ECLI:NL:RBLIM:2021:9944

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/03/283804 / HA ZA 20-522
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en opheffing van beslag in een zaak met internationale aspecten tussen evenementenorganisatoren en een hotelketen

In deze zaak, die zich afspeelt in de evenementenbranche, hebben vijf partijen samengewerkt om evenementen te organiseren op het terrein van Kasteel de Hoogenweerth in Maastricht. Na afloop van de evenementen ontstond er een geschil over de financiële afwikkeling. De eisers, die betrokken waren bij de samenwerkingsovereenkomst, konden niet voldoende onderbouwen dat zij een overeenkomst hadden gesloten met de gedaagde partij. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen in conventie werden afgewezen, omdat de eisers niet konden aantonen dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld. In reconventie werd de vordering tot opheffing van de door de eisers gelegde beslagen toegewezen, omdat deze als onrechtmatig werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eisers de kosten van de procedure moesten vergoeden, maar dat er geen veroordeling tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten volgde. De zaak heeft internationale aspecten, aangezien een van de partijen, PS Showsupport, statutair is gevestigd in België. De rechtbank heeft de rechtsmacht en het toepasselijke recht beoordeeld, waarbij het Belgisch recht van toepassing werd verklaard op de vordering van PS Showsupport, terwijl Nederlands recht van toepassing was op de vorderingen tegen PS Showsupport.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/283804 / HA ZA 20-522
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van

1.[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , handelend onder de naam[handelsnaam 1] , wonende te [woonplaats 1] ,

2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2], handelend onder de naam
[handelsnaam 2] , wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3], handelend onder de naam [handelsnaam 3] , wonende te [woonplaats 3] ,
4. de besloten vennootschap naar Belgisch recht
PS SHOWSUPPORT BVBA,
statutair gevestigd te Lanaken, België,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. W.E. Widdershoven te Maastricht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLACK LABEL HOTELS B.V.,
statutair gevestigd te Maastricht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.M.M. Rooijen te Weert.
Partijen zullen hierna (gezamenlijk) [eisers in conventie, verweerders in reconventie] worden genoemd en afzonderlijk [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] en PS Showsupport en (gezamenlijk) BLH c.s. en afzonderlijk BLH, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 31,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende een eiswijziging in conventie met productie 32 tot en met 35,
- de akte uitlaten over de eiswijziging in conventie tevens houdende een eiswijziging in reconventie, met productie 19 en 20,
- de akte van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] met productie 36 en 37,
- de akte van BLH c.s. met productie 21 en 22,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2021,
- de spreekaantekeningen van partijen die, voor zover voorgedragen, deel uitmaken van het procesdossier,
- de reactie van BLH c.s. van 28 oktober 2021 op het proces-verbaal,
- de brief van de rechtbank van 8 november 2021 aan partijen naar aanleiding van de reactie van BLH c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] zijn actief in de evenementenbranche. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] houdt zich, handelend onder de naam [handelsnaam 1] onder andere bezig met de verhuur van licht- geluids- en videoapparatuur en overige attributen voor evenementen. Op die activiteiten richt PS Showsupport zich ook. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] is de bestuurder van deze vennootschap. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] exploiteert onder de naam [handelsnaam 2] een evenementenbureau en houdt zich bezig met de organisatie en begeleiding van evenementen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] is onder de naam [handelsnaam 3] leverancier van meubilair, koelingen en decoratie voor evenementen.
2.2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] . Deze vennootschap is op haar beurt bestuurder van BLH. BLH exploiteert een hotelketen. Een van de dochtervennootschappen van BLH is Kasteel De Hoogenweerth B.V. (hierna: KHW). Deze vennootschap is bij vonnis van deze rechtbank van 16 juni 2020 in staat van faillissement verklaard. KHW hield zich bezig met de exploitatie van Kasteel de Hoogenweerth in Maastricht als evenementenlocatie.
2.3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] heeft in 2019 de heer [naam partner] , die op dat moment als partner van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] werkzaamheden verrichte voor [handelsnaam 2] , benaderd in verband met de organisatie van evenementen op het terrein van Kasteel de Hoogenweerth. Via de heer
[naam partner] zijn [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hierbij betrokken geraakt. Dit heeft geleid tot het ontstaan van een samenwerkingsovereenkomst. Bij deze samenwerking was ook een vijfde partij betrokken te weten [naam vijfde partij] (hierna: [naam vijfde partij] ).
2.4.
De samenwerking had ten doel het organiseren van evenementen in een tent op het terrein van Kasteel de Hoogenweerth onder de naam “Paviljoen aan de Maas” in Maastricht. Hiervoor is onder meer de website [website] gemaakt. Deze website werd beheerd door [handelsnaam 2] , in de persoon van de heer [naam partner] en een collega van de heer [naam partner] .
2.5.
Het paviljoen is opgebouwd op het terrein van Kasteel de Hoogenweerth op 5 november 2019 en het is afgebroken op 13 januari 2020. In de periode van 14 november 2019 tot en met 9 januari 2020 zijn elf evenementen georganiseerd.
2.6.
De partijen bij de samenwerkingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij de door ieder van hen aan te bieden diensten niet tussentijds zullen factureren, maar dat zij deze achteraf in rekening zullen brengen. Over de financiële afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomst is een geschil ontstaan.
2.7.
PS Showsupport heeft op 22 januari 2020 een factuur van € 2.561,50 aan BLH gestuurd voor het leveren en leggen van tapijt voor het Paviljoen aan de Maas.
