ECLI:NL:RBLIM:2021:9977

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
9136312 \ CV EXPL 21-1853
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij bijtincident tussen honden met eigen schuld van de eiser

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een bijtincident tussen twee honden, waarbij de eigenaar van de bijtende hond, gedaagde, aansprakelijk wordt gesteld door de eigenaar van de gebeten hond, eiser. De feiten zijn als volgt: op 20 oktober 2020 lieten de zussen van eiser de hond van eiser, [naam 2], uit en kwamen zij gedaagde tegen met zijn hond, [naam 1]. Eiser stelt dat [naam 1] [naam 2] heeft gebeten, wat heeft geleid tot een bijtbeschadiging bij het oog van [naam 2] en andere gezondheidsproblemen. Eiser vordert schadevergoeding van € 912,98 voor dierenartskosten en een hondentrainer, gebaseerd op artikel 6:179 BW (aansprakelijkheid voor dieren) en artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er sprake is van eigen schuld van eiser, omdat hij zijn zussen niet heeft gewaarschuwd voor het risico van de honden die elkaar zouden kunnen aanvallen.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die [naam 1] heeft aangericht, maar dat er ook sprake is van eigen schuld van eiser. De rechter concludeert dat gedaagde de kosten voor de behandeling van de bijtwond moet vergoeden, maar dat het te betalen bedrag wordt verminderd tot € 364,09, omdat eiser voor 25% verantwoordelijk wordt gehouden voor de schade. De gevorderde schadevergoeding voor de kreupelheid en gedragsverandering van [naam 2] wordt afgewezen, omdat het causaal verband met de beet onvoldoende is onderbouwd. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag wordt toegewezen vanaf 22 december 2020. De vordering tot schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen, en de proceskosten worden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9136312 \ CV EXPL 21-1853
Vonnis van de kantonrechter van 29 december 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen:
[gedaagde], die eerst onder bewind stond van [naam bewindvoerder] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M.F. Starmans.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de conclusie van repliek met productie,
  • de conclusie van dupliek met producties.
1.2.
[gedaagde] heeft bij dupliek een beschikking van de rechtbank Limburg met zaaknummer 9256176 BM VERZ 21-3196 overgelegd, waarin de kantonrechter het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde] met ingang van 1 juli 2021 heeft opgeheven (productie 8). [gedaagde] heeft erkend dat hij na die opheffing zelf procespartij is. De kantonrechter zal deze zaak daarom behandelen alsof [gedaagde] vanaf het begin de gedaagde partij is.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
[eiser] is eigenaar van een hond, [naam 2] . Op de avond van 20 oktober 2020 lieten de zussen van [eiser] [naam 2] uit. Zij kwamen daarbij [gedaagde] met zijn hond [naam 1] tegen. [eiser] stelt dat [naam 1] [naam 2] heeft gebeten, waardoor [naam 2] een bijtbeschadiging bij het oog opliep, kreupel liep met zijn rechtervoorpoot en zijn gedrag veranderde. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden en een schadevergoeding van € 912,98 voor de kosten van de dierenarts en een hondentrainer, vermeerderd met rente en proceskosten. [eiser] baseert die vordering op artikel 6:179 BW dan wel artikel 6:162 BW. [gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is. Voor het geval die aansprakelijkheid toch wordt vastgesteld, stelt hij dat sprake is van eigen schuld van [eiser] in de zin van artikel 6:101 BW.
[eiser] krijgt gedeeltelijk gelijk. [gedaagde] moet de dierenartskosten voor de behandeling van de bijtwond betalen, maar omdat ook sprake is van eigen schuld van [eiser] wordt het te betalen bedrag verminderd tot € 364,09 (met rente). De gevorderde schadevergoeding voor de kreupelheid en de gedragsverandering wordt afgewezen, omdat het causaal verband met de beet onvoldoende is onderbouwd.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [naam 1] heeft aangericht
2.2.
[eiser] stelt dat de honden elkaar tijdens het uitlaten op de bewuste avond even besnuffelden, waarna [naam 1] [naam 2] in zijn wang beet. [gedaagde] betwist dat. Hij voert aan dat [naam 1] rustig wilde plassen, maar dat [naam 2] [naam 1] wilde berijden. [naam 1] wilde dat niet. Toen heeft [naam 2] [naam 1] gebeten en een wondje bij het oog toegebracht, waarna [naam 1] van zich af heeft gebeten.
