ECLI:NL:RBLIM:2022:10195

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/03/309710 / HA RK 22-244
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van bestuursrechter in de rechtbank Limburg met betrekking tot procesbeslissingen en onpartijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 1 november 2022 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. M. Sprakel, bestuursrechter in de rechtbank Limburg. Het verzoeker, wonende te [woonplaats], diende op 28 september 2022 een wrakingsverzoek in, naar aanleiding van een eerdere zaak tussen hem en de gemeente Heerlen. Verzoeker stelde dat de rechter een vrees voor vooringenomenheid had laten ontstaan door zonder geldige reden zittingen te verplaatsen en niet adequaat te reageren op zijn aanhoudingsverzoek. De rechter had op 12 oktober 2022 laten weten niet in het wrakingsverzoek te berusten en had haar schriftelijke reactie op het verzoek ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2022 was verzoeker niet aanwezig.

De wrakingskamer beoordeelde of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde gronden voor wraking betroffen voornamelijk procesbeslissingen, die in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor de periode vóór 9 september 2022 en wees het verzoek af voor de periode daarna.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/309710 / HA RK 22-244
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. M. Sprakel, bestuursrechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter

1.De procedure

Op 28 september 2022 is ter griffie een e-mailbericht van verzoeker met 2 bijlagen ontvangen met als onderwerp ‘Wraking van kantonrechter Sprakel’ in de zaak met zaaknummer ROE 21/1128 PW tussen [verzoeker] als eisende en de gemeente Heerlen als verwerende partij.
De rechter heeft op 12 oktober 2022 de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten en zij heeft de wrakingskamer haar schriftelijke reactie doen toekomen.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022. De verzoeker is niet verschenen. De rechter is met bericht niet verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Verzoeker voert -zakelijk weergegeven- aan dat de rechter een vrees voor vooringenomenheid heeft laten ontstaan door zonder een geldige en/of gegronde reden de zitting meerdere keren te laten intrekken en te laten verplaatsen zonder nadere motivatie. Bij het verplaatsen is bovendien wel rekening gehouden met de agenda van de andere partij maar niet met die van verzoeker.
Verder voert verzoeker aan dat zijn uiteindelijke aanhoudingsverzoek tot verplaatsing van de zitting van tafel is geveegd en stelt hij dat het dossier nooit beschikbaar is gesteld.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter geeft een korte schets en het chronologische tijdsverloop van de zaak. De rechter merkt daarbij op dat zij in de periode van 5 augustus 2022 tot en met 8 september 2022 niet bij de zaak betrokken is geweest omdat op dat moment de zaak nog niet (definitief) op haar zitting gepland stond.
Verzoekers verzoek om aanhouding in het e-mailbericht van 15 september 2022 heeft de rechter op 20 september 2022 voor het eerst gezien omdat verzoeker dit verzoek had gericht aan de afdeling Kanton in plaats van de afdeling Bestuursrecht van de rechtbank. Op verzoek van de rechter is getracht verzoeker telefonisch te benaderen om met hem te overleggen over het verzoek. De griffier kreeg echter geen contact met verzoeker waarna hem een brief is gestuurd. Daarin kreeg verzoeker de gelegenheid om, per omgaande, een toelichting op zijn aanhoudingsverzoek te verstrekken. Verzoekers toelichting was onvoldoende om het verzoek om aanhouding toe te staan.
Het wrakingsverzoek is ter griffie bij de wrakingskamer ontvangen op 28 september 2022, de ochtend dat de zitting in de zaak ROE 21/1128 PW gepland stond. Omdat het verzoek de rechter pas na de zitting heeft bereikt heeft de zitting plaatsgevonden.
De rechter zet uiteen dat bij de beoordeling van de verzoeken om aanhouding het procesreglement Bestuursrecht Rechtbanken 2021 (hierna: het procesreglement) wordt gebruikt. Zowel het verplaatsen van de zitting op verzoek van verweerder als het afwijzen van het aanhoudingsverzoek is overeenkomstig dit reglement beoordeeld. Gelet op het gegeven dat verzoeker geen advocaat heeft, is door de rechter nog geprobeerd om verzoeker telefonisch te benaderen om onduidelijkheden te bespreken. Dit is niet gelukt en verzoekers toelichting in zijn latere reactie was onvoldoende om de zaak aan te houden.
De rechter vindt het belangrijk dat verzoeker de beschikking heeft over het volledige dossier. Onduidelijk is echter welke stukken verzoeker niet heeft nu uit het dossier van de rechtbank blijkt dat hij alles toegestuurd heeft gekregen.
Tot slot vraagt de rechter zich af of het verzoek om wraking op 28 september 2022 op tijd is gedaan nu de afwijzing van het aanhoudingsverzoek al op 22 september 2022 bij verzoeker bekend was.

4.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Het is aan de rechter om procesbeslissingen te nemen; hiertoe behoren onder meer de beslissingen over verzoeken om aanhouding en verplaatsing van een zitting. Het procesreglement geeft daarvoor nadere regels. De aangevoerde wrakingsgronden betreffen procesbeslissingen. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als verzoeker het niet eens is met die procesbeslissing. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring voor de beslissing te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking blijkt onder meer dat een deel van de gronden van het verzoek betrekking heeft op de periode waarin de rechter nog in het geheel niet bij de zaak betrokken was en zij niet verantwoordelijk was voor de behandeling van de zaak. Voor zover het wrakingsverzoek op deze periode ziet is het daarom niet ontvankelijk.
Gelet op datgene wat de rechter overigens in haar schriftelijke reactie op het verzoek tot wraking heeft gesteld, is de wrakingskamer van oordeel dat er wat betreft de periode vanaf 9 september 2022 geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het verzoek tot wraking in zoverre ongegrond is en moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op de periode vóór 9 september 2022;
  • wijst het verzoek af voor zover dat betrekking heeft op de periode vanaf
9 september 2022.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.K. Kleine, mr. T.M Schelfhout en mr. J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: