Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de rolbeslissing van 11 augustus 2021;
- het formulier B16 op de rol van 8 september 2021 van Jongen, houdend het verzoek om alsnog een mondelinge behandeling te bepalen;
- het formulier B16 op de rol van 8 september 2021 van de Gemeente, houdend het verzoek om vonnis te wijzen.
2.De feiten
Design:)het maken van een ontwerp op basis van de van de Gemeente afkomstige Vraagspecificatie Stadskantoor en Raadhuis Heerlen,
(b) (
Build:)de verbouwing/renovatie van het bestaande raadhuis, de sloop van het naast het raadhuis gelegen bestaande stadskantoor en de bouw van een nieuw stadskantoor ter plaatse, en
(c)
(Maintain:)het onderhoud c.a. gedurende 15 jaren van het raadhuis en het stadskantoor.
2.2. De door de Gemeente aan Jongen verschuldigde tegenprestatie voor de in rov. 2.1. onder (a) en (b) genoemde werkzaamheden bedraagt in totaal € 27.399.000,00 (artikel 2
lid 4 overeenkomst). De onder (a) en (b) genoemde werkzaamheden dienen gereed te zijn voor aanvaarding door de Gemeente uiterlijk op 31 mei 2021 (artikel 2 lid 5 overeenkomst), met dien verstande dat het stadskantoor eerder gereed dient te zijn dan het raadhuis
(artikel 2 lid 6 overeenkomst).
‘Art.3 Contractdocumenten(…)2. Indien contractdocumenten onderling tegenstrijdig zijn, geldt, tenzij een andere bedoeling uit de DBM-Overeenkomst voortvloeit, de volgende rangorde:(a) de DBM-Overeenkomst;(b) de Vraagspecificatie;(c) de bij de Vraagspecificatie gevoegde annexen;(d) de UAV-GC 2005;(…)Art. 18 Geschillenregeling1. Indien sprake is van een geschil zullen partijen in eerste instantie trachten om door middel van overleg tot een minnelijke regeling te komen.2. Partijen leggen hun geschillen zoals omschreven in § 47 lid 2 UAV-GC 2005 voor aan de bevoegde rechtbank Limburg.3. Partijen kunnen, in afwijking van bovenstaand lid, in het concrete geval gezamenlijk besluiten om voor arbitrage te kiezen.(…)’.
‘1 InleidingHet zogenaamde “Eurostaete” gebouw te Heerlen, beter bekend als het Stadskantoor te Heerlen (…) wordt wellicht volledig afgebroken om op deze locatie een nieuwbouw te realiseren. Als variant voor deze volledige sloop is gevraagd te kijken naar de mogelijkheid om een deel van de constructie te behouden en wellicht te gebruiken voor een nieuwe constructie.(…)2.2 Bestaande constructie(…)Belastingen bestaand:• Hoogbouw(nuttige belasting inclusief scheidingswanden / plafonds / leidingen)Niveau -2: (direct op ondergrond) nb = 10,0 kN/m2(…)• Laagbouw(nuttige belasting inclusief scheidingswanden / plafonds / leidingen)Niveau -2: (direct op ondergrond) nb = 10,0 kN/m2(…)4 Gebruik van huidige kelderbak voor nieuwbouwDe huidige fundering van de drie bouwdelen is een dichte kelderbak direct op de ondergrond, de poeren onder de kolommen maken deel uit van de keldervloer. Daarbij is de belasting vanuit de bovenbouw op de kelderwand relatief laag. De belastingen op de poeren binnen de kelderbak zijn wel aanzienlijk waardoor het een haalbaar alternatief lijkt om de bestaande fundering / kelder te gebruiken bij de nieuwbouw. Bij de keuze van de constructie van de nieuwbouw dient dan wel rekening gehouden te worden met de bestaande indeling van de kolom en daarmee poerstructuur. Tevens aandacht voor de dilataties die zich tussen de bouwdelen bevinden. Een basisconstructie voor de nieuwbouw op de bestaande fundering zou bestaan uit hoge betonnen balken / wanden die op de bestaande kolommen aangezet worden. De betonbalken zouden belasting vanuit de gevel van de nieuwbouw naar de bestaande kolommen kunnen voeren.Het lijkt daarnaast ook zeer onpraktisch om de bestaande kelderwanden te slopen. (…) Het lijkt daarom voor de hand te liggen om minimaal de kelderwanden te behouden als grondkerende voorziening. (…)Gezien de ontwerpbelastingen voor de constructie zou de vloer wel geschikt kunnen zijn om in de nieuwe situatie te functioneren. Het grootste bezwaar tegen de huidige vloer als element zal het verschil in hoogte zijn. Indien deze opgelost zijn kan er op de bestaande vloer een goede functionele ruimte gecreëerd kunnen worden’.
