ECLI:NL:RBLIM:2022:10026

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
03-188884-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringsverzoek van Turkse autoriteiten en beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering

Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een uitleveringszaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat het gewezen vonnis en de uitspraak in hoger beroep en cassatie niet in het dossier aanwezig zijn. De verdediging heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is vrijgesproken in een eerder vonnis. De rechtbank oordeelt dat deze documenten noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het uitleveringsverzoek van de Turkse autoriteiten. Door het ontbreken van deze stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat de rechterlijke beslissing vatbaar is voor tenuitvoerlegging. Daarom verklaart de rechtbank de uitlevering ontoelaatbaar wegens ongenoegzaamheid van de stukken. De uitspraak is gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet, waarbij de officier van justitie verzocht om de uitlevering van de opgeëiste persoon, die in Turkije is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord/doodslag. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen voor een termijn van 30 dagen, omdat er een gevaar bestaat dat hij zich aan zijn uitlevering zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet voldoen aan de vereisten van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en de Uitleveringswet, en verklaart de uitlevering ontoelaatbaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Roermond
Parketnummer: 03-188884-22
RK-nummer: 22/024518
Datum uitspraak: 6 december 2022
Tegenspraak
Beslissing op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Limburg van 17 augustus 2022 met betrekking tot
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in de P.I. [locatie]
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon wordt bijgestaan door mr. C.C. Polat en mr. D.R. Kops, advocaten kantoorhoudende te Breukelen.

1.De vordering van de officier van justitie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 17 augustus 2022, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 9 november 2022, strekt ertoe dat de rechtbank het verzoek tot de uitlevering van de opgeëiste persoon, afkomstig van de Turkse autoriteiten, in behandeling zal nemen. Voorts houdt de vordering in dat de rechtbank ter zitting over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon zal beslissen.

2.De procesgang

De rechtbank heeft op 6 december 2022 de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadslieden gehoord ter openbare zitting. Het onderzoek heeft plaatsgehad met bijstand van een tolk in de Turkse taal. De officier van justitie, de opgeëiste persoon en de raadslieden hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen voor een termijn van 30 dagen, omdat naar het oordeel van de rechtbank het gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zich aan zijn eventuele uitlevering zal onttrekken wanneer hem niet zijn vrijheid ontnomen blijft.

3.Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken

3.1
Het verzoek tot uitlevering
Op 27 juli 2022 is de opgeëiste persoon aangehouden op grond van een bevel tot voorlopige aanhouding afgegeven door de Turkse autoriteiten. Vervolgens is op dezelfde dag zijn inverzekeringstelling bevolen. Op 29 juli 2022 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de bewaring tegen de opgeëiste persoon bevolen voor een termijn van twintig dagen. Hiertoe heeft de rechter-commissaris overwogen dat het gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zich aan zijn eventuele uitlevering zal onttrekken, wanneer hij niet van zijn vrijheid beroofd blijft.
Bij brief van 2 augustus 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) de Turkse autoriteiten verzocht om het toesturen van het uitleveringsverzoek, alsmede om het beantwoorden van een vraag.
Naar aanleiding hiervan hebben de Turkse autoriteiten, bij brief van 16 augustus 2022, een kopie van het uitleveringsverzoek van het openbaar ministerie van Turkije d.d. 6 juni 2022, alsmede een vertaling in de Engelse taal toegezonden. Dit verzoek (met bijlagen) strekt tot de uitlevering aan Turkije van de opgeëiste persoon ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem in Turkije opgelegde straf. Daarnaast hebben de Turkse autoriteiten antwoord gegeven op de vraag van de Minister.
Op 17 augustus 2022 heeft de officier van justitie op grond van artikel 22 van de Uitleveringswet bevolen dat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon wordt voortgezet tot het tijdstip waarop de rechtbank beslist over de gevangenhouding.
Volgens het uitleveringsverzoek is de opgeëiste persoon bij vonnis van 6 juli 2017 van “Bakirköy 9th High Criminal Court” veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord/doodslag, welk vonnis op 22 maart 2021 is bevestigd in cassatie. Gelet op de tijd die de opgeëiste persoon voor dit feit al in detentie heeft gezeten, resteert momenteel een gevangenisstraf van 23 jaar en 23 dagen.
Bij brief van 18 augustus 2022 is het originele uitleveringsverzoek namens de Minister verzonden aan de officier van justitie te Limburg. In deze brief, die op 25 augustus 2022 is ingekomen bij het Internationaal Rechtshulp Centrum Limburg, is de officier van justitie verzocht het verzoek in behandeling te nemen.
3.2
De door de verzoekende staat overgelegde stukken
Het uitleveringsverzoek is vergezeld van en/of in het uitleveringsverzoek is het volgende opgenomen:
  • een verzoek van de rechtbank (Bakirköy 9th High Court te Turkije) d.d. 8 september 2021 strekkende tot tenuitvoerlegging van het vonnis dat is gewezen tegen de opgeëiste persoon;
  • een bevelschrift tot aanhouding van het Turkse openbaar ministerie d.d. 23 september 2021 met betrekking tot de opgeëiste persoon;
  • de vereiste uiteenzetting van het feit waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
  • de vereiste tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften;
  • de vereiste gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de opgeëiste persoon.

