ECLI:NL:RBLIM:2021:995

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
03.178650-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en het onttrekken van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], gedurende verschillende periodes in 2019 mishandeld en bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 1] onttrokken aan het wettig gezag van haar ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, strafbaar is, maar heeft hem in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling, bedreiging en het onttrekken van de minderjarige. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.178650.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans gedetineerd in P.I. Sittard.
Verdachte wordt bijgestaan door mr. Y. Quint, advocaat, kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2021. Verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Heel [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2:in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Heel [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuisthamer en een BB gun;
Feit 3 primair: in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch opzettelijk [slachtoffer 1] van de vrijheid heeft beroofd;
Feit 3 subsidiair: in verschillende periodes in 2019 in verschillende gemeentes [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag;
Feit 3 meer subsidiair: in verschillende periodes in 2019 in verschillende gemeentes [slachtoffer 1] heeft verborgen;
Feit 4: in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 5: in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Feit 6 primair en subsidiair: in de periode van 28 september 2019 tot en met 29 september 2019 te Herkenbosch, met iemand anders, een bromscooter van [slachtoffer 2] heeft gestolen, althans dat hij deze bromscooter geheeld heeft.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt met betrekking tot de getuigenverklaringen van [getuige 1] ( [getuige 1] ) en [getuige 2] ( [getuige 2] ) dat enkel de eerste afgelegde getuigenverklaringen betrouwbaar zijn. De latere verklaringen van de getuigen zijn beïnvloed door verdachte vanuit de penitentiaire inrichting en derhalve niet betrouwbaar.
Ten aanzien van feit 3 primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de getuigenverklaringen en de melding van haar vader [naam 1] dat zij wordt vermist. Verdachte had een dergelijke machtspositie over [slachtoffer 1] dat, ook als de deuren wagenwijd open zouden staan en zij niet zou zijn vastgebonden, [slachtoffer 1] niet weg durfde te lopen.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair en meer subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat [slachtoffer 1] minderjarig was, gesloten geplaatst was en dat verdachte haar heeft opgehaald en een woonplek heeft verschaft.
Ten aanzien van feiten 4 en 5 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de (eerste) verklaring van [getuige 1] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de feiten 1, 2, 3 primair, 3 subsidiair, 5 en 6 primair en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman bepleit subsidiair ten aanzien van de feiten 1 en 2 dat er sprake is van een beperktere periode.
De raadsman heeft bepleit dat verschillende getuigenverklaringen niet als (overtuigend) bewijs gebezigd kunnen worden.
Ten aanzien van feit 3 primair bepleit de raadsman dat, naast de tegenstrijdige dan wel ongeloofwaardige getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] , er geen taperesten en schoenveters zijn aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair en meer subsidiair bepleit de raadsman dat verdachte geen beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen aangeefster [slachtoffer 1] en haar ouders en verwijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 14 september 2010, vindplaats NJ 2010, 501.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverwegingen
Feit 3 primair:
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september bij verdachte heeft verbleven te Herkenbosch.
De rechtbank stelt voorop dat de verfeitelijking van de tenlastelegging met betrekking tot dit feit – kortgezegd – ziet op het afsluiten van de deuren van de bungalow en het vastbinden van [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat de deuren van de bungalow waar [slachtoffer 1] verbleef van binnenuit konden worden afgesloten. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat men altijd naar buiten kon via de voordeur. Het dossier bevat daarnaast geen wettig en overtuigend bewijs dat aangeefster door verdachte is vastgebonden met schoenveters en haar mond door hem is dichtgeplakt met duct tape, toen hij, naar zeggen van aangeefster, hele dagen weg was.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde vrijheidsberoving, omdat de rechtbank de verfeitelijking hiervan in de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 5:
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Dit vergt een beoordeling in het concrete geval. Aan de bewijsminimumregel wordt voldaan als de verklaring van – in dit geval aangeefster – op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring als het ware is ingebed in een concrete delictscontext die bevestiging vindt uit een andere bron.