‘Formulier Verzoek tot Wijziging’met als onderwerp
‘VTW-049 Wijziging fundering stadskantoor’(hierna: VTW-049, prod. 3 Jongen) ingediend bij de Gemeente.
‘Wijziging geïnitieerd door:
‘Met uw brief van 10 mei 2019 inzake VTW 049 stelde u dat de gemeente Heerlen aan
‘(…)
Jongen de Gemeente als volgt bericht:
‘Cliënte, Bouwbedrijven Jongen B.V., heeft ons opdracht gegeven om een dagvaarding op te stellen. Gezien de huidige drukte op kantoor alsmede gelet op de komende kerstvakantie zal deze dagvaarding naar verwachting in januari 2020 uitgebracht worden.
‘(…).
. Uit de correspondentie tussen partijen met betrekking tot VTW 049 blijkt het standpunt van de gemeente. Dat standpunt is - kort gezegd - dat de gemeente van mening is dat de werkzaamheden waarvoor uw cliënte aanspraak maakt op een aanvullende betaling onderdeel uitmaken van het opgedragen werk en dat ervan een wijziging of een andere omstandigheid waarvoor de gemeente extra voor de werkzaamheden zou moeten betalen bovenop de aanneemsom geen sprake is. Dat is de reden waarom de gemeente de VTW consequent heeft afgewezen.
De factuur d.d. 1 december 2019 voor de 4e termijn inzake de gewijzigde fundering
ad € 244.588,92 (inclusief btw) is door de Gemeente niet voldaan. Hetzelfde geldt voor de factuur d.d. 6 januari 2020 voor de 5e termijn inzake de gewijzigde fundering ad
€ 244.588,92.
Van de factuur d.d. 1 december 2019 betreffende de 10e reguliere termijn ad € 1.078.407,55 is een bedrag van € 733.766,75 niet voldaan.
3.Het geschil
I. veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 978.355,67, dit bedrag te vermeerderen met rente;
II. veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 244.588,92, dit bedrag te vermeerderen met rente;
III. te verklaren voor recht:
- dat de Gemeente in de tenderfase aan Jongen foutieve informatie heeft verstrekt;
- dat de Gemeente gehouden is de gevolgen van de door haar foutief verstrekte informatie te dragen;
- dat, vanwege de door de Gemeente aan Jongen foutief verstrekte informatie, Jongen recht heeft op vergoeding van de kostenverhoging van € 1.010.698,00 exclusief btw, zijnde € 1.222.944,58 inclusief btw;
- dat, vanwege de door de Gemeente aan Jongen foutief verstrekte informatie, Jongen recht heeft op termijnverlenging van 17 kalenderweken;
- te verklaren voor recht dat Jongen jegens de Gemeente aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit de vertraging ten gevolge van de wijzigingen in het ontwerp en de uitvoering van de fundering, nader op te maken bij staat; en
- voor zover de rechtbank oordeelt dat de Gemeente het inzake VTW-049 aan Jongen betaalde niet later alsnog mocht inhouden en verrekenen (wat de Gemeente heeft gedaan), te verklaren voor recht dat de Gemeente jegens Jongen recht heeft op restitutie van hetgeen de Gemeente inzake VTW-049 aan Jongen heeft betaald;
4.De beoordeling
De Gemeente heeft vervolgens verzocht om vonnis te wijzen. Jongen heeft verzocht om alsnog een mondelinge behandeling te gelasten. Jongen heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat de mogelijkheid bestaat dat de rechtbank de van belang zijnde technische kwesties moeilijk kan beoordelen, waardoor het risico bestaat dat een deskundige wordt benoemd, terwijl de technische kwesties tijdens een mondelinge behandeling beter en begrijpelijker kunnen worden toegelicht. De rolrechter heeft het verzoek van Jongen afgewezen.
De rechtbank heeft in het kader van de onderhavige beoordeling overwogen of alsnog reden bestaat om een mondelinge behandeling te gelasten, al dan niet om de door Jongen genoemde reden. De rechtbank is tot een negatief oordeel gekomen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om de zaak thans volledig en ten gronde te kunnen beoordelen. Dat is (mede) het geval omdat, zoals hierna nader zal blijken, niet ‘de techniek’ de doorslag geeft in deze zaak, maar de wijze waarop partijen onderling hebben gecommuniceerd over de fundering van het stadskantoor (of daarover juist niet hebben gecommuniceerd).
Daarom ziet de rechtbank ook geen reden om een deskundigenonderzoek te gelasten, zodat het desbetreffende verzoek van Jongen (dv 13.1-13.2) wordt afgewezen.
(a) Jongen is op grond van de overeenkomst, onder meer, verantwoordelijk voor het ontwerp van het nieuwe stadskantoor en voor de realiseerbaarheid van dat ontwerp conform de overeenkomst en de Vraagspecificatie van de Gemeente;
(b) De Gemeente heeft Jongen in de aanbestedingsfase informatie verschaft. Jongen heeft de Gemeente verzocht om aanvullende informatie, te weten: de constructietekeningen en de gewicht- en stabiliteitsberekening van het bestaande stadskantoor, informatie over de bestaande fundering en de toelaatbare belasting ervan, en informatie over de ondergrond beneden het stadskantoor (waaronder sonderingsgegevens en andere beschikbare informatie daaromtrent).
(c) In reactie hierop heeft de Gemeente Jongen tekeningen van het bestaande stadskantoor verstrekt. Informatie over de fundering is verstrekt in de vorm van het rapport Van der Werf & Nass. Informatie over de ondergrond van de fundering (waaronder sonderingsgegevens) is niet verstrekt, waarbij de Gemeente heeft gesteld dat zij daarover niet beschikt.
(d) Jongen heeft bij het vervaardigen van het ontwerp vertrouwd - en mocht ook vertrouwen - op alle door de Gemeente aan haar verstrekte informatie. Of (een deel van) de informatie op ‘
informatieve basis’is verstrekt, is daarbij niet van belang. Dit standpunt is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:753 BW en in § 3 leden 2 en 3 van de toepasselijke UAV.
(e) De door de Gemeente verstrekte informatie was, naast de andere beschikbare informatie en de resultaten van eigen berekeningen, voor Jongen voldoende om haar ontwerp op te baseren. Daarom bestond bij Jongen niet de noodzaak om de Gemeente om méér informatie te vragen dan was verstrekt.
(f) Om dezelfde reden bestond evenmin aanleiding om in de aanbestedingsfase al eigen onderzoek te plaatste te (laten) doen, zoals boringen in de bestaande keldervloer en/of sonderingen van de ondergrond, onder die vloer.
(g) Tijdens de twee bezichtigingen van het bestaande stadskantoor in de aanbestedingsfase heeft Jongen in de kelder geen waarnemingen gedaan - of kunnen doen - op grond waarvan zij moest twijfelen aan de door de Gemeente verstrekte informatie en aan de bruikbaarheid van de keldervloer conform haar ontwerp.
(h) Aanvankelijk wilde de Gemeente het bestaande stadskantoor zelf volledig (laten) slopen en de bouwplaats bouwrijp (laten) maken. Naderhand zijn de sloopwerkzaamheden en het bouwrijp maken van de bouwplaats deel gaan uitmaken van de werkzaamheden zoals aanbesteed en overeen te komen.
(i) Het rapport Van der Werf & Nass is opgesteld om aandacht te besteden aan de mogelijkheid om het bestaande stadskantoor niet volledig te slopen, maar om een deel van de constructie te gebruiken voor het nieuwe stadskantoor. Volgens Van der Werf en Nass zou de bestaande fundering geschikt kunnen zijn als fundering van het nieuwe stadskantoor.
(j) De fundering van het bestaande stadskantoor bestond uit kolommen op in de keldervloer verzonken en op de ondergrond geplaatste poeren (bredere voeten), met tussen de poeren de rest van de keldervloer. Daardoor was sprake van een sterke puntbelasting ter plaatse van de poeren.
(k) De Vraagspecificatie liet toe om de fundering van het bestaande stadskantoor te handhaven, maar bevatte niet de verplichting daartoe. Evenmin bestond de verplichting om de kelderbak (wanden en vloer) te behouden. Voor dit laatste had de Gemeente wel een duidelijke voorkeur, omdat daardoor problemen als gevolg van zich (mogelijk) in de buurt van de kelderwanden bevindende artefacten uit de Romeinse tijd konden worden voorkomen.
(l) In het oorspronkelijke ontwerp van Jongen was ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de bestaande fundering van het stadskantoor (kolommen en poeren), maar was gekozen voor een fundering op nieuwe poeren, die zouden worden geplaatst op de (bestaande, te handhaven) keldervloer. Daardoor zou geen sprake zijn van een sterke puntbelasting te plaatse van de (nieuwe) poeren, maar van een spreiding van de belasting vanuit die poeren via de keldervloer als geheel naar de ondergrond. De keldervloer vormde daardoor een onmisbaar deel van de fundering van het nieuwe stadskantoor.
(m) Nadat de sloopwerkzaamheden waren voltooid (onder handhaving van, onder meer, de bestaande keldervloer) is Jongen gebleken dat een verschil bestond tussen de in de aanbestedingsfase door de Gemeente verstrekte informatie en de werkelijkheid.
(n) Dit verschil had in de eerste plaats te maken met de dikte en de constructieve eigenschappen van de bestaande keldervloer. Volgens de Gemeente zou die vloer 400 mm dik zijn, met een afwerklaag van 30 mm, dus 43 cm in totaal. Dit volgt uit de door de Gemeente aan Jongen verstrekte tekening 08-0843-drsn.pdf (prod. 19 Jongen; hierna: tekening 0843). Daarnaast kon uit de door de Gemeente aan Jongen verstrekte informatie worden afgeleid: (1) dat in keldervloer wapeningsstaven waren aangebracht, wat duidde op een betonnen vloer, en (2) dat de nuttige belasting van de keldervloer 10,0 kN/m2 bedroeg, wat duidde op een (betonnen) vloer met een constructieve eigenschap. In werkelijkheid was de vloer veel minder dik, variërend van 130 mm tot 240 mm.
(o) Een tweede probleem was dat de ondergrond van de keldervloer bij nader inzien onvoldoende draagkrachtig was. Op basis van het rapport Van der Werf & Nass mocht Jongen rekenen op normaal-draagkrachtige, homogene ondergrond. In plaats daarvan was sprake van een tussenlaag van los zand met ander materiaal (zoals asfalt) erdoorheen, met een sterk wisselende belastbaarheid.
(p) Als gevolg van dit een en ander was de bestaande keldervloer niet geschikt om te dienen als onderdeel van de fundering van het nieuwe stadskantoor. Anders dan de bedoeling was, kon de keldervloer daarom niet te behouden blijven. Jongen was genoodzaakt om het ontwerp aan te passen. Daardoor kwam ook wijziging in de te verrichten werkzaamheden, met gevolgen in geld en tijd: de extra kosten zouden
€ 1.010.698,00 exclusief btw bedragen, de vertraging in de bouw 17 kalenderweken.
