3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverwegingen
Feit 3 primair:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september bij verdachte heeft verbleven te Herkenbosch.
De rechtbank stelt voorop dat de verfeitelijking van de tenlastelegging met betrekking tot dit feit – kortgezegd – ziet op het afsluiten van de deuren van de bungalow en het vastbinden van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat de deuren van de bungalow waar [slachtoffer 1] verbleef van binnenuit konden worden afgesloten. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat men altijd naar buiten kon via de voordeur. Het dossier bevat daarnaast geen wettig en overtuigend bewijs dat aangeefster door verdachte is vastgebonden met schoenveters en haar mond door hem is dichtgeplakt met duct tape, toen hij, naar zeggen van aangeefster, hele dagen weg was.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde vrijheidsberoving, omdat de rechtbank de verfeitelijking hiervan in de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 5:
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Dit vergt een beoordeling in het concrete geval. Aan de bewijsminimumregel wordt voldaan als de verklaring van – in dit geval aangeefster – op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring als het ware is ingebed in een concrete delictscontext die bevestiging vindt uit een andere bron.
De rechtbank is van oordeel dat er zich in het dossier geen ander bewijsmiddel bevindt die de verklaring van aangeefster over bedreigd worden met een mes, althans een scherp voorwerp, voldoende kan ondersteunen. De verklaring van getuige [getuige 1] is een zogenoemde de-auditu verklaring. [getuige 1] heeft van aangeefster gehoord dat zij bedreigd zou zijn met een mes en heeft dit niet zelf waargenomen.
Wegens gebrek aan voldoende bewijsmateriaal om te komen tot een bewezenverklaring zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 5 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, basisteam Echt
[slachtoffer 1], geboren op 25 december 2001, deed aangifte en is verhoord door de politie en de rechter-commissaris. Zij verklaarde als volgt.
Op 6 april 2019 (…) heb ik dus contact opgenomen met [verdachte] . Ik heb aan hem gevraagd of hij mij die avond kon komen ophalen omdat ik thuis weg wilde. [verdachte] wilde dit (…) [verdachte] heeft mij opgehaald met een grijze Peugeot. We zijn (…) naar Panheel naar zijn huis gereden. [verdachte] woont op de [adres 1] in Panheel. Hij woont daar samen met zijn vader. (…)
Op 11 mei 2019 ben ik samen met [verdachte] naar de bruiloft van zijn moeder geweest. (…) Mensen van het feest zagen dat mijn zus [Zus slachtoffer] met de politie stond te praten. Ik ben samen met [verdachte] weggegaan en uit handen gebleven van de politie. Vanaf dat moment heb ik enkele dagen op andere adressen geslapen. Dit was bij kennissen/vrienden van [verdachte] . (…) Ik ben bij iemand uit Maastricht, iemand uit Roermond en iemand uit Venlo verbleven. (…) Ik wilde eigenlijk niet naar die mensen toe en daar verblijven, maar volgens [verdachte] was dit het beste voor mij omdat ik anders door de politie zou worden gevonden. (…) Binnen 2 weken heeft [verdachte] mij opgehaald en heb ik weer in de woning van hem en zijn vader in Panheel verbleven. (…)
[verdachte] had ruzie met mij. Ik wilde naar buiten om een rondje te wandelen. Ik mocht dit niet van [verdachte] omdat hij bang was dat de buren mij zouden zien. Ik liep naar de voordeur en [verdachte] trok mij aan mijn haren terug. (…)
[verdachte] heeft mij geschopt en geslagen (…). Dit heeft allemaal in de laatste twee weken plaatsgevonden en in de woning van [verdachte] te Panheel. (…) Maar die mishandelingen hebben ook voor die twee weken plaatsgevonden. (…)
Een keer hadden [verdachte] en ik ruzie. (…) [verdachte] stond voor mij in de woonkamer. Ik wilde weglopen om via de voordeur weg te gaan. Toen ik me net voor de voordeur omdraaide zag ik dat [verdachte] voor mij stond met dat zwart geweer in zijn handen. Ik zag dat [verdachte] het wapen met 2 handen en gericht op mij vast had. Ik hoorde klik- klik. Ik heb geen idee of er een kogel in het wapen zat. Ik voelde me super bang en dacht echt dat hij me zou gaan vermoorden. Ik was doodsbang. [verdachte] zei tegen mij dat hij mij zou gaan vermoorden en me in de kruipkelder zou leggen want hier zou niemand me vinden. De kruipkelder ligt bij de voordeur waar ik op dat moment stond. De afstand tussen [verdachte] en mij was ongeveer 3 meter. (…)
Ik was zeker bang. Het pistool was geladen. Er kwamen ijzeren kogeltjes uit. Ik hoorde hem het wapen doorladen. Ik was bang dat hij zou schieten.
