), staan (tijdens het werk), geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn), zoals vastgesteld door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 1] in de rapporten van 29 april 2021 en 14 juli 2022. Zij ziet geen aanleiding om nieuwe beperkingen aan te nemen voor de galsteen koliekaanvallen. Ook neemt zij geen urenbeperking aan.
13. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen en hij acht zich niet in staat om te werken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Dat een urenbeperking van toepassing is kan niet worden afgeleid uit de medische informatie van de behandelaars. Daarnaast volgt uit de rapporten dat rekening is gehouden met de klachten die eiser ervaart. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven merkt de rechtbank op dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] voldoende heeft toegelicht dat er geen medisch objectieve onderbouwing is om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten die eiser ervaart op de datum in geding.
De arbeidskundige beoordeling
14. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite (ook) gericht tegen de FML van 2 september 2022. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
15. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 92,2% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als klusjesman, zodat eiser voor de overige 7,8% arbeidsongeschikt is.
De uitlooptermijn van de WIA-uitkering
16. Het UWV heeft in het bestreden besluit II niet de juiste uitlooptermijn gehanteerd. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 september 2022 volgt dat er opnieuw (deels) nieuwe functies zijn geduid gedurende de beroepsprocedure. Met het bestreden besluit II, van 16 september 2022 zijn deze functies kenbaar gemaakt aan eiser. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat in de situatie waarin een uitkering wordt herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid het zorgvuldigheidsvereiste meebrengt dat een verzekerde moet worden gegund om zich op een wijziging van de financiële situatie door een verlaging of intrekking van de uitkering in te stellen. [2] Ook moet hem daarbij duidelijk zijn voor welke functies hij geschikt wordt bevonden, zodat hij zich kan oriënteren op passende functies op de arbeidsmarkt. Dit houdt in dat de WIA-uitkering van eiser twee maanden na de dag dat eiser niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is (16 september 2022) dient te eindigen. De rechtbank ziet, nu het bestreden besluit II overigens op een deugdelijke grondslag berust, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de WIA-uitkering van eiser wordt beëindigd per 17 november 2022, in plaats van 20 september 2022.

De conclusie van de rechtbank

17. Het UWV heeft terecht geoordeeld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar heeft de WIA‑uitkering van eiser ten onrechte per 20 september 2022 beëindigd in plaats van per 17 november 2022.
18. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit II niet in stand kan blijven voor zover het de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering betreft. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom in zoverre vernietigen.
19. Dit betekent dat het verzoek van eiser om een vergoeding van de wettelijke rente moet worden toegekend. De rechtbank stelt vast dat de vertragingsschade verband houdt met het onrechtmatige bestreden besluit II en dat deze schade als gevolg van dat besluit is toe te rekenen aan het UWV. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Het UWV zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering vanaf 16 april 2021. Voor de wijze waarop het UWV deze wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012. [3]
20. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van
€ 49,- vergoedt. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II voor zover het gaat om de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit II;
  • veroordeelt het UWV tot betaling aan eiser van vergoeding van wettelijke rente als hiervoor onder rechtsoverweging 19 weergegeven;
  • bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 19 december 2022
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 25 januari 2021 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 5 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2949.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.