2.8.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben, na daartoe bij beschikking van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 8 september 2020 verlof te hebben verkregen, op 11 september 2020 conservatoir beslag doen leggen ten laste van BLH c.s. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] heeft op 18 september 2020 een bankgarantie verstrekt aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] Vervolgens zijn alle beslagen, met uitzondering van de door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onder zichzelf ten laste van BLH c.s. gelegde beslagen, opgeheven. De ten laste van BLH gelegde beslagen hebben geen doel getroffen.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BLH c.s. hoofdelijk, waarbij in het geval de een heeft betaald de ander van de betalingsverplichting zal zijn bevrijd, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] een som van € 24.134,04, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 1.109,36, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] een som van € 3.640,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 489,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] een som van € 5.661,74 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van € 658,09, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening;
  • aan PS Showsupport een som van € 2.561,50 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
  • de kosten van deze procedure en de nakosten, inclusief de kosten van de conservatoire beslagen, onder de bepaling dat daarover de wettelijke rente is verschuldigd als deze kosten niet binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis vonnis, althans na betekening daarvan, zijn betaald.
3.2.
BLH c.s. voeren verweer. Zij stellen zich primair op het standpunt dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet in hun vorderingen dienen te worden ontvangen. Subsidiair dienen de vorderingen te worden afgewezen. Tevens vorderen zij dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk in de reële proces- en nakosten van deze procedure worden veroordeeld, dan wel dat het dubbele liquidatietarief wordt toegepast dan wel dat zij in de proces- en nakosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf vijftien dagen na dagtekening dan wel na althans betekening van dit vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
BLH c.s. vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • alle nog aanwezige beslagen opheft die door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ten laste van BLH c.s. zijn gelegd, althans [eisers in conventie, verweerders in reconventie] te veroordelen tot opheffing binnen 48 uur na dagtekening, althans na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend;
  • voor recht verklaart dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onrechtmatig hebben gehandeld jegens BLH c.s. door het leggen van conservatoir beslag en gehouden zijn de door BLH c.s. geleden schade te vergoeden;
  • [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk, waarbij in het geval de een heeft betaald de ander van de betalingsverplichting zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van de door BLH c.s. geleden schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging van € 9.243,55, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van beslaglegging, althans vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag der algehele voldoening;
  • [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk, waarbij in het geval de een heeft betaald de ander van de betalingsverplichting zal zijn bevrijd, veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf vijftien dagen na dagtekening dan wel na althans betekening van dit vonnis.
3.5.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] voeren verweer. Daarbij vorderen zij dat BLH c.s. bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Samenhang vorderingen in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Aangezien PS Showsupport statutair is gevestigd in België, heeft deze zaak een internationaal karakter ten aanzien van de vorderingen die door of tegen PS Showsupport zijn ingesteld. Daarom zal eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van die vorderingen kennis te nemen. Als dat het geval is, wordt vervolgens beoordeeld welk rechtsstelsel op deze vorderingen van toepassing is.
Rechtsmacht
De vordering van PS Showsupport
4.2.1.
Uit artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) met nummer 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verordening Brussel I bis) volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering van PS Showsupport, aangezien de gedaagden - BLH c.s. - statutair zijn gevestigd dan wel woonachtig zijn in Nederland.
De tegen PS Showsupport ingestelde vorderingen
4.2.2.
Voor de mede tegen PS Showsupport ingestelde vordering tot opheffing van de door haar gelegde beslagen, geldt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 lid 5 van Verordening Brussel I bis exclusief bevoegd is hiervan kennis te nemen. De vordering heeft namelijk betrekking op de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Nederlandse voorzieningenrechter waarbij verlof tot het leggen van beslag is verleend.
4.2.3.
Voor de in het verlengde van de opheffingsvordering mede jegens PS Showsupport gevorderde verklaring voor recht en de mede tegen haar ingestelde schadevergoedingsvordering, geldt dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is hiervan kennis te nemen. Uit artikel 8 aanhef en lid 1 Verordening Brussel I bis volgt dat in het geval er meer dan één verweerder is, een persoon - of in dit geval een rechtspersoon - die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, in afwijking van de hoofdregel dat hij voor het gerecht van die lidstaat moet worden opgeroepen, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van de andere verweerders. Hierbij geldt als voorwaarde dat tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting om te voorkomen dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Die situatie doet zich hiervoor. BLH c.s. hebben gelijkluidende vorderingen ingesteld tegen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] . PS Showsupport is gevestigd in België. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] zijn woonachtig in Nederland. Een goede rechtsbedeling vergt dat over de tegen PS Showsupport ingestelde opheffingsvordering en de daarmee samenhangende vorderingen, wordt beslist door dezelfde rechter die bevoegd is te oordelen over de vorderingen voor zover deze zijn ingesteld tegen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] . Die bevoegdheid komt toe aan de Nederlandse rechter, zodat deze ook bevoegd is te oordelen over de tegen PS Showsupport ingestelde vorderingen.
Toepasselijk recht
De vordering van PS Showsupport
4.2.4.
Uit artikel 4 lid 1 aanhef en sub b van de Verordening (EG) met nummer 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Verordening Rome I) volgt dat Belgisch recht van toepassing is op de vordering van PS Showsupport. Het gaat hier namelijk om een overeenkomst inzake dienstverlening. PS Showsupport heeft onweersproken gesteld dat bij de totstandkoming daarvan geen rechtskeuze is uitgebracht, zodat de rechtbank bij haar beoordeling daarvan uitgaat. Bij gebrek aan een rechtskeuze is het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing op de overeenkomst. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat PS Showsupport is gevestigd in België en dat uit artikel 19 van Verordening Rome I volgt dat voor de toepassing van deze Verordening de gewone verblijfplaats van vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen de plaats is van hun hoofdbestuur.
De tegen PS Showsupport ingestelde vorderingen
4.2.5.
Voor de tegen PS Showsupport ingestelde vordering tot opheffing van de door haar gelegde conservatoire beslagen geldt dat uit artikel 10:3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter Nederlands recht van toepassing is. Deze regel geldt ook voor voorlopige maatregelen. De vraag onder welke voorwaarden een voorlopige maatregel zoals een conservatoir beslag kan worden verzocht, is een kwestie van procesrechtelijke aard die in deze zaak naar Nederlands recht is beantwoord. De vraag of het beslag kan worden opgeheven, moet daarom ook met toepassing van Nederlands recht worden beantwoord.
4.2.6.
Ten slotte geldt dat Nederlands recht van toepassing is op de tegen PS Showsupport gevorderde verklaring voor recht en de jegens haar op grond van onrechtmatige daad ingestelde schadevergoedingsvordering. Dit volgt uit artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II). In dit artikel is als hoofdregel bepaald dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad, het recht is van het land waar de schade zich voordoet. Dat is in dit geval in Nederland.
Absolute bevoegdheid rechtbank
4.3.
BLH c.s. hebben de vraag opgeworpen of de rechtbank bevoegd is de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] te behandelen. Volgens hen is het geldelijk belang van iedere vordering minder dan € 25.000,00. Gelet daarop en omdat de in artikel 94 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) genoemde optelregel niet van toepassing is, is de kantonrechter volgens BLH c.s. bevoegd om van de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] kennis te nemen.
4.4.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] zijn van mening dat de rechtbank wel bevoegd is van hun vorderingen kennis te nemen.
4.5.
De rechtbank acht zich bevoegd om van de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] kennis te nemen. De vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] bedraagt ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding inclusief rente meer dan € 25.000,00. Met die rente dient op grond van artikel 93 aanhef en sub a Rv rekening te worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of de kantonrechter of de rechtbank bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Aangezien de rechtbank dus bevoegd is van de vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] kennis te nemen acht zij zich, gelet op de samenhang van deze vordering met de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] en PS Showsupport, bevoegd om ook kennis te nemen van de vorderingen van de drie laatstgenoemde partijen.
Ontvankelijkheid [eisers in conventie, verweerders in reconventie]
4.6.
BLH c.s. betogen primair dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet in hun vorderingen dienen te worden ontvangen. Hieraan leggen zij ten grondslag dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, hebben geschonden.
4.7.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] bestrijden dat zij deze verplichting hebben geschonden.
4.8.
De rechtbank ontvangt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in hun vorderingen. Nog afgezien van het feit dat een schending van artikel 21 Rv niet per definitie met een niet-ontvankelijkheid behoeft te worden gesanctioneerd, geldt in dit geval dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] haar hebben willen misleiden. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna onder het kopje “De proceskosten ” op dit punt wordt geoordeeld.
Ondeelbare rechtsverhouding?
4.9.
BLH c.s. hebben, zonder daaraan een conclusie te verbinden, de vraag opgeworpen of sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding tussen de bij het samenwerkingsverband betrokken partijen. Als die vraag bevestigend zou worden beantwoord, zou [naam vijfde partij] volgens BLH c.s. in deze procedure moeten worden betrokken.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit is pas aan de orde als het als het rechtens noodzakelijk is dat de in deze zaak te nemen beslissingen ten aanzien van alle bij het samenwerkingsverband betrokken partijen hetzelfde luiden. In dat geval had [naam vijfde partij] inderdaad in het geding moeten worden betrokken. Die noodzaak is echter niet aanwezig.
De vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3]
Wanprestatie door BLH?
4.11.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] leggen primair aan hun vorderingen ten grondslag dat zij met BLH een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. Die overeenkomst houdt volgens hen in dat onder de naam Paviljoen aan de Maas evenementen zouden worden georganiseerd op het terrein van Kasteel de Hoogenweerth. De afspraak was dat de bij het samenwerkingsverband betrokken partijen, dat waren [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] , [naam vijfde partij] en BLH, de kosten van de door hen met het oog op de organisatie van de evenementen te verrichten werkzaamheden niet zouden factureren. Aan het eind van de samenwerking zouden de partijen, rekening houdend met de door ieder van hen gemaakte kosten delen in de winst of het verlies. BLH heeft na afloop van de samenwerking een eindafrekening opgesteld waaruit blijkt op welke bedrag iedere bij het samenwerkingsverband betrokken partij na een gelijke verdeling van het verlies aanspraak heeft. Na het opstellen van deze eerste eindafrekening hebben partijen nog overleg gehad over het al dan niet geheel of gedeeltelijk opvoeren van huurpenningen als kostenpost. Daarover is overeenstemming bereikt, in die zin dat conform het voorstel van BLH de huurpenningen volledig zouden worden doorbelast. In lijn hiermee is de oorspronkelijke eindafrekening op 31 maart aangepast. Op grond van die eindafrekening is BLH de gevorderde bedragen verschuldigd aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] . BLH weigert echter aan haar betalingsverplichting te voldoen, aldus [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] .
4.12.
BLH c.s. betwisten dat BLH met [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] en [naam vijfde partij] een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan. Daarnaast betwisten zij dat overeenstemming bestaat over de afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomst, zodat BLH ook om die reden niet gehouden is de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] gevorderde bedragen te betalen.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] op basis van de hier besproken grondslag niet toewijsbaar zijn voor zover ze ertoe strekken dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van enig bedrag. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat uitsluitend BLH tekort is geschoten in de nakoming van een op haar uit een samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende verbintenis. Gelet hierop valt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien op grond waarvan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] kunnen worden aangesproken op grond van de gestelde wanprestatie door BLH. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan.
4.14.
Voor zover de vorderingen zijn gericht tegen BLH zijn ze ook niet toewijsbaar. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben in het licht van de betwisting daarvan door BLH c.s. onvoldoende onderbouwd dat BLH partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
4.15.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] enerzijds en BLH c.s. anderzijds, zijn het erover eens dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] de heer [naam partner] , die op dat moment werkzaamheden verrichte voor [handelsnaam 2] , heeft benaderd met het oog op de gezamenlijke organisatie van evenementen onder de naam Paviljoen aan de Maas. Via de heer [naam partner] zijn [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] bij de organisatie van Paviljoen aan de Maas betrokken. Partijen zijn het ook erover eens dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] , toen zij mondeling afspraken om samen (met [naam vijfde partij] als vijfde partij) evenementen te gaan organiseren, optrad als bestuurder van een vennootschap. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] enerzijds en BLH c.s. anderzijds zijn het echter niet eens over de vraag welke door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bestuurde vennootschap de samenwerkingsovereenkomst met [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] en [naam vijfde partij] is aangegaan. Volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] is die vennootschap BLH. BLH c.s. betwisten dat. Volgens hen is niet BLH, maar de inmiddels failliete vennootschap KHW partij bij de samenwerkingsovereenkomst.