(q) Conform het bepaalde in § 14 lid 3 en/of § 44 lid 2 van de toepasselijke UAV heeft Jongen in verband met deze ontwikkelingen een prijsaanbieding opgesteld en aan de Gemeente verstrekt. Dat is gebeurd in de vorm van VTW-049, met bijbehorende onderbouwingen van extra geld en tijd.
VTW-049 geaccepteerd, inclusief de in de bijlagen opgenomen berekeningen van extra geld en tijd. Als de Gemeente dit niet had gedaan, dan had Jongen, in overeenstemming met
§ 14 lid 6 van de toepasselijke UAV, de werkzaamheden conform VTW-049 niet uitgevoerd en was de bouw van het nieuwe stadskantoor stil komen te liggen.
(s) Partijen hebben vervolgens afgesproken dat de Gemeente het volledige bedrag van VTW-049 (zijnde € 1.010.698,00 exclusief btw) zou betalen aan Jongen, dit in vijf termijnen van € 202.139,60 (exclusief btw, zijnde € 244.588,92 inclusief btw). Deze betalingen zouden plaatsvinden gelijktijdig met de betalingen van de reguliere termijnen
(t) Jongen heeft gefactureerd conform de gemaakte nadere afspraken. De termijnen
1-3 inzake de gewijzigde fundering zijn door de Gemeente betaald, tezamen met de reguliere termijnen 7-9. Daarna heeft de Gemeente de facturen voor de termijnen 4 en 5 inzake de gewijzigde fundering niet voldaan. Van de 10e reguliere termijn heeft de Gemeente niet het gefactureerde bedrag ad € 1.078.407,55 betaald, maar slechts
€ 344.640,80, zodat € 733.766,75 onbetaald is gebleven. Door de genoemde factuur voor de 10e reguliere termijn maar gedeeltelijk te betalen, heeft de Gemeente de betalingen van de termijnen 1-3 voor de gewijzigde fundering volledig teruggedraaid.
(u) Deze gang van zaken betekent dat de Gemeente handelt in strijd met de overeenkomst en tevens met de in mei 2019 gemaakte nadere afspraken. In totaal heeft Jongen nu recht op betaling door de Gemeente van (€ 978.355,67 + € 244.588,92 88,92 =)
€ 1.222.944,59 (inclusief BTW, met rente). Deze bedragen zijn, gelet op de nadere afspraken, verschuldigd onafhankelijk van het oordeel van de rechtbank over de uiteindelijke aansprakelijkheid van Jongen dan wel de Gemeente voor de onjuiste informatie inzake de keldervloer.
(v) De Gemeente dient te worden veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen. Daarnaast dient in rechte te worden vastgesteld dat Jongen, vanwege de door de Gemeente foutief verstrekte informatie, niet alleen recht heeft op vergoeding van de kosten van de wijziging van de fundering, maar ook op een termijnverlenging van 17 kalenderweken.
(w) De vordering in reconventie van de Gemeente dient te worden afgewezen. Dat is het geval omdat de Gemeente verantwoordelijk is voor de door haar verschafte onjuiste informatie, maar ook (voor zover het de schadevergoedingsvordering betreft) gelet op het bepaalde in artikel 16 van de overeenkomst. Daarin is een boetebeding opgenomen voor het geval van vertraging. Het bepaalde in artikel 6:92 lid 2 BW staat in de weg aan toewijzing van de schadevergoedingsvordering van de Gemeente.
(a) De fundering van het bestaande stadskantoor bestond uit kolommen die, om de puntbelasting over te brengen op de ondergrond, waren geplaatst op poeren. Jongen was op de hoogte gesteld van de plaatsing van de poeren, om hergebruik ervan mogelijk te maken. Afgezien van de poeren liet de keldervloer geen puntbelasting toe; zij werd uitsluitend belast als vloer.