Een keer wilde [verdachte] geld hebben van zijn vader maar hij dit niet had. Hierna heeft [verdachte] dus die grote moker gepakt en is hiermee tegenover zijn vader gaan staan. Ik ben voor die vader gaan staan om hem te beschermen. [verdachte] heeft mij toen hard tegen mijn been geschopt. Hij raakte mij tegen mijn linker achterbeen (foto 1). Dit bonkte en deed direct pijn. Ik kon hierna moeilijk lopen. Later zag ik een blauwe plek zitten op mijn been. (…) Vier dagen later was ik bij mijn zus [Zus slachtoffer] . De blauwe plekken waren nog te zien en zij heeft hier foto’s van gemaakt.
Op zaterdag 6 juli 2019 [de rechtbank begrijpt: 6 juni 2019], heeft mijn vader mij opgehaald bij de woning van [verdachte] . Hierna heb ik enkele dagen bij [Zus slachtoffer] verbleven. (…)
Op zaterdag 13 juli 2019, ben ik omstreeks 01:00 uur, opgehaald door [verdachte] . Hij heeft mij bij de kerk in Weert opgehaald met zijn auto. (…) In de nacht van 24 juli op 25 juli 2019, ben ik door de politie aangetroffen.
[vader]werd verhoord als getuige en verklaarde als volgt.
Ik doe deze aangifte tevens namens mijn ex-vrouw (…). [slachtoffer 1] is onze dochter en wij hebben allebei het ouderlijk gezag over haar. Wij hebben [slachtoffer 1] geen toestemming gegeven om bij [verdachte] te verblijven en wij hebben [verdachte] of wie dan ook geen toestemming gegeven om onze dochter langdurig onderdak te geven, met uitzondering van de jeugdzorginstellingen. Onze dochter staat onder toezicht van Bureau Jeugdzorg
Op 6 juni 2019 heb ik [slachtoffer 1] opgehaald op het adres van [verdachte] . [slachtoffer 1] had contact gezocht met haar zus [Zus slachtoffer] en had gezegd dat ze weg wilde bij [verdachte] . (…) Ik ben met [slachtoffer 1] naar [Zus slachtoffer] gereden. (…) [Zus slachtoffer] zag op de badkamer, toen [slachtoffer 1] zich had uitgekleed, dat [slachtoffer 1] helemaal onder de blauwe plekken zat.
[getuige 2]werd verhoord door de politie en als getuige bij de rechter-commissaris en verklaarde als volgt.
Ik zag [slachtoffer 1] op een moment bij [verdachte] thuis.(…) Ik heb zat ruzies tussen hun meegemaakt. Zelfs één keer heeft [verdachte] , [slachtoffer 1] met een vuurwapen bedreigd. (…) Dit zag er uit als een echte. Het lijkt op een pistool zoals jullie, de politie, dragen. Hij pakte dit wapen, richtte dit op haar, maakte een door laadbeweging en zei: “ik schiet je kapot. Dat maakt mij niet uit.”
Ik heb [slachtoffer 1] gezien in de woning in Heel waar [verdachte] met zijn vader woonde. Ik weet niet of het een echt wapen geweest is of niet. Hij bedreigde [slachtoffer 1] terwijl hij het wapen in zijn handen had. (…)
In het huis heb ik wel meegemaakt dat [slachtoffer 1] en [verdachte] ruzie hadden. [slachtoffer 1] was ook geen lieverdje. Ze hadden vaak ruzie met elkaar, tot slaan toe. Ze sloegen allebei naar elkaar. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] over de bank heen gooide en trapte.
[vader verdachte]werd verhoor als getuige en verklaarde dat [slachtoffer 1] een tijdje bij hem en zijn zoon [verdachte] is verbleven, dat zij blauwe plekken aan hem heeft laten zien en dat zij daarbij heeft verteld dat [verdachte] dat had gedaan.
Verbalisanten [naam 3]en
[naam 4]verklaarden als volgt.