2.3.
Daarmee staat vast dat [naam 1] [naam 2] heeft gebeten, al dan niet na uitlokkend gedrag door [naam 2] zelf. Op dit bijtincident is artikel 6:179 BW van toepassing. Ook als [naam 2] de beet van [naam 1] heeft uitgelokt, zoals [gedaagde] aanvoert, heeft [naam 1] uit eigen beweging (terug)gebeten. [gedaagde] heeft [naam 1] daarvoor immers geen commando gegeven en heeft de beet ook niet kunnen voorkomen. Hij had deze gedraging van [naam 1] dus niet in zijn macht. Dat betekent dat [gedaagde] als bezitter van [naam 1] in beginsel (risico)aansprakelijk is voor de schade die [naam 1] met zijn beet heeft aangericht.
2.4.
[gedaagde] doet echter een beroep op de ‘tenzij-clausule’ van artikel 6:179 BW. Op grond van die clausule is [gedaagde] niet aansprakelijk als hij het (terug)bijten van [naam 1] volledig in zijn macht had gehad en bewust zou hebben toegelaten, en hij daarvoor niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn. In dat kader stelt [gedaagde] dat hem een beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond noodweer. Volgens [gedaagde] moest [naam 1] zich na de beet van [naam 2] verdedigen.
2.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [naam 2] [naam 1] bleef bijten en/of aanvallen en [naam 1] geen afstand van [naam 2] kon nemen, zodat het voor [naam 1] noodzakelijk was zich te verdedigen. Een beroep op noodweer slaagt dus niet. Dat betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn geweest als hij [naam 1] had (toege)laten (terug te) bijten. Het beroep op de ‘tenzij-clausule’ van artikel 6:179 BW slaagt dan ook niet. [gedaagde] moet de schade die [eiser] lijdt door het bijtincident dus vergoeden.
Niet alle schade is een gevolg van het bijtincident
2.6.
[eiser] stelt dat de beet van [naam 1] verschillende gevolgen heeft gehad. Voor ieder van die gevolgen maakt hij aanspraak op schadevergoeding:
Bijtbeschadiging bij het oog:
€ 485,45
  • Eerste behandeling € 402,55
  • Controleconsult € 16,95
  • Hechtingen verwijderen € 65,95
Kreupel lopen met rechtervoorpoot:
€ 288,35
  • Pijnmedicatie rechtervoorpoot € 25,95
  • Röntgenfoto’s, prednison, maagzuurremmers € 262,40
Gedragsverandering:
€ 349,18
  • Hondentrainer € 139,18
  • Cursussen Hondenschool en Gedragspraktijk (2x), totaal € 210,00
De totale schade bedraagt daarmee € 1.122,98. [eiser] vordert echter een schadevergoeding van € 912,98. Kennelijk laat hij de cursussen bij Animale Hondenschool en Gedragspraktijk buiten beschouwing. De kantonrechter zal die schadepost hierna daarom niet beoordelen.
Bijtbeschadiging bij het oog
2.7.
Vast staat dat [naam 2] in de nacht van 20 op 21 oktober 2020 door de dierenarts is gehecht in verband met een bijtbeschadiging bij zijn oog. [gedaagde] betwist echter dat deze beschadiging is veroorzaakt door de beet van [naam 1] . Hij voert daarvoor aan dat de zussen van [eiser] [naam 2] hebben losgerukt, waardoor de wond is ontstaan en/of waardoor het noodzakelijk was de wond te hechten.
2.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Ook als de zussen van [eiser] [naam 2] hebben losgerukt van [naam 1] of dat hebben geprobeerd, is dat losrukken een gevolg van de beet van [naam 1] . De zussen van [eiser] zagen zich dan immers door de beet van [naam 1] genoodzaakt om [naam 2] naar zich toe te trekken en zo erger te voorkomen. Daarmee staat het causale verband tussen de beet en de wond bij het oog van [naam 2] vast. Dat betekent dat [gedaagde] de kosten voor het behandelen van die wond in beginsel moet vergoeden. [gedaagde] benoemt nog dat uit het verslag van de dierenarts (productie 4 bij dagvaarding) niet blijkt dat [naam 2] met spoed behandeld moest worden, maar verbindt daar geen gevolgen aan en heeft de dierenartskosten op zichzelf verder niet betwist. Het bedrag van € 485,45 is dus in principe toewijsbaar.