4.16.
De centrale vraag is dus of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst optrad als bestuurder van BLH. Daarom is van belang of op basis van mededelingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] of andere feiten of omstandigheden tijdens de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst kan worden geconcludeerd dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij die gelegenheid optrad voor BLH. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst niet is gesproken over de vraag namens welke vennootschap [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] optrad. Hierover is niets aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gevraagd en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] heeft niets hierover gezegd. Daarover zijn [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] enerzijds en BLH c.s. anderzijds het eens. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat tijdens de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst feiten of omstandigheden hebben plaatsgevonden op basis waarvan, ondanks dat niets hierover is gezegd, kan worden geconcludeerd dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hierbij optrad voor BLH. De rechtbank kan daarom niets anders concluderen dan dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst niet wisten namens welke vennootschap [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] optrad. Die omstandigheid komt voor hun rekening en risico op het moment dat blijkt dat er geen overeenstemming is op dit punt. Het lag op hun weg om, indien zij dit risico niet wilden lopen, dit expliciet te bespreken en om hierover duidelijkheid aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] te vragen. Dit hebben zij niet gedaan.
4.17.
De argumenten die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben aangedragen, leggen ook als ze in hun onderlinge samenhang worden bezien, onvoldoende gewicht in de schaal om, ondanks dat hierover niet is gesproken, het oordeel te dragen dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst optrad voor BLH. Anders dan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] stellen, wordt in de onderlinge correspondentie tussen de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst niet uitsluitend naar KHW verwezen als locatie waar de evenementen zouden plaatsvinden. Uit de als productie 7 door BLH bij conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie (hierna: cva) in het geding gebrachte interne verslagen van vergaderingen over de organisatie van Paviljoen aan de Maas blijkt dat met de afkorting “HW” wordt verwezen naar een van de deelnemers (vertegenwoordigd door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] ) aan de vergaderingen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat deze afkorting duidt op BLH, terwijl wel voor de hand ligt dat hiermee KHW wordt bedoeld. Daar komt bij dat in het als productie 4 bij dagvaarding in het geding gebrachte overzicht (de bijlage bij het e-mailbericht van 6 februari 2020 dat ook als productie 4 bij dagvaarding in het geding is gebracht) van de omzet en de kosten van Paviljoen aan de Maas in de rij waar de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst zijn opgenomen “Kasteel De Hoogenweerth” is vermeld.
4.18.
In dit licht legt de omstandigheid dat het hiervoor genoemde e-mailbericht van 6 februari 2020, net als allerlei andere e-mailberichten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] die betrekking hebben op de organisatie van Paviljoen aan de Maas, zijn verzonden via een e-mailadres dat eindigt op “@blacklabelhotels.nl” onvoldoende gewicht in de schaal om het oordeel te dragen dat BLH partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. Anders dan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] ingang willen doen vinden, kan op basis hiervan ook niet worden geconcludeerd dat BLH als partij bij de samenwerkingsovereenkomst bij het einde van de samenwerking de balans heeft opgemaakt. Dit wordt niet anders doordat in de e-mailhandtekening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] is vermeld dat hij “owner” is van BLH.
4.19.
Ook de omstandigheid dat BLH in de communicatie met derden en in de media over het Paviljoen aan de Maas als een van de organiserende partijen is genoemd, dan wel dat haar logo is gebruikt, kan niet het oordeel dragen dat BLH partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. In de eerste plaats heeft daarbij te gelden dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat deze externe communicatie iets zegt over de interne afspraken. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben niet toegelicht waarom dat wel zo is. Daarbij komt dat uit de gedingstukken waarop BLH c.s. een beroep hebben gedaan, blijkt dat in die communicatie en in de media, bijvoorbeeld voor de uitnodiging voor een nieuwjaarsborrel (productie 3 bij cva), op de tafelstandaards voor een benefietdiner (productie 8 bij cva) en in berichten op Facebook (productie 13 en 14 bij cva), ook KHW - en niet BLH - is vermeld en dat ook het logo van KHW is gebruikt. De manier waarop naar buiten is getreden kan daarom geen argument in het voordeel of nadeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] enerzijds en BLH c.s. anderzijds opleveren. Overigens kan niet worden volgehouden dat met de vermelding van KHW en / of haar logo enkel is beoogd te verwijzen naar de locatie van Paviljoen aan de Maas, aangezien bij die vermelding ook de overige partijen bij het samenwerkingsverband worden genoemd en zij, bijvoorbeeld in de hiervoor genoemde berichten op Facebook, als “partners” worden aangeduid.
4.20.