(c) Jongen heeft naar aanleiding van de gesprekken over het behoud van de kelderbak en de verschafte tekeningen enkel gevraagd precies welke wanden behouden dienden te blijven. De dialooggesprekken zijn door Jongen nooit toegespitst op de door haar geplande fundering in relatie tot het behoud van de kelderbak en de daarin aanwezige fundering.
lijktom de bestaande fundering (de poeren) te hergebruiken voor de fundering van het nieuwe stadskantoor. Van der Werf en Nass hebben daarvoor echter geen garantie afgegeven. Zij kenden ook het ontwerp van Jongen niet. In het rapport wordt niets gezegd over de dikte van de keldervloer. Het rapport bevat ook geen belastingsgegevens in verband met de keldervloer waaruit, afgezien van de poeren, de geschiktheid van de vloer voor puntbelasting kan worden afgeleid. De belastbaarheid van de keldervloer wordt alleen besproken in verband met het gebruik als vloer. De belastingsgegevens zijn dan ook uitgedrukt in kN-waardes
per m2. Ter plaatse van de kolommen/poeren worden op de bij het rapport Van der Werf & Nass gevoegde tekeningen veel hogere waardes vermeld (>700 kN) dan in verband met de keldervloer als geheel
(10,0 kN/m2).
(e) Zoals ook blijkt uit een tweetal in opdracht van de Gemeente opgestelde briefrapporten van TNO, kon Jongen aan het rapport Van der Werf & Nass geen steun ontlenen voor haar ontwerp van de fundering van het nieuwe stadkantoor. Het rapport Van der Werf & Nass is door Jongen niet besproken met de Gemeente. Jongen heeft er ook geen vragen over gesteld.
(g) Nadat Jongen in de uitvoeringsfase problemen in verband met de fundering van het nieuwe stadskantoor aan de orde had gesteld door middel van VTW-049, hebben partijen overleg gevoerd over, onder meer, de noodzaak tot wijziging van het funderingsontwerp en de gevolgen in geld en tijd van een mogelijke wijziging.
(h) De Gemeente heeft toen niet erkend dat zij in de aanbestedingsfase foutieve informatie had verstrekt aan Jongen. Partijen zijn het daarover eens. De Gemeente heeft toen ook niet erkend dat zij aan Jongen het bedrag conform VTW-049 verschuldigd was.
De Gemeente heeft VTW-049 vervolgens uitdrukkelijk afgewezen in haar brief van 26 juni 2019.
(i) Dit betekent dat de Gemeente niet akkoord is gegaan met VTW-049 waar het betreft de inhoud en de onderbouwing van het voorstel tot wijziging van de fundering als zodanig. Jongen heeft de noodzaak en de proportionaliteit van de voorgestelde herstelmethode niet naar behoren onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de kosten en de gevolgen voor de bouwtermijn van de voorgestelde wijziging. De voorgestelde oplossing is volgens de Gemeente te duur.
(j) De aanvullende betalingen in verband met de aanpassing van de fundering conform VTW-049 zijn enkel gedaan om Jongen te voorzien van liquiditeit, om daarmee de angel uit het ontstane conflict te halen, zodat de voortgang van de bouw van het nieuwe stadskantoor niet zou worden gehinderd. De betalingen zijn voorwaardelijk gedaan, namelijk onder de voorwaarde dat de verschuldigdheid (óf en hoeveel) ervan later door de rechter zou worden vastgesteld. Jongen diende de Gemeente daartoe te dagvaarden vóór 1 december 2019. Dat is zo besproken in het directieoverleg van 21 oktober 2019 en bevestigd in de brief van de Gemeente van 30 oktober 2019. De Gemeente heeft daarbij aangekondigd dat zij niet zou doorgaan met betalen, en dat zij het reeds betaalde terug wilde ontvangen, als Jongen zich niet aan de gestelde voorwaarde zou houden.