De kreupelheid
2.9.
[eiser] stelt dat [naam 2] door het bijtincident kreupel is geworden aan zijn rechtervoorpoot. Hij verwijst daarvoor naar het verslag van de dierenarts en een verklaring van kynologisch instructeur en gedragstherapeut [naam gedragstherapeut] (productie 14 bij repliek).
2.10.
In het verslag van de dierenarts staat:
‘Tevens viel op dat [naam 2] iets kreupel liep met de rechter voorpoot, dit was voor het bijtincident niet het geval.’Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de kreupelheid daadwerkelijk is veroorzaakt door het bijtincident. Dat schrijft de dierenarts niet en volgt ook niet zonder meer uit de opmerking dat [naam 2] voor het bijtincident niet kreupel liep. Bovendien heeft [gedaagde] dat laatste betwist en blijkt uit het verslag niet of de dierenarts zelf heeft geconstateerd dat [naam 2] voor het bijtincident niet kreupel liep of dat [eiser] hem dat heeft verteld.
2.11.
Ook uit de verklaring van [naam gedragstherapeut] kan niet worden afgeleid dat de kreupelheid door het bijtincident is ontstaan. Weliswaar benoemt [naam gedragstherapeut] dat [naam 2] , voor zover haar bekend, voor het bijtincident geen gezondheidsproblemen had en dat het aannemelijk is dat het mank lopen een gevolg is van dit incident, maar zij is geen dierenarts en heeft bovendien verklaard dat zij pas na het bijtincident kennis heeft gemaakt met [naam 2] (‘
Na het bijtincident, heb ik kennis gemaakt met [naam 2] ’). Dat [naam 2] voor het bijtincident niet kreupel liep, heeft zij dus niet zelf kunnen constateren.
2.12.
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen het bijtincident en de kreupelheid. De gevorderde schadevergoeding voor de behandeling van de kreupelheid zal daarom worden afgewezen.
Gedragsverandering
2.13.
[eiser] stelt tot slot dat het gedrag van [naam 2] door het bijtincident is veranderd. [naam 2] is vanaf dat moment zijn angst om gaan zetten in agressief gedrag. Ter onderbouwing wijst [eiser] op de verklaringen van [naam gedragstherapeut] (productie 8 bij dagvaarding, productie 14 bij repliek) en van hondentrainer [naam hondentrainer] (productie 6 bij dagvaarding).
2.14.
Zoals hiervoor in 2.11 is overwogen, kende [naam gedragstherapeut] [naam 2] niet voor het bijtincident. Dat [naam 2] sinds het bijtincident is
‘veranderd van een blije enthousiaste hond in een angstige hond die overal van schrikt’en dat er voorheen voor zover haar bekend geen sprake was van angst, agressie of andere gedragsproblemen, kan zij dus enkel baseren op wat [eiser] haar heeft verteld.
2.15.
Datzelfde geldt voor [naam hondentrainer] . Zij verklaart weliswaar dat [naam 2] een lieve vrolijke pup was voordat hij werd aangevallen door een andere hond en dat het laatste bijtincident hem heeft veranderd in een zeer bange hond die agressie inzet om dreiging af te wenden, maar zij is ingeschakeld na het bijtincident. Ook [naam hondentrainer] heeft dus niet zelf kunnen vaststellen dat het gedrag van [naam 2] daadwerkelijk is veranderd door het bijtincident. Omdat [gedaagde] dat gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg van [eiser] gelegen dit causaal verband nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. De gevorderde schadevergoeding voor de gedragstherapie zal daarom worden afgewezen.
Het beroep op eigen schuld slaagt
2.16.
Als de schade ook een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] moeten worden toegerekend (‘eigen schuld’), wordt de vergoedingsplicht van [gedaagde] verminderd op grond van artikel 6:101 BW. [gedaagde] doet een beroep op dit artikel.