Gelet op al het voorgaande legt de omstandigheid dat BLH bij derden offertes heeft opgevraagd die betrekking hebben op de organisatie van Paviljoen aan de Maas, onvoldoende gewicht in de schaal voor het oordeel dat zij toch partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat BLH c.s. onweersproken hebben gesteld dat BLH een hotelketen exploiteert, terwijl KHW een evenementenlocatie exploiteerde. Bovendien hebben BLH c.s. onweersproken gesteld dat BLH als moederorganisatie van de hotelgroep en de evenementengroep voor andere vennootschappen, waaronder KHW, allerlei administratieve kwesties regelt. Gelet hierop kan ook op basis van de als productie 20 bij dagvaarding in het geding gebrachte e-mailberichten niet worden geconcludeerd dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst optrad voor BLH. Uit die e-mailberichten blijkt volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] dat zij van BLH opdracht hadden gekregen om potentiële opdrachtgevers met BLH in contact te brengen. Daarnaast blijkt volgens hen daaruit dat BLH aan Social Deal opdracht heeft gegeven voor het organiseren van een actie ten behoeve van Paviljoen aan de Maas. Die stelling is in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd, want niet verder uitgewerkt. De omstandigheid dat potentiële opdrachtgevers van het samenwerkingsverband met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] contact zochten via het e-mailadres dat eindigt op “@blacklabelhotels.nl” kan daarom ook niet tot een ander oordeel leiden. Voor de gang van zaken rondom de offerte van Intertent B.V., geldt hetzelfde. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] stellen dat BLH met Intertent B.V. een huurovereenkomst heeft gesloten. Intertent B.V. is hiertoe door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] in contact gebracht met BLH. Na akkoord heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] de factuur op naam van BLH laten zetten. Dit zou volgens [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet zijn gebeurd als [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] had geweten dat KHW de contractspartij was. Na ontvangst van het door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ingediende faillissementsverzoek heeft BLH echter aan Intertent verzocht de tenaamstelling van de huurovereenkomst en de factuur te wijzigen. BLH c.s. hebben daarover aangevoerd dat BLH namens KHW de offerte bij Intertent B.V. heeft opgevraagd. De facturen van Intertent B.V. zijn ook betaald door KHW. BLH c.s. hebben hierbij verwezen hebben naar productie 30 bij cva. Dit laatste is door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet betwist. In dit licht is door hen onvoldoende onderbouwd dat BLH met Intertent B.V. heeft gecontracteerd. Ten slotte kan ook de omstandigheid, zo al juist, dat in de administratie van KHW geen stukken zijn aangetroffen over de samenwerkingsovereenkomst en daaruit voortvloeiende vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet tot een ander oordeel leiden. Dit alles biedt ook in onderlinge samenhang bezien onvoldoende steun voor de conclusie dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst optrad voor BLH.
4.21.
Bij deze stand van zaken kan niets anders worden geconcludeerd dan dat onvoldoende is onderbouwd dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst optrad namens BLH. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. In het verlengde hiervan kan dus ook niet worden geconcludeerd dat de afspraak waarop [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hun vorderingen baseren, is gemaakt met BLH.
4.22.
De rechtbank komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de van de samenwerkingsovereenkomst deel uitmakende partijen een afspraak hebben gemaakt over de afwikkeling van hun samenwerking die het oordeel kan dragen dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] aanspraak hebben op de door hen gevorderde bedragen.
4.23.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] niet toewijsbaar zijn op de grond dat BLH tekort schiet in de nakoming van een op haar rustende verbintenis. Daarom zal de rechtbank hierna beoordelen of de vorderingen wel toewijsbaar zijn op basis van hetgeen [eisers in conventie, verweerders in reconventie] subsidiair daaraan ten grondslag hebben gelegd.
Onrechtmatige daad gepleegd door BLH?
4.24.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] leggen subsidiair aan hun vorderingen ten grondslag dat BLH onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door hun verhaalsmogelijkheden te frustreren en te ontnemen. BLH vertoont betalingsonwil en maakt misbruik van het identiteitsverschil tussen KHW en BLH. Hierdoor worden zij benadeeld, aldus [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] . Op grond van artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van BLH ook hoofdelijk op [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] .
4.25.
BLH c.s. betwisten dat BLH onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] . In het verlengde daarvan betwisten zij ook dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] in hun hoedanigheid van bestuurder eveneens aansprakelijk zijn voor die beweerde onrechtmatige daad.
4.26.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] stellen dat deze subsidiaire grondslag van hun vorderingen is gebaseerd op de aanname dat niet BLH, maar KHW hun contractpartij is. De rechtbank zal de vorderingen daarom tegen deze achtergrond beoordelen. Daarbij zal zij, net als [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] , ervan uitgaan dat KHW partij was bij de samenwerkingsovereenkomst. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben in het licht van de betwisting daarvan door BLH c.s. onvoldoende onderbouwd dat BLH, als bestuurder van KHW, onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Voor dit oordeel zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
4.27.
Het feit dat BLH zich op het standpunt heeft gesteld dat niet zij maar KHW de contractspartij is van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] en dat zij (BLH) hen naar deze vennootschap heeft verwezen kan dat oordeel niet dragen. BLH heeft, uitgaande van de aanname dat KHW de contractspartij is van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] , daarmee niet hun verhaalsmogelijkheden gefrustreerd of hen anderszins benadeeld. Integendeel, uitgaande van de aanname dat KHW contractpartij is, heeft BLH [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] terecht naar deze vennootschap verwezen. Als het al juist is dat BLH op dat moment wist dat KHW geen bedrijfsactiviteiten meer ontplooide en ook niet over andere inkomensbronnen beschikte, leidt dat niet tot een ander oordeel. Ook in dat geval is het niet onrechtmatig dat BLH [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] naar KHW als contractspartij verwijst. Het feit dat BLH als bestuurder van KHW het faillissement van KHW heeft aangevraagd, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Het aanvragen van een faillissement is op zichzelf niet onrechtmatig jegens mogelijke schuldeisers van de vennootschap waarop de faillissementsaanvraag betrekking heeft. Om dat oordeel te kunnen dragen is meer nodig. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] hebben echter geen feiten of omstandigheden aangedragen die maken dat die faillissementsaanvraag in dit geval wel als een onrechtmatige daad jegens hen moet worden gekwalificeerd. Het enkele feit dat KHW als gevolg van het faillissement haar verplichtingen niet meer kon nakomen, is hiervoor onvoldoende. Dit is veelal immers een onvermijdelijk gevolg van een faillissement. Verder hebben [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] onvoldoende onderbouwd dat BLH opzettelijk onduidelijk is geweest over welke vennootschap, BLH of KHW, partij was bij de samenwerkingsovereenkomst. Dit volgt alleen al uit het feit dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] tijdens de mondelinge behandeling zelf hebben verklaard dat zij bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst geen aandacht hebben besteed aan de vraag namens welke vennootschap [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] optrad en dat zij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hierover niets hebben gevraagd. Ook valt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat BLH misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen haar en KHW. Ten slotte levert de omstandigheid dat BLH onwillig is de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] te betalen, geen onrechtmatige daad op. Zonder nadere toelichting die niet is gegeven, valt niet in te zien op grond waarvan BLH deze vorderingen zou moeten betalen, terwijl niet zij maar KHW de contractspartij is van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] .
4.28.
Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] die betrekking hebben op BLH ook op basis van deze grondslag niet toewijsbaar zijn. Dit brengt mee dat ook geen plaats is voor het aannemen van aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] op de voet van artikel 2:11 BW.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3]
4.29.
De slotsom van het voorgaande is dat de hoofdvorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] zullen worden afgewezen. De vorderingen die strekken tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten treffen daarom hetzelfde lot.
De vordering van PS Showsupport
4.30.
PS Showsupport legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met BLH een mondelinge overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Deze overeenkomst hield in dat PS Showsupport in opdracht en voor rekening van BLH tapijt zou leveren en leggen in de tent van het Paviljoen aan de Maas. PS Showsupport heeft in verband met deze werkzaamheden op 22 januari 2020 een bedrag van € 2.561,50 gefactureerd. BLH heeft de verschuldigdheid van deze factuur volgens PS Showsupport niet, althans niet tijdig, betwist. Dit levert naar Belgisch recht, op grond van artikel 8.11 § 4 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek tegen BLH bewijs op van de aangevoerde rechtshandeling. Op basis van dit wettelijke vermoeden staat vast dat de werkzaamheden zijn verricht, aldus PS Showsupport.
4.31.
BLH c.s. betwisten dat BLH met Showsupport een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Daarnaast betwisten zij de ontvangst van deze factuur. Bovendien verwijst de factuur naar het evenement dat voor Keram bij het Paviljoen aan de Maas is georganiseerd. Dat betekent dat het samenwerkingsverband de opdrachtgever is van PS Showsupport. Aangezien [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] niet alleen handelt onder de naam [handelsnaam 1] , maar ook bestuurder is van PS Showsupport moeten die kosten door [handelsnaam 1] in de afwikkeling van het samenwerkingsverband worden meegenomen. Of [handelsnaam 1] dat heeft gedaan is niet duidelijk, maar PS Showsupport heeft in ieder geval geen vordering op BLH, aldus BLH c.s.
4.32.
Ook voor PS Showsupport geldt dat haar vordering niet toewijsbaar is voor zover ze ertoe strekt dat niet alleen BLH, maar ook [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling tot een geldsom. PS Showsupport legt aan haar vorderingen ten grondslag dat BLH een op haar rustende verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst van opdracht, moet nakomen. Gelet hierop valt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien op grond waarvan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] kunnen worden aangesproken tot nakoming van een op BLH rustende verbintenis.
4.33.
Voor de vordering tegen BLH geldt het volgende. Uit artikel 10:3 BW volgt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is. Dit brengt mee dat met toepassing van Nederlands procesrecht moet worden beoordeeld of PS Showsupport voldoende heeft onderbouwd dat zij op grond van een overeenkomst van opdracht met BLH de werkzaamheden heeft verricht waarvan zij betaling verlangt. De omstandigheid dat in artikel 18 van de Verordening Rome I is bepaald dat het recht dat op grond van deze Verordening de verbintenis uit overeenkomst beheerst (Belgisch recht in dit geval) van toepassing is voor zover het ter zake verbintenissen uit overeenkomst wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt, maakt dat niet anders.
4.34.
PS Showsupport is in het licht van de betwisting daarvan door BLH c.s. niet erin geslaagd voldoende te onderbouwen dat zij met BLH een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Zij heeft op dit punt niet meer gesteld dan dat het een mondelinge overeenkomst betreft. PS Showsupport heeft niet gesteld hoe en wanneer deze overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet op de betwisting van het bestaan van deze overeenkomst door BLH lag dit wel op haar weg. Aangezien niet kan worden vastgesteld dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen PS Showsupport en BLH, kan dus ook niet worden geconcludeerd dat BLH gehouden is tot nakoming van een uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenis.
4.35.
De omstandigheid dat de verschuldigdheid van deze factuur niet dan wel niet tijdig door BLH zou zijn betwist kan, zelfs als dat juist zou zijn, niet tot een ander oordeel leiden. PS Showsupport stelt weliswaar onder verwijzing naar het in artikel 8.11 § 4 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek neergelegde bewijsvermoeden dat de niet dan wel niet tijdige betwisting van de verschuldigdheid van de factuur meebrengt dat vaststaat dat werkzaamheden zijn verricht, maar ook als dat juist zou zijn, is haar vordering niet toewijsbaar. Zelfs als ervan uit wordt gegaan dat PS Showsupport de werkzaamheden waarvan zij betaling verlangt heeft verricht, is dat onvoldoende om het oordeel te dragen dat deze zijn verricht op grond van een tussen haar en BLH bestaande overeenkomst van opdracht waaruit tevens een op BLH rustende betalingsverbintenis voortvloeit. Gelet hierop zal deze vordering worden afgewezen.
4.36.
Aangezien de hoofdvordering van PS Showsupport zal worden afgewezen, geldt hetzelfde voor de hierover gevorderde wettelijke (handels)rente.
De door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gelegde beslagen
4.37.
BLH c.s. leggen aan hun vordering tot opheffing van de door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onder hen gelegde beslagen ten grondslag dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] geen vordering op hen hebben. De beslaglegging is om die reden onrechtmatig en moet worden beëindigd. Daarnaast zijn [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gehouden de als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging geleden schade te vergoeden. Om die reden vorderen BLH c.s. dat de rechtbank een daartoe strekkende verklaring voor recht verstrekt en maken zij aanspraak op schadevergoeding.
4.38.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] betogen dat BLH geen belang heeft bij haar vorderingen aangezien de onder haar gelegde beslagen geen doel hebben getroffen. Daarnaast betwisten zij dat de onder [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gelegde beslagen onrechtmatig zijn. Ten slotte betwisten zij dat BLH c.s. als gevolg van de beslaglegging schade hebben geleden.