De rechtbank is van oordeel dat er zich in het dossier geen ander bewijsmiddel bevindt die de verklaring van aangeefster over bedreigd worden met een mes, althans een scherp voorwerp, voldoende kan ondersteunen. De verklaring van getuige [getuige 1] is een zogenoemde de-auditu verklaring. [getuige 1] heeft van aangeefster gehoord dat zij bedreigd zou zijn met een mes en heeft dit niet zelf waargenomen.
Wegens gebrek aan voldoende bewijsmateriaal om te komen tot een bewezenverklaring zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 5 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, basisteam Echt [1]
[slachtoffer 1], geboren op 25 december 2001, deed aangifte en is verhoord door de politie en de rechter-commissaris. Zij verklaarde als volgt.
Op 6 april 2019 (…) heb ik dus contact opgenomen met [verdachte] . Ik heb aan hem gevraagd of hij mij die avond kon komen ophalen omdat ik thuis weg wilde. [verdachte] wilde dit (…) [verdachte] heeft mij opgehaald met een grijze Peugeot. We zijn (…) naar Panheel naar zijn huis gereden. [verdachte] woont op de [adres 1] in Panheel. Hij woont daar samen met zijn vader. (…)
Op 11 mei 2019 ben ik samen met [verdachte] naar de bruiloft van zijn moeder geweest. (…) Mensen van het feest zagen dat mijn zus [Zus slachtoffer] met de politie stond te praten. Ik ben samen met [verdachte] weggegaan en uit handen gebleven van de politie. Vanaf dat moment heb ik enkele dagen op andere adressen geslapen. Dit was bij kennissen/vrienden van [verdachte] . (…) Ik ben bij iemand uit Maastricht, iemand uit Roermond en iemand uit Venlo verbleven. (…) Ik wilde eigenlijk niet naar die mensen toe en daar verblijven, maar volgens [verdachte] was dit het beste voor mij omdat ik anders door de politie zou worden gevonden. (…) Binnen 2 weken heeft [verdachte] mij opgehaald en heb ik weer in de woning van hem en zijn vader in Panheel verbleven. (…)
[verdachte] had ruzie met mij. Ik wilde naar buiten om een rondje te wandelen. Ik mocht dit niet van [verdachte] omdat hij bang was dat de buren mij zouden zien. Ik liep naar de voordeur en [verdachte] trok mij aan mijn haren terug. (…)
[verdachte] heeft mij geschopt en geslagen (…). Dit heeft allemaal in de laatste twee weken plaatsgevonden en in de woning van [verdachte] te Panheel. (…) Maar die mishandelingen hebben ook voor die twee weken plaatsgevonden. (…)
Een keer hadden [verdachte] en ik ruzie. (…) [verdachte] stond voor mij in de woonkamer. Ik wilde weglopen om via de voordeur weg te gaan. Toen ik me net voor de voordeur omdraaide zag ik dat [verdachte] voor mij stond met dat zwart geweer in zijn handen. Ik zag dat [verdachte] het wapen met 2 handen en gericht op mij vast had. Ik hoorde klik- klik. Ik heb geen idee of er een kogel in het wapen zat. Ik voelde me super bang en dacht echt dat hij me zou gaan vermoorden. Ik was doodsbang. [verdachte] zei tegen mij dat hij mij zou gaan vermoorden en me in de kruipkelder zou leggen want hier zou niemand me vinden. De kruipkelder ligt bij de voordeur waar ik op dat moment stond. De afstand tussen [verdachte] en mij was ongeveer 3 meter. (…)
Ik was zeker bang. Het pistool was geladen. Er kwamen ijzeren kogeltjes uit. Ik hoorde hem het wapen doorladen. Ik was bang dat hij zou schieten.
