ECLI:NL:RBLIM:2021:9958

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
C/03/292780 / FA RK 21-2054
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap na erkenning

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De man, die het kind [belanghebbende] had erkend, verzocht de rechtbank om zijn vaderschap te ontkennen, omdat hij vermoedde dat hij niet de biologische vader was. De man had zijn verzoek gebaseerd op informatie die hij kort voor het overlijden van de moeder had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat de man het kind had erkend vóór zijn huwelijk met de moeder, waardoor hij niet kon voldoen aan de voorwaarden van artikel 1:200 BW om het vaderschap te ontkennen. De rechtbank weigerde de man de gelegenheid te geven zijn verzoek te wijzigen naar een verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat ook dat verzoek niet aan de eisen van artikel 1:205 BW voldeed. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat de erkenning was gedaan onder dwang of misleiding, en wees het verzoek af. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, met mr. J.J.M. Verhey als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 22 december 2021
Zaaknummer: C/03/292780 / FA RK 21-2054
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat mr. A.F.T. Grul, kantoorhoudend in Maastricht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
wonend in Brunssum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 28 mei 2021 is bij de griffie een verzoekschrift met bijlagen ingekomen.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 december 2021, waar de man en zijn advocaat zijn verschenen.
1.3.
[belanghebbende] , hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen op de zitting.

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende] is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] uit [de moeder] (hierna: de moeder) geboren. Op 19 januari 1987 is [belanghebbende] met toestemming van de moeder door de man erkend, waarbij is gekozen voor de geslachtsnaam van de man.
2.2.
De moeder en de man zijn op 21 januari 1987 in Maastricht met elkaar gehuwd. Op 2 juli 1992 is dat huwelijk door inschrijving van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand ontbonden.
2.3.
De moeder is op [overlijdensdatum] in [overlijdensplaats] overleden.

3.Het verzoek en de onderbouwing ervan

3.1.
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [belanghebbende] , kosten rechtens.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man gesteld dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van [belanghebbende] is. De man is altijd in de veronderstelling geweest dat hij de biologische vader van [belanghebbende] was, maar de moeder heeft hem kort voor haar overlijden verteld dat hij dat toch niet is. Daarom wil de man het vaderschap van [belanghebbende] ontkennen. De man wil niet langer met een leugen leven en wil dat [belanghebbende] de kans krijgt zijn biologische vader te gaan zoeken.

4.De beoordeling

4.1.
De man verzoekt de ontkenning van het vaderschap van [belanghebbende] gegrond te verklaren. De rechtbank begrijpt dat de man zich hiermee op artikel 1:200 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) beroept. Op grond van lid 1 van dit artikel kan het in artikel 1:199 onder a en b BW bedoelde vaderschap worden ontkend door de vader, de moeder of door het kind zelf. Artikel 1:199 bepaalt vervolgens, voor zover van belang en kort gezegd, dat de vader van een kind de man is:
die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd;
wiens huwelijk met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden.
4.2.
Het vaderschap van de man is niet ontstaan door het huwelijk tussen de moeder en de man. Hoewel de moeder en de man gehuwd zijn geweest, blijkt uit de geboorteakte van [belanghebbende] en de aangehechte akte van erkenning dat de man [belanghebbende] twee dagen voorafgaand aan het huwelijk met de moeder heeft erkend. Dat betekent dat de man niet op grond van artikel 1:200 BW het vaderschap kan ontkennen. Nadat de rechtbank dat op de zitting aan de man en zijn advocaat heeft voorgehouden, heeft de advocaat van de man verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld het petitum van het verzoekschrift te wijzigen, in die zin dat een vernietiging van de erkenning zal worden verzocht.
4.3.
Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan op grond van artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder b, BW worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen. Voorwaarde is wel dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. Ook als de man in de gelegenheid wordt gesteld zijn verzoek aan te passen in die zin dat wordt verzocht de erkenning van [belanghebbende] door hem te vernietigen, is het verzoek onvoldoende onderbouwd. Het verzoek is in het verzoekschrift zeer summier gemotiveerd en na vragen van de rechtbank op zitting is maar weinig verduidelijking gekomen. Zeker nu de advocaat van de man op de zitting heeft verklaard dat ‘dit alles is’, acht de rechtbank een aanhouding van de zaak om de man in de gelegenheid te stellen zijn verzoek aan te passen, onnodig. Het is immers op basis van hetgeen op dit moment bekend is, duidelijk dat niet wordt voldaan aan de eisen van artikel 1:205 lid 1 BW. Zo is niet gesteld of gebleken dat de erkenning van [belanghebbende] heeft plaatsgevonden als gevolg van een wilsgebrek aan de zijde van de man. De enkele bewering dat de moeder kort voor haar overlijden (volgens de man op zitting: bij de Lidl supermarkt) aan de man zou hebben medegedeeld dat hij niet de biologische vader van [belanghebbende] is, is onvoldoende om het verzoek van de man toe te wijzen of om een door de man gewenst DNA-onderzoek te gelasten. Daarvoor heeft de man onvoldoende gesteld. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op 22 december 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.