Uitgangspunten voor de beoordeling van de opheffingsvordering
4.39.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling tot uitgangspunt dat PS Showsupport anders dan is gesteld door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , wel net als [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] beslag heeft doen leggen onder BLH c.s. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] uitsluitend nog eigenbeslagen onder [eisers in conventie, verweerders in reconventie] liggen. De overige ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gelegde beslagen zijn inmiddels opgeheven. Verder neemt de rechtbank bij haar beoordeling tot uitgangspunt dat de onder BLH gelegde beslagen, zoals [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onweersproken hebben gesteld, geen doel hebben getroffen.
De opheffingsvordering
4.40.
Het feit dat de ten laste van BLH gelegde beslagen geen doel hebben getroffen brengt mee dat de opheffingsvordering in ieder geval niet toewijsbaar is voor zover deze door BLH is ingesteld. Hetzelfde geldt voor de door BLH in het verlengde van die opheffingsvordering gevorderde verklaring voor recht en de door haar gevorderde schadevergoeding. Zonder nadere toelichting die BLH c.s. niet hebben gegeven, valt niet in te zien dat en op grond waarvan BLH als gevolg van die beslaglegging schade heeft geleden. Daar komt bij dat niet is gesteld dat BLH als gevolg van de beslaglegging onder [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] schade heeft geleden. Ten aanzien van de beslaglegging onder [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] overweegt de rechtbank als volgt.
4.41.
In artikel 705 lid 2 Rv is bepaald dat een beslag wordt opgeheven als een van de in dat artikel genoemde opheffingsgronden zich voordoet. In het geval summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, kan dit opheffing van het beslag rechtvaardigen. Daarbij moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad wel een belangenafweging worden gemaakt waarbij het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag moet worden afgewogen tegen het belang van de beslaglegger bij handhaving daarvan. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hebben voldoende onderbouwd dat het vorderingsrecht van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ondeugdelijk is. Dat volgt uit de omstandigheid dat hiervoor is geoordeeld dat alle vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in deze procedure worden afgewezen. Gelet hierop en op het feit dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] met het oog op de door de rechtbank te maken belangenafweging geen feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht op grond waarvan zou kunnen of moeten worden geoordeeld dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , ondanks afwijzing van hun vorderingen in eerste aanleg, belang hebben bij handhaving van het beslag, zal de opheffingsvordering van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] worden toegewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan beoordeling van hetgeen op dit punt subsidiair is gevorderd.
De verklaring voor recht en de schadevergoedingsvordering
4.42.
Hiermee komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gevorderde verklaring voor recht en de schadevergoedingsvordering. Aan die vorderingen leggen BLH c.s. ten grondslag dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ten onrechte beslag hebben gelegd. Dit levert volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een onrechtmatige daad op. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zijn gehouden de als gevolg van die onrechtmatige daad geleden schade te vergoeden, aldus BLH c.s.
4.43.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] betwisten dat het ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gelegde beslag onrechtmatig is. Daarnaast betwisten zij dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] als gevolg van de beslaglegging schade hebben geleden.
4.44.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat degene die beslag doet leggen op eigen risico handelt en, bijzondere omstandigheden daargelaten, dat diegene de als gevolg van de beslaglegging geleden schade dient te vergoeden als het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. De beslaglegging kwalificeert dan als een onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt. Dit geldt ook in het geval de beslaglegger die op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht is overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat alle vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] worden afgewezen en dat de ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] gelegde beslagen worden opgeheven, kan niets anders worden geconcludeerd dan dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ten onrechte ten laste van hen beslag hebben gelegd. Gelet hierop en op het feit dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] geen bijzondere feiten of omstandigheden hebben aangedragen op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat van het hiervoor geschetste uitgangspunt moet worden afgeweken, ligt de gevorderde verklaring voor recht in beginsel voor toewijzing gereed. Zoals hierna zal blijken, zal echter een beslissing wordt genomen over alle schadeposten waarvan BLH c.s. vergoeding verlangen. Gelet hierop en op het feit dat niet is gesteld dat nog meer of andere schade is geleden, valt niet in te zien welk belang BLH c.s. hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht. Deze vordering zal daarom toch worden afgewezen. Hiermee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de schadevergoedingsvordering.
4.45.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde schadevergoeding bestaat uit een aantal posten. Het betreft de kosten die gemoeid zijn met de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] gestelde bankgarantie, advocaatkosten (advies over de naar aanleiding van de beslaglegging te nemen stappen), interne kosten, en de kosten van een bedrijfsadviseur.
De bankgarantie
4.46.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben niet betwist dat de ABN Amro Bank het door BLH c.s. genoemde bedrag van in totaal € 490,24 in rekening heeft gebracht in verband met het verstrekken van een bankgarantie ten behoeve van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] , zodat de rechtbank bij de beoordeling hiervan uitgaat. Daarnaast blijkt uit de door beide partijen in het geding gebrachte correspondentie die naar aanleiding van de beslaglegging is gewisseld, dat de bankgarantie is gesteld naar aanleiding van de beslaglegging door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] Vast staat ook dat deze bankgarantie door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] is gesteld. Niet alleen BLH c.s. stellen dit, maar [eisers in conventie, verweerders in reconventie] stellen dit bij dagvaarding zelf ook. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] is dus de opdrachtgever aan de bank en daarmee voor die kosten ook de schuldenaar van de bank. Dus lijdt zij schade ter hoogte van dat bedrag. Een en ander blijkt overigens ook uit productie 18 bij conclusie van antwoord. Op dit transactieoverzicht is te zien dat de kosten van de bankgarantie zijn voldaan ten laste van het op het transactieoverzicht genoemde rekeningnummer. Uit randnummer 13.2 van het door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] als productie 15 bij dagvaarding in het geding gebrachte beslagrekest blijkt dat dit het rekeningnummer is van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] . De omstandigheid dat BLH c.s. de onderliggende factuur niet in het geding hebben gebracht, doet hieraan niets af. Dit onderdeel van de schadevergoedingsvordering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] worden veroordeeld tot betalen van € 490,24 aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] .
De advocaatkosten
4.47.