Een keer wilde [verdachte] geld hebben van zijn vader maar hij dit niet had. Hierna heeft [verdachte] dus die grote moker gepakt en is hiermee tegenover zijn vader gaan staan. Ik ben voor die vader gaan staan om hem te beschermen. [verdachte] heeft mij toen hard tegen mijn been geschopt. Hij raakte mij tegen mijn linker achterbeen (foto 1). Dit bonkte en deed direct pijn. Ik kon hierna moeilijk lopen. Later zag ik een blauwe plek zitten op mijn been. (…) Vier dagen later was ik bij mijn zus [Zus slachtoffer] . De blauwe plekken waren nog te zien en zij heeft hier foto’s van gemaakt.
Op zaterdag 6 juli 2019 [de rechtbank begrijpt: 6 juni 2019], heeft mijn vader mij opgehaald bij de woning van [verdachte] . Hierna heb ik enkele dagen bij [Zus slachtoffer] verbleven. (…)
Op zaterdag 13 juli 2019, ben ik omstreeks 01:00 uur, opgehaald door [verdachte] . Hij heeft mij bij de kerk in Weert opgehaald met zijn auto. (…) In de nacht van 24 juli op 25 juli 2019, ben ik door de politie aangetroffen. [2]
[vader]werd verhoord als getuige en verklaarde als volgt.
Ik doe deze aangifte tevens namens mijn ex-vrouw (…). [slachtoffer 1] is onze dochter en wij hebben allebei het ouderlijk gezag over haar. Wij hebben [slachtoffer 1] geen toestemming gegeven om bij [verdachte] te verblijven en wij hebben [verdachte] of wie dan ook geen toestemming gegeven om onze dochter langdurig onderdak te geven, met uitzondering van de jeugdzorginstellingen. Onze dochter staat onder toezicht van Bureau Jeugdzorg
Op 6 juni 2019 heb ik [slachtoffer 1] opgehaald op het adres van [verdachte] . [slachtoffer 1] had contact gezocht met haar zus [Zus slachtoffer] en had gezegd dat ze weg wilde bij [verdachte] . (…) Ik ben met [slachtoffer 1] naar [Zus slachtoffer] gereden. (…) [Zus slachtoffer] zag op de badkamer, toen [slachtoffer 1] zich had uitgekleed, dat [slachtoffer 1] helemaal onder de blauwe plekken zat. [3]
[getuige 2]werd verhoord door de politie en als getuige bij de rechter-commissaris en verklaarde als volgt.
Ik zag [slachtoffer 1] op een moment bij [verdachte] thuis.(…) Ik heb zat ruzies tussen hun meegemaakt. Zelfs één keer heeft [verdachte] , [slachtoffer 1] met een vuurwapen bedreigd. (…) Dit zag er uit als een echte. Het lijkt op een pistool zoals jullie, de politie, dragen. Hij pakte dit wapen, richtte dit op haar, maakte een door laadbeweging en zei: “ik schiet je kapot. Dat maakt mij niet uit.”
Ik heb [slachtoffer 1] gezien in de woning in Heel waar [verdachte] met zijn vader woonde. Ik weet niet of het een echt wapen geweest is of niet. Hij bedreigde [slachtoffer 1] terwijl hij het wapen in zijn handen had. (…)
In het huis heb ik wel meegemaakt dat [slachtoffer 1] en [verdachte] ruzie hadden. [slachtoffer 1] was ook geen lieverdje. Ze hadden vaak ruzie met elkaar, tot slaan toe. Ze sloegen allebei naar elkaar. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] over de bank heen gooide en trapte. [4]
[vader verdachte]werd verhoor als getuige en verklaarde dat [slachtoffer 1] een tijdje bij hem en zijn zoon [verdachte] is verbleven, dat zij blauwe plekken aan hem heeft laten zien en dat zij daarbij heeft verteld dat [verdachte] dat had gedaan. [5]
Verbalisanten [naam 3]en
[naam 4]verklaarden als volgt.