Op 25 juli 2019 (…) zagen wij dat er op de parkeerplaats van vakantiepark [naam 5] de politie-eenheid 16.01 bij een grijze Opel [merk 1] stond (…). Wij zagen dat er op de achterbank van het voertuig een man lag. Wij hoorden dat de politie-eenheid 16.01 de man herkende als [verdachte] . (…) Vervolgens troffen wij in de achterbak van de auto een vrouw aan (…). Wij hoorden van [naam 6] , inspecteur van politie Eenheid Limburg, dat deze vrouw de vermiste [slachtoffer 1] was.
Bewijsmiddelen uit het proces-verbaal van districtsrecherche Noord-Midden Limburg
[slachtoffer 1]deed op 1 oktober 2019 aangifte en verklaarde als volgt.
Ongeveer 4 weken geleden is [verdachte] mij komen ophalen. (…)
[verdachte] is toen naar de camping [naam 7] [de rechtbank begrijpt: te Herkenbosch] gereden. (…) Wij gingen naar huisje [nummer 1] . (…) Hij was regelmatig boos omdat hem iets niet was gelukt. Dan begon hij mij te slaan en te schoppen. (…)
Ik heb nu nog blauwe plekken. Ik heb op mijn scheenbeen nog een blauwe plek en achter mijn rechter oor heb ik nog pijn. Dit kwam doordat [verdachte] het bed opklapte en ik hierdoor tegen een dikke houten versteviging viel met mijn rechterzijde. (…) Ik heb ook pijn onder mijn rechteroog. Daar heeft [verdachte] mij ook hard geslagen. Dat deed veel pijn. Op mijn linker bovenbeen heb ik nu nog geen blauwe plek. [verdachte] heeft mij hier gisteren tegen getrapt. Dus dat wordt nog blauw.
Uiteindelijk ben ik uit de woning kunnen vluchten. (…) Ik ben bij mensen in een ander huisje naar binnen gegaan. Dit was de receptie.
Verbalisanten [naam 8]en
[naam 9]kwamen op 30 september 2019 aan bij de camping op de [adres 2] te Herkenbosch. In het gebouw van de receptie troffen zij [slachtoffer 1] aan.
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde als volgt.
Op zaterdagavond 28 september 2019 omstreeks 17:00 uur parkeerde ik mijn scooter, een [merk 2] en voorzien van het kenteken [nummer 2] voor mijn woning gelegen aan de [adres 3] te Herkenbosch. (…) Op zondagmorgen 29 september 2019 omstreeks 11:00 uur wilde ik naar de Mediamarkt gaan. Ik wilde met mijn scooter gaan. Echter die was weggenomen. (…) Uiteraard had niemand het recht of toestemming om mijn scooter te stelen.
[getuige 1]werd verhoord als getuige en verklaarde als volgt.
[slachtoffer 1] verbleef al vier weken op de camping.
Er staat ook een gestolen scooter binnen, maar die heb ik gestolen. Ik was met [verdachte] . Hij zag die scooter staan. Hij liet mij kijken of het een verse scooter was. Dus of hij er nog zo goed als nieuw uit zag. Ik ben gaan kijken en zei tegen hem dat die scooter er wel netjes uit zag. We zijn toen doorgereden en [verdachte] zei dat we die scooter gingen pakken. Hij zei tegen mij dat ik erop terug moest rijden. Dus we zijn er heen gegaan. [verdachte] heeft die scooter getrokken met zo'n trekker. Dan gaat het contactslot eruit. Dan kun je de scooter met een platte schroevendraaier starten. Ik moest van [verdachte] die scooter starten.
Verbalisant [naam 10]trof op 1 oktober 2019 op het adres [adres 2] ter hoogte van de naast bungalow [nummer 3] gelegen bungalow [nummer 4] een [merk 2] aan. Wolter toonde een foto van zijn scooter en deze scooter vertoonde 100% gelijkenis met de aangetroffen scooter.
Verbalisant [naam 9]kreeg op 30 september 2019 de kentekenplaat [nummer 2] overhandigd van de beheerder van bungalowpark [naam 7] , gelegen aan de [adres 2] te Herkenbosch. Deze kentekenplaat lag in bungalow nummer [nummer 3] .