Dit ligt anders voor de advocaatkosten. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hebben in het licht van de betwisting daarvan door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onvoldoende onderbouwd dat de door haar opgevoerde advocaatkosten als gevolg van de beslaglegging zijn gemaakt. Zij hebben ter onderbouwing van deze schadepost enkel als productie 15 bij cva een declaratie van hun advocaat van 6 oktober 2020 overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag waarvan zij vergoeding verlangen is gedeclareerd. Nog los van het feit dat deze declaratie op naam van BLH is gesteld, ontbreekt een specificatie bij deze declaratie. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het gedeclareerde bedrag betrekking heeft op advies dat naar aanleiding van de beslaglegging aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] is verstrekt.
De interne kosten
4.48.
Voor de interne kosten geldt eveneens dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] deze in het licht van de betwisting daarvan door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onvoldoende hebben onderbouwd. Ter onderbouwing hiervan hebben zij als productie 17 bij cva een overzicht van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] in de periode van 11 september 2020 tot 22 september 2020 en door de heer
[naam] in de periode van 11 september 2020 tot 17 september 2020 naar aanleiding van de beslaglegging verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd overgelegd. [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben bij dit overzicht kanttekeningen geplaatst. Zij betogen onder verwijzing naar concrete activiteiten dat diverse werkzaamheden dubbel worden opgevoerd en dat ook werkzaamheden worden opgevoerd die door de advocaat zijn verricht. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hebben hier niets meer tegenover gesteld. Daarom biedt dit overzicht onvoldoende steun voor de conclusie dat de opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De kosten van de bedrijfsadviseur
4.49.
Ten slotte geldt voor de kosten van de bedrijfsadviseur dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] in het licht van de betwisting daarvan door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onvoldoende hebben onderbouwd dat deze kosten als gevolg van de beslaglegging zijn gemaakt. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] hebben ter onderbouwing van deze kosten als productie 20 bij akte uitlaten eiswijziging in conventie tevens houdende een eisvermeerdering in reconventie een factuur van CFZ Bedrijfsadviseurs in het geding gebracht, maar op basis hiervan kan niet worden geconcludeerd dat de door CFZ Bedrijfsadviseurs verrichte werkzaamheden verband houden met de beslaglegging. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een specificatie van de verrichte werkzaamheden ontbreekt.
Slotsom
4.50.
Het voorgaande brengt mee dat de schadevergoedingsvordering van BLH c.s. slechts ten aanzien van de kosten voor de bankgarantie zal worden toegewezen en voor het overige afgewezen.
4.51.
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de beslaglegging door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] onder BLH c.s. onrechtmatig was, zal de vordering van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] om BLH c.s. te veroordelen tot vergoeding van de met de beslaglegging gepaard gaande kosten worden afgewezen.
Proceskosten
De in conventie gemaakte proceskosten
4.52.
Aangezien [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in conventie geheel in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij in de door BLH c.s. in conventie gemaakte proceskosten worden veroordeeld.
4.53.
BLH c.s. betogen dat een veroordeling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten op zijn plaats is, omdat zij in strijd met artikel 21 Rv hebben gehandeld. Daarnaast is volgens hen sprake van misbruik van procesrecht. De schending van artikel 21 Rv is volgens BLH c.s. gelegen in de omstandigheid dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] met het oog op deze procedure opzettelijk de website [website] hebben gemanipuleerd door de woorden “Black Label Hotels” toe te voegen en het telefoonnummer van [handelsnaam 2] te verwijderen. BLH c.s. hebben hiertoe verwezen naar door hen in het geding gebrachte printscreens en snap shots van de website. Deze stukken bieden inderdaad steun voor de juistheid van de stelling van BLH c.s. dat de website voor het aanhangig maken van deze procedure is gewijzigd. Toch kan op basis hiervan niet worden geoordeeld dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] het bepaalde in artikel 21 Rv hebben geschonden. Zelfs als wordt aangenomen dat de website is gewijzigd op de manier zoals BLH c.s. stellen, dan kan op basis daarvan niet worden geconcludeerd dat die wijzigingen door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zijn uitgevoerd en dat dit is gebeurd met het doel de rechtbank in deze procedure op het verkeerde been te zetten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de heer [naam partner] verantwoordelijk was voor het beheer van de website. De heer [naam partner] is geen partij in deze procedure. Zo al zou moeten worden aangenomen dat de heer [naam partner] verantwoordelijk is voor de beweerde wijzigingen van de website, heeft de rechtbank geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat de wijzigingen in opdracht van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 3] (of in opdracht van één van hen) zijn doorgevoerd. Reeds hierom kan hierin geen argument bestaan voor een veroordeling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de daadwerkelijke proceskosten van BLH c.s. Daarnaast kan niet worden geoordeeld dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] een op voorhand kansloze procedure hebben gestart, zodat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Daarom acht de rechtbank een veroordeling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de daadwerkelijk door BLH c.s. gemaakte proceskosten niet op zijn plaats. In het verlengde hiervan bestaat ook geen aanleiding voor toepassing van het dubbele liquidatietarief. De rechtbank zal in plaats daarvan het gebruikelijke liquidatietarief hanteren.
4.54.
De rechtbank begroot de aan de zijde van BLH c.s. tot nu toe, in conventie gemaakte proceskosten op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00 (3 punten x tarief III)
Totaal € 4.205,00
4.55.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de hierna onder het kopje “De beslissing” te vermelden manier.
De in reconventie gemaakte proceskosten
4.56.
In de omstandigheid dat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de in reconventie gemaakte proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Bij deze stand van zaken is geen plaats voor de door BLH c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de anderen van hun betalingsverplichting zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure aan de zijde van BLH c.s., tot op heden begroot op € 4.205,00 te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de anderen van hun betalingsverplichting zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis hebben voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het ten aanzien van de proceskostenveroordeling meer of anders gevorderde,
in reconventie:
5.6.
heft op alle door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ten laste van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] uit hoofde van de beschikking van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 8 september 2020 met zaaknummer 282278 / KG RK 20-599 gelegde beslagen,
5.7.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de anderen van hun betalingsverplichting zijn bevrijd, tot betaling van € 490,24 aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 2] ,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani, mr. I.M. Etman en mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: NL