Op 25 juli 2019 (…) zagen wij dat er op de parkeerplaats van vakantiepark [naam 5] de politie-eenheid 16.01 bij een grijze Opel [merk 1] stond (…). Wij zagen dat er op de achterbank van het voertuig een man lag. Wij hoorden dat de politie-eenheid 16.01 de man herkende als [verdachte] . (…) Vervolgens troffen wij in de achterbak van de auto een vrouw aan (…). Wij hoorden van [naam 6] , inspecteur van politie Eenheid Limburg, dat deze vrouw de vermiste [slachtoffer 1] was. [6]
Bewijsmiddelen uit het proces-verbaal van districtsrecherche Noord-Midden Limburg [7]
[slachtoffer 1]deed op 1 oktober 2019 aangifte en verklaarde als volgt.
Ongeveer 4 weken geleden is [verdachte] mij komen ophalen. (…)
[verdachte] is toen naar de camping [naam 7] [de rechtbank begrijpt: te Herkenbosch] gereden. (…) Wij gingen naar huisje [nummer 1] . (…) Hij was regelmatig boos omdat hem iets niet was gelukt. Dan begon hij mij te slaan en te schoppen. (…)
Ik heb nu nog blauwe plekken. Ik heb op mijn scheenbeen nog een blauwe plek en achter mijn rechter oor heb ik nog pijn. Dit kwam doordat [verdachte] het bed opklapte en ik hierdoor tegen een dikke houten versteviging viel met mijn rechterzijde. (…) Ik heb ook pijn onder mijn rechteroog. Daar heeft [verdachte] mij ook hard geslagen. Dat deed veel pijn. Op mijn linker bovenbeen heb ik nu nog geen blauwe plek. [verdachte] heeft mij hier gisteren tegen getrapt. Dus dat wordt nog blauw.
Uiteindelijk ben ik uit de woning kunnen vluchten. (…) Ik ben bij mensen in een ander huisje naar binnen gegaan. Dit was de receptie. [8]
Verbalisanten [naam 8]en
[naam 9]kwamen op 30 september 2019 aan bij de camping op de [adres 2] te Herkenbosch. In het gebouw van de receptie troffen zij [slachtoffer 1] aan. [9]
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde als volgt.
Op zaterdagavond 28 september 2019 omstreeks 17:00 uur parkeerde ik mijn scooter, een [merk 2] en voorzien van het kenteken [nummer 2] voor mijn woning gelegen aan de [adres 3] te Herkenbosch. (…) Op zondagmorgen 29 september 2019 omstreeks 11:00 uur wilde ik naar de Mediamarkt gaan. Ik wilde met mijn scooter gaan. Echter die was weggenomen. (…) Uiteraard had niemand het recht of toestemming om mijn scooter te stelen. [10]
[getuige 1]werd verhoord als getuige en verklaarde als volgt.
[slachtoffer 1] verbleef al vier weken op de camping.
(…)
Er staat ook een gestolen scooter binnen, maar die heb ik gestolen. Ik was met [verdachte] . Hij zag die scooter staan. Hij liet mij kijken of het een verse scooter was. Dus of hij er nog zo goed als nieuw uit zag. Ik ben gaan kijken en zei tegen hem dat die scooter er wel netjes uit zag. We zijn toen doorgereden en [verdachte] zei dat we die scooter gingen pakken. Hij zei tegen mij dat ik erop terug moest rijden. Dus we zijn er heen gegaan. [verdachte] heeft die scooter getrokken met zo'n trekker. Dan gaat het contactslot eruit. Dan kun je de scooter met een platte schroevendraaier starten. Ik moest van [verdachte] die scooter starten. [11]
Verbalisant [naam 10]trof op 1 oktober 2019 op het adres [adres 2] ter hoogte van de naast bungalow [nummer 3] gelegen bungalow [nummer 4] een [merk 2] aan. Wolter toonde een foto van zijn scooter en deze scooter vertoonde 100% gelijkenis met de aangetroffen scooter. [12]
Verbalisant [naam 9]kreeg op 30 september 2019 de kentekenplaat [nummer 2] overhandigd van de beheerder van bungalowpark [naam 7] , gelegen aan de [adres 2] te Herkenbosch. Deze kentekenplaat lag in bungalow nummer [nummer 3] . [13]
Verdachteverklaarde ter terechtzitting als volgt.
t.a.v. feit 3 subsidiair:
[slachtoffer 1] zei tegen mij dat ze mishandeld werd op de groep. Ik heb haar toen geholpen uit goedheid. Toen [slachtoffer 1] in mijn kofferbak werd aangetroffen wist ik dat zij niet gevonden wilde worden en dat zij eigenlijk in Zeeland hoorde te zijn.