Verdachteverklaarde ter terechtzitting als volgt.
t.a.v. feit 3 subsidiair:
[slachtoffer 1] zei tegen mij dat ze mishandeld werd op de groep. Ik heb haar toen geholpen uit goedheid. Toen [slachtoffer 1] in mijn kofferbak werd aangetroffen wist ik dat zij niet gevonden wilde worden en dat zij eigenlijk in Zeeland hoorde te zijn.
Tijdens de kermis te Heel was ik weer een paar dagen vrij. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 1] ook naar de kermis en wij hebben toen gepraat. Een paar dagen later is zij met mij meegegaan naar de bungalow op de camping te Herkenbosch.
t.a.v. feit 4:
Ik heb het bed opgeklapt waar [slachtoffer 1] op lag.
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken, te slaan en te schoppen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] in de voornoemde periode is verbleven in de woning van [vader verdachte] en zijn zoon, verdachte, te Panheel. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in de laatste twee weken en daarvoor mishandeld is geweest door verdachte. Deze aangifte wordt ondersteund door [vader] , inhoudende dat [Zus slachtoffer] op 6 juni 2019 de blauwe plekken op het lichaam van aangeefster heeft gezien. Ook [vader verdachte] heeft blauwe plekken gezien bij aangeefster toen zij bij hem verbleef. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte en aangeefster ruzie hadden in de woning, waarbij er werd geslagen en geschopt.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte gedreigd heeft met een vuisthamer en/of een BB gun. Uit het dossier is niet gebleken dat er een vuisthamer is aangetroffen. Er is (enkel) een moker aangetroffen. Daarnaast wordt er niet geverbaliseerd dat er een BB-gun is aangetroffen in de woning, noch dat in de door [vader verdachte] op 2 augustus 2019 op het politiebureau te Echt aan de politie overhandigde plastic tas zich inderdaad een BB gun bevond.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor het dreigend voor [slachtoffer 1] gaan staan met een vuisthamer en het met een BB-gun richten op die [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 heeft bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar te richten. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd met een wapen. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte – het met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richten op [slachtoffer 1] – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de bedreiging van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Bij haar kon hierdoor in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit laatste geldt in het bijzonder ook indien de aangeefster terecht veronderstelde dat het om een BB-gun ging, aangezien die ernstig letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat dit heeft plaatsgevonden in de periode dat aangeefster bij verdachte verbleef in de woning te Panheel, te weten van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019.
Feit 3 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestandsdeel ‘onttrekken’ in het geval het kind zelf is weggelopen, het niet van belang is of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. De delictsbestanddelen kunnen ook zijn vervuld wanneer de minderjarige zelf heeft besloten weg te gaan. Het is in die situatie, zoals ook in onderhavige zaak het geval is, voor een bewezenverklaring wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent.
Anders dan de raadsman heeft bepleit volgt volgens de rechtbank uit het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2010, NJ 2010/501 dat een bewezenverklaring van het onttrekken kan volgen indien de verdachte heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren (ook al was dat op het eigen verzoek van de minderjarige). De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat:
verdachte wist dat [slachtoffer 1] bij haar ouders dan wel bij de gesloten instelling waar zij verbleef onder toezicht van bureau Jeugdzorg, diende te zijn;
verdachte [slachtoffer 1] op 6 april 2019, 14 juli 2019 en 25 juli 2019 heeft opgehaald; en
verdachte [slachtoffer 1] gedurende de perioden 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019, 14 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 en 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 bij hem heeft laten verblijven.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot een bewezenverklaring van feit 3 subsidiair.
Feit 4:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] in september 2019 heeft verbleven bij verdachte te Herkenbosch. Verdachte heeft bekend dat hij het bed heeft opgeklapt waar [slachtoffer 1] op lag. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij in de voornoemde periode geslagen en geschopt werd door verdachte. Aangeefster is ook in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 mishandeld door verdachte.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 heeft mishandeld door haar te slaan, te schoppen en door het bed op te klappen waar zij op lag.
Feit 6 primair:
De rechtbank is van oordeel er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte, samen met [getuige 1] , in de periode van 28 september 2019 tot en met 29 september 2019 te Herkenbosch de scooter van [slachtoffer 2] heeft gestolen. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en [getuige 1] en dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [getuige 1] samen op stap waren en dat zij samen de scooter van [slachtoffer 2] hebben gestolen.
De weerlegging van de verweren van de raadsman wordt gevonden in hetgeen hiervoor met betrekking tot het bewijs van het ten laste gelegde is overwogen en derhalve worden die verweren verworpen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 6 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.