4.De beoordeling van de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering

4.1
De identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia, zoals hierboven genoemd, juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.
4.2
De genoegzaamheid van de stukken
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en artikel 18 van de Uitleveringswet, is het verzoek schriftelijk gedaan en gericht aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Artikel 12, tweede lid onder a, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering vereist voorts dat tot staving van het verzoek onder meer dient te worden overgelegd het origineel of een authentiek afschrift van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende partij.
Daarnaast vereist genoemd artikel 18, derde lid onder a, van de Uitleveringswet dat een verzoek tot uitlevering slechts in overweging kan worden genomen indien het vergezeld gaat van het origineel of een authentiek afschrift van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis, hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft, een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd.
Artikel 28, tweede lid, van de Uitleveringswet bepaalt dat de rechtbank die bevindt dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet voldoen aan de vereisten omschreven in artikel 18, of aan nadere vereisten gesteld in het toepasselijke verdrag, bij haar uitspraak de uitlevering ontoelaatbaar verklaart.
Rechterlijke beslissing verzoekende staat
De rechtbank overweegt dat volgens het uitleveringsverzoek de opgeëiste persoon bij vonnis van 6 juli 2017 van “Bakirköy 9th High Criminal Court” met dossiernummer 2014/16 en beslissing 2017/263 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord/doodslag. Het verzoek vermeldt dat het veroordelend vonnis is bevestigd op 22 maart 2021 door ‘1st Penal Chamber of the Court of Cassation’ onder dossiernummer 202/2967 en beslissing 2021/4636.
Met de verdediging en de officier van justitie constateert de rechtbank dat het gewezen vonnis en de uitspraak in cassatie zich niet (als origineel of authentiek afschrift) in het dossier bevinden. Nu uit stukken die door de verdediging zijn overgelegd blijkt dat de opgeëiste persoon is vrijgesproken bij vonnis van 6 juli 2017 van “Bakirköy 9th High Criminal Court” met dossiernummer 2014/16 en beslissing 2017/263, is de rechtbank van oordeel dat het gewezen vonnis en de uitspraak in cassatie noodzakelijk zijn voor het in overweging nemen van het verzoek tot uitlevering. Door het ontbreken van deze stukken is de rechtbank niet in staat om vast te stellen dat de betrokken rechterlijke beslissing vatbaar is voor tenuitvoerlegging.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet voldoen aan de vereisten omschreven in artikel 12, tweede lid onder a, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en artikel 18, derde lid onder a, van de Uitleveringswet. De rechtbank zal de uitlevering van de opgeëiste persoon dan ook op grond van artikel 28, tweede lid, van de Uitleveringswet ontoelaatbaar verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
verklaart ontoelaatbaarde door de Turkse autoriteiten verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon aan Turkije ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem in Turkije opgelegde straf, zoals vermeld in het uitleveringsverzoek.
Deze uitspraak is gegeven door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2022.
Buiten staat
mr. S.A.M.C. van de Winkel is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.