Tijdens de kermis te Heel was ik weer een paar dagen vrij. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 1] ook naar de kermis en wij hebben toen gepraat. Een paar dagen later is zij met mij meegegaan naar de bungalow op de camping te Herkenbosch.
t.a.v. feit 4:
Ik heb het bed opgeklapt waar [slachtoffer 1] op lag. [14]
Bewijsoverwegingen
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken, te slaan en te schoppen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] in de voornoemde periode is verbleven in de woning van [vader verdachte] en zijn zoon, verdachte, te Panheel. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in de laatste twee weken en daarvoor mishandeld is geweest door verdachte. Deze aangifte wordt ondersteund door [vader] , inhoudende dat [Zus slachtoffer] op 6 juni 2019 de blauwe plekken op het lichaam van aangeefster heeft gezien. Ook [vader verdachte] heeft blauwe plekken gezien bij aangeefster toen zij bij hem verbleef. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte en aangeefster ruzie hadden in de woning, waarbij er werd geslagen en geschopt.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte gedreigd heeft met een vuisthamer en/of een BB gun. Uit het dossier is niet gebleken dat er een vuisthamer is aangetroffen. Er is (enkel) een moker aangetroffen. Daarnaast wordt er niet geverbaliseerd dat er een BB-gun is aangetroffen in de woning, noch dat in de door [vader verdachte] op 2 augustus 2019 op het politiebureau te Echt aan de politie overhandigde plastic tas zich inderdaad een BB gun bevond.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor het dreigend voor [slachtoffer 1] gaan staan met een vuisthamer en het met een BB-gun richten op die [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 heeft bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar te richten. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft bedreigd met een wapen. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte – het met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richten op [slachtoffer 1] – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de bedreiging van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Bij haar kon hierdoor in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit laatste geldt in het bijzonder ook indien de aangeefster terecht veronderstelde dat het om een BB-gun ging, aangezien die ernstig letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat dit heeft plaatsgevonden in de periode dat aangeefster bij verdachte verbleef in de woning te Panheel, te weten van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019.
Feit 3 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestandsdeel ‘onttrekken’ in het geval het kind zelf is weggelopen, het niet van belang is of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. De delictsbestanddelen kunnen ook zijn vervuld wanneer de minderjarige zelf heeft besloten weg te gaan. Het is in die situatie, zoals ook in onderhavige zaak het geval is, voor een bewezenverklaring wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent.
Anders dan de raadsman heeft bepleit volgt volgens de rechtbank uit het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2010, NJ 2010/501 dat een bewezenverklaring van het onttrekken kan volgen indien de verdachte heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en haar ouders, waardoor deze buiten het gezag van haar ouders kwam te verkeren (ook al was dat op het eigen verzoek van de minderjarige). De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat:
verdachte wist dat [slachtoffer 1] bij haar ouders dan wel bij de gesloten instelling waar zij verbleef onder toezicht van bureau Jeugdzorg, diende te zijn;
verdachte [slachtoffer 1] op 6 april 2019, 14 juli 2019 en 25 juli 2019 heeft opgehaald; en
verdachte [slachtoffer 1] gedurende de perioden 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019, 14 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 en 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 bij hem heeft laten verblijven.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot een bewezenverklaring van feit 3 subsidiair.
Feit 4:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] in september 2019 heeft verbleven bij verdachte te Herkenbosch. Verdachte heeft bekend dat hij het bed heeft opgeklapt waar [slachtoffer 1] op lag. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij in de voornoemde periode geslagen en geschopt werd door verdachte. Aangeefster is ook in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 mishandeld door verdachte.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 heeft mishandeld door haar te slaan, te schoppen en door het bed op te klappen waar zij op lag.