2.17.
Partijen zijn verdeeld over wat precies de aanleiding van het bijtincident is geweest (zie 2.2). [eiser] voert echter zelf aan dat hij al eerder bezorgd was over de agressie van [naam 1] , mede vanwege bijtincidenten met twee andere honden uit de buurt, en dat hij tegen [gedaagde] had gezegd dat hij liever niet wilde dat [gedaagde] [naam 1] in de buurt van [naam 2] zou laten. [gedaagde] betwist dat [naam 1] agressief is en dat een van de door [eiser] genoemde bijtincidenten heeft plaatsgevonden (het incident met de hond van mevrouw Habets, zie de verklaring die [eiser] als productie 13 bij dagvaarding heeft overgelegd). Hij heeft echter niet weersproken dat [naam 1] voor het bijtincident met [naam 2] nog een andere hond heeft gebeten (namelijk die van de heer Meertens, van wie [eiser] de verklaring ook als productie 13 bij dagvaarding heeft overgelegd). De zorgen van [eiser] waren dan ook terecht. Vast staat dat [eiser] zijn zussen niet van die zorgen op de hoogte heeft gesteld toen zij [naam 2] gingen uitlaten. De zussen van [eiser] hebben vervolgens toegestaan dat [naam 2] en [naam 1] bij elkaar kwamen en de honden in elk geval aan elkaar konden snuffelen. Beide honden waren aangelijnd, dus als de zussen dat niet hadden toegestaan of als zij [naam 2] tijdig hadden weggetrokken, zoals [gedaagde] stelt, had het bijtincident niet plaatsgevonden. Aan de andere kant had ook van [gedaagde] mogen worden verwacht dat hij [naam 1] niet in de buurt van [naam 2] zou laten komen. Niet alleen vanwege het eerdere bijtincident, maar ook omdat [gedaagde] aanvoert dat [naam 2] zich vreemd en onrustig gedroeg vlak voor het bijtincident en dat [gedaagde] [eiser] en zijn zussen had gewaarschuwd dat zij [naam 2] niet op [naam 1] af moesten laten lopen. Een waarschuwing – die [eiser] overigens betwist, net als het vreemde, onrustige gedrag van [naam 2] – is dan niet voldoende; ook [gedaagde] had moeten zorgen dat de honden niet bij elkaar konden komen.
2.18.
Gelet op deze omstandigheden zal de kantonrechter 25% van de schade voor rekening van [eiser] laten. Dat niet [eiser] zelf maar zijn zussen [naam 2] uitlieten, maakt dat niet anders. Op grond van artikel 6:101 lid 2 BW worden omstandigheden die aan de zussen van [eiser] worden toegerekend, aan [eiser] zelf toegerekend. Tijdens het bijtincident hadden de zussen van [eiser] namelijk de feitelijke macht over [naam 2] .
2.19.
In 2.8 is overwogen dat [gedaagde] in beginsel een bedrag van € 485,45 moet vergoeden. Omdat [eiser] op grond van eigen schuld 25% van de schade moet dragen, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de resterende 75%. Dat is een bedrag van € 364,09.
Wettelijke rente
2.20.
[eiser] vordert de wettelijke rente over het schadebedrag vanaf 22 december 2020. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van verzuim (artikel 6:119 BW). Dat verzuim treedt meteen in op het moment van het bijtincident, op 20 oktober 2020 (artikel 6:83 aanhef en onder b BW). [eiser] kan daarom aanspraak maken op de wettelijke rente over € 364,09 vanaf de door hem gevorderde datum. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 22 december 2020.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen
2.21.
De door [eiser] ingestelde vordering tot schadevergoeding voor de bijtbeschadiging wordt gedeeltelijk toegewezen. Voor het overige kan geen causaal verband tussen het bijtincident en de door [eiser] gestelde schade worden vastgesteld. Daarom heeft [eiser] geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
2.22.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiser] worden voor het overige (op basis van het toegewezen bedrag) begroot op:
  • informatiekosten € 4,86
  • griffierecht € 85,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 239,86
2.23.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 364,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 22 december 2020 tot de dag van betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op vandaag begroot op € 239,86;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op
29 december 2021.