Feit 6 primair:
De rechtbank is van oordeel er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte, samen met [getuige 1] , in de periode van 28 september 2019 tot en met 29 september 2019 te Herkenbosch de scooter van [slachtoffer 2] heeft gestolen. Daartoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en [getuige 1] en dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [getuige 1] samen op stap waren en dat zij samen de scooter van [slachtoffer 2] hebben gestolen.
De weerlegging van de verweren van de raadsman wordt gevonden in hetgeen hiervoor met betrekking tot het bewijs van het ten laste gelegde is overwogen en derhalve worden die verweren verworpen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 6 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
T.a.v. feit 1:
meermalen in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Heel [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar (telkens) aan haar haren te trekken, te slaan en/of te schoppen;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 te Heel [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar te richten;
T.a.v. feit 3 subsidiair:
in de periodes van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 en van 14 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 en van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 in Nederland opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op 25 december 2001, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
T.a.v. feit 4:
meermalen in de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan, te schoppen en/of het bed waar die [slachtoffer 1] op lag op te klappen;
T.a.v. feit 6 primair:
in of omstreeks de periode van 28 september 2019 tot en met 29 september 2019 te Herkenbosch tezamen en in vereniging met een ander, een bromscooter, merk [merk 2] , kenteken [nummer 2] , toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen bromscooter onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
T.a.v. feit 3 subsidiair:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag
T.a.v. feit 4:
mishandeling, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 6 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Psycholoog R.A. Sterk heeft een rapport over verdachte opgemaakt gedateerd 21 februari 2020. Volgens de deskundige is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD, een posttraumatische stress stoornis en een matig tot ernstige stoornis in cannabisgebruik. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op licht verstandelijk beperkt niveau en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Hierdoor kan het gedrag van verdachte mede verklaard worden.
De deskundige acht dat er sprake is van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op het gedrag van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De deskundige adviseert de rechtbank om de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
De officier van justitie en de raadsman stellen zich beiden op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte dienen te worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met het advies van de deskundige over de verminderde toerekeningsvatbaarheid, neemt deze over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzonder voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] .
De officier van justitie heeft bij de formulering van haar strafeis rekening gehouden met de machtspositie van verdachte ten opzichte van aangeefster, de fysieke en psychische schade die hij aangeefster heeft toegebracht, de justitiële documentatie van verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het reclasseringsrapport, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de LOVS-oriëntatiepunten. De voorwaardelijk geëiste gevangenisstraf dient als stok achter de deur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair dat oplegging van een gevangenisstraf, zonder bijzondere voorwaarden, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend is.
De raadsman heeft verzocht om verdachte voor de uitspraakdatum van 8 februari 2021 in vrijheid te stellen. Op dit moment doet zich een situatie voor als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv, gelet op de ernst van de feiten die bewezen kunnen worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] gedurende meerdere periodes in 2019 onttrokken aan het ouderlijk gezag, mishandeld en bedreigd. Ook heeft verdachte samen met [getuige 1] een scooter gestolen. Verdachte heeft over een langere periode gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin [slachtoffer 1] zich bevond. [slachtoffer 1] heeft verschillende keren om hulp gevraagd aan verdachte omdat zij in de instelling waar zij verbleef zou worden mishandeld door een groep jongeren. In plaats van haar daar daadwerkelijk bij te helpen door bijvoorbeeld hulp van haar ouders, Bureau Jeugdzorg of de politie in te roepen, heeft verdachte haar meegenomen en [slachtoffer 1] is op die manier in een afhankelijke positie komen te verkeren ten opzichte van verdachte. Door haar te mishandelen en één keer te bedreigen werd een dusdanige setting gecreëerd dat zij niet weg durfde te lopen.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] een slachtofferverklaring afgelegd. Hetgeen verdachte heeft gedaan heeft een grote impact op haar en haar leven gehad en heeft dat nog steeds. Zij leeft iedere dag in angst en moet dagelijks oefenen om het vertrouwen in mensen terug te krijgen.
Uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een fors postuur en een overheersende houding heeft. Hij heeft actief getuigen benaderd en beïnvloed door gebruik te maken van zijn (fysiek) overwicht en door bedreigingen. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank zal in strafverzwarende zin meewegen dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.
De rechtbank weegt bij het vaststellen van de strafmaat in het voordeel van verdachte mee dat hij, zoals hiervoor onder
5is overwogen, verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Psycholoog R.A. Sterk heeft in zijn rapport gemotiveerd aangegeven dat er een hoge kans is op herhaling van gewelddadig gedrag. De kans op escalatie wordt vooral hoog ingeschat op het moment dat verdachte zich benadeeld voelt, zaken niet goed overziet en in reactie hierop impulsief reageert.
Reclassering Nederland heeft op 24 december 2020 een advies over verdachte opgemaakt. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Zij ziet geen aanknopingspunten om (nogmaals) bijzondere voorwaarde op te leggen, omdat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken hieraan. Bij een veroordeling wordt daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De officier van justitie heeft een contactverbod met [slachtoffer 1] gevorderd in de vorm van een bijzondere voorwaarde. De rechtbank ziet geen aanleiding voor dit contactverbod nu uit het dossier is gebleken dat [slachtoffer 1] degene is geweest die het eerste contact opneemt met verdachte en zij daarna veelvuldig contact met hem bleef houden. De rechtbank zal, mede gelet op voornoemd reclasseringsadvies, geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.
Alles in aanmerking genomen zal de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 9.530,30 ter zake van de feiten 1 tot en met 5, bestaande uit € 2.030,30 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 842,85 ter zake van feit 6, bestaande uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vordering voldoende onderbouwd is. De officier van justitie rekwireert tot toewijzing van de vordering met uitzondering van de kosten ten aanzien van de reiskosten voor hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vordering goed onderbouwd is. De officier van justitie rekwireert tot toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De raadsman verzoekt de rechtbank om de vordering toe te wijzen tot maximaal een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit € 500,00 voor psychisch letsel en € 500,00 voor lichamelijk letsel.
[slachtoffer 2]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet is gebleken dat er schade is aan de scooter. De verbalisant die de scooter aantrof heeft niets gerelateerd over schade (pagina 164) en er zitten geen foto’s van de scooter in het dossier. De raadsman verzoekt de rechtbank om de vordering af te wijzen dan wel nietontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft gesteld dat er kosten zijn gemaakt voor gesprekken met METGGZ. Uit de stukken is gebleken dat de benadeelde partij al psychische problematiek had voordat zij verdachte met verdachte in aanraking kwam. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de bewezenverklaarde strafbare feiten de benadeelde partij op een negatieve manier hebben beïnvloed. Om vast te stellen in welke mate de schade veroorzaakt is door de bewezenverklaarde strafbare feiten en welk deel door andere omstandigheden is nader onderzoek nodig. Dit onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De gevorderde schadeposten met betrekking tot de schoenen, T-shirts en reis- en parkeerkosten van [vader] naar de instelling in Kortgene te Zeeland zijn geen rechtstreekse schade veroorzaakt door een van de bewezenverklaarde strafbare feiten. De gevorderde schade met betrekking tot de reiskosten voor hoger beroep zijn nog niet gemaakt en zijn derhalve niet vorderbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de voornoemde materiële schadeposten.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van lichamelijk en geestelijk letsel als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten nu uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij primair gediagnosticeerd is met PTSS en gedurende twee perioden mishandeld is geworden. Daarmee kan aan haar een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen. Voor de omvang van het toe te wijzen bedrag is van belang dat – zoals eveneens uit de stukken blijkt – de benadeelde diverse traumatische ervaringen heeft gehad, niet blijkt in welke mate de PTSS is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten en meerdere, niet aan de bewezenverklaarde feiten te linken, probleemgebieden heeft. Het is niet eenvoudig vast te stellen welk deel van de gevorderde immateriële schade veroorzaakt is door de bewezenverklaarde strafbare feiten en welk deel door andere omstandigheden van de benadeelde partij. Gelet daarop zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade toewijzen tot het bedrag van € 750,00 dat haar in ieder geval ten minste redelijk en billijk voorkomt bij de bewezenverklaarde strafbare feiten en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal aldus een bedrag aan schadevergoeding toewijzen ter hoogte van € 750,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[slachtoffer 2]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe, omdat de schade rechtstreeks uit het strafbare feit (feit 6 primair) voortvloeit en de omvang van de schade goed is onderbouwd.
De rechtbank zal aldus een bedrag aan schadevergoeding toewijzen ter hoogte van € 842,85, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 279, 285, 300, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair en 5 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 6 primair tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 30 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
  • verklaart het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 30 september 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe, en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 842,85, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 29 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 842,85, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 29 september 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Teeuwissen, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.L. Hermans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2021.
Buiten staat
mr. M.G.J.M. van der Staak is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 06 april 2019 tot en met 06 juni 2019 te Heel, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar (telkens) aan haar haren te trekken en/of te slaan en/of te schoppen;
T.a.v. feit 2:
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 06 april 2019 tot en met 06 juni 2019 te Heel, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (telkens) dreigend voor haar te gaan staan met een vuisthamer en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een BB gun, op haar te richten;
T.a.v. feit 3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, opzettelijk
[slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- de deuren van de bungalow waar zij verbleef/verbleven af te sluiten en/of
- die [slachtoffer 1] vast te binden en/of
- de mond van deze [slachtoffer 1] met ducttape dicht te plakken;
T.a.v. feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode(s) van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019 en/of van 14 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 en/of van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Heel, in elk geval in de gemeente Maasgouw en/of te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, althans in Nederland,(telkens) opzettelijk een minderjarige,
[slachtoffer 1] , geboren op 25 december 2001,
heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan
het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
T.a.v. feit 3 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2019 tot en met 6 juni 2019
en/of van 14 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 en/of van 1 september
2019 tot en met 30 september 2019 te Heel, in elk geval in de gemeente
Maasgouw en/of te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, althans in Nederland, opzettelijk, een minderjarige,
te weten [slachtoffer 1] , geboren op 25 december 2001,
die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over haar
gesteld
gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar
uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren
van de justitie of politie heeft onttrokken;
T.a.v. feit 4:
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan en/of te schoppen en/of het bed waar die [slachtoffer 1] op lag op te klappen;
T.a.v. feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, in elk geval een scherp voorwerp, op een been van die [slachtoffer 1] te zetten, althans door een mes, in elk geval een scherp voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of door tegen deze [slachtoffer 1] te zeggen dat hij haar zou neer steken en/of dat hij, als de politie zou komen, haar al had neergestoken voor de politie binnen zou zijn, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. feit 6 primair:
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2019 tot en met 29 september 2019 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets/bromscooter (merk [merk 2] , kenteken [nummer 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen bromfiets/bromscooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking;
T.a.v. feit 6 subsidiair:
hij in of omstreeks 28 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, een goed te weten een bromfiets/bromscooter ( [merk 2] , kenteken [nummer 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, basisteam Echt, BHV-registratienummer [Nummer 1] , gesloten d.d. 1 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 0 tot en met pagina 204.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 8 juli 2019, p. 20 t/m 31; Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 28 juli 2019, p. 62 t/m 66; Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2020, blad 3.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 5 juli 2019, p. 16 t/m 18; Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 juli 2019, p. 79 t/m 81.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2019, p. 83 t/m 85, proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 1 december 2020.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 augustus 2019, p. 117 t/m 123.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2019, p. 46 en 47.
7.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg-Noord, districtsrecherche Noord- midden Limburg, onderzoeksnummer [Nummer 2] Bromtol gesloten d.d. 1 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 384.
8.Proces-verbaal aangifte d.d. 1 oktober 2019, p. 56 t/m 59.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2019, p. 41.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 1 oktober 2019, p. 225 en 226.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 oktober 2019, p. 62 t/m 71.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2019, p. 163 en 164.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2019, p. 44.
14.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2021.