(i) Jongen heeft de Gemeente niet tijdig gedagvaard, zodat niet aan de gestelde voorwaarde is voldaan. De Gemeente heeft daarop de betalingen in verband met de aanpassing van de fundering gestaakt en de reeds gedane betalingen teruggedraaid door verrekening met een regulier termijnbedrag. De eerdere acceptatie door de Gemeente van termijnstaat versie 1.8 doet hieraan niet af. Partijen hebben in verband met de afwikkeling van VTW-049 een afwijkende lijn gevolgd.
(j) § 14 noch § 44 van de toepasselijke UAV bieden een deugdelijke grondslag voor de vorderingen van Jongen. In beide gevallen staat de vraag centraal of Jongen verkeerd is geïnformeerd door de Gemeente. Dat is niet het geval. Gelet hierop dient Jongen de financiële gevolgen van de aanpassing van de fundering van het stadskantoor voor eigen rekening te nemen.
(k) Uit de stellingen van Jongen volgt dat vertraging zal optreden in de oplevering van het stadskantoor. Jongen is aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit voor de Gemeente en dient te worden veroordeeld tot vergoeding daarvan.
meer, verantwoordelijk was voor het ontwerp van het nieuwe stadskantoor en voor
de realiseerbaarheid ervan conform de overeenkomst en de Vraagspecificatie.
Daarvan uitgaande is Jongen verantwoordelijk voor alle tijdens de aanbestedingsfase in verband met het ontwerp genomen beslissingen en aansprakelijk voor alle consequenties, ook in geld en tijd, van bij nader inzien verkeerde beslissingen. Dit is het geval, tenzij een deugdelijke reden wordt gesteld en komt vast te staan waarom niet Jongen, maar de Gemeente daarvoor aansprakelijk is.
‘het kleine beetje informatie dat er was’,
‘alle snippers aan informatie’en
‘het oversteken van de weg met een blinddoek op’(cvr conv. nrs. 30, 54, cvd reconv. 26).
Deze omschrijvingen kunnen op het eerste oog verbazen, zeker als wordt bedacht dat zij verband houden met het ontwerp van zoiets wezenlijks als het fundament van het nieuwe stadskantoor. Kennelijk heeft Jongen in de aanbestedingsfase erop vertrouwd dat de zeer beperkte kwantiteit aan informatie in kwalitatief opzicht voldoende was om haar ontwerp op te baseren.
De rechtbank verwerpt de stelling van Jongen dat de Gemeente heeft
geweigerdom haar sonderingsgegevens c.a. te verstrekken. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente over deze gegevens beschikte, of gemakkelijk kon beschikken, toen de vraag ernaar werd
gesteld.
Jongen heeft niet gesteld dat zij, naar aanleiding van de mededeling dat sonderingsgegevens niet beschikbaar waren, de Gemeente heeft verzocht om zelf een sonderingsonderzoek te mogen doen. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente een dergelijk verzoek zou hebben afgewezen. Uit een intern Memo van de Gemeente (prod. 25 Jongen) zou kunnen blijken dat een van de andere inschrijvers wél heeft verzocht om sonderingen te mogen doen en dat de Gemeente daarin heeft bewilligd.
De rechtbank verwerpt de stelling van Jongen dat de Gemeente uit eigen beweging had moeten aanbieden om sonderingen te (laten) doen. Jongen heeft niet deugdelijk uitgelegd waaruit de Gemeente had moeten begrijpen dat Jongen
per sebehoefte had aan dergelijk onderzoek, gelet op wat zij wist van de ondergrond in relatie tot het ontwerp van Jongen. Jongen heeft evenmin deugdelijk uitgelegd hoe een dergelijk ‘eigen initiatief’ van de Gemeente zich zou hebben verhouden tot de taakverdeling tussen opdrachtgever en (potentiële) opdrachtnemer in het kader van de aanbesteding en van een te sluiten DBM-overeenkomst.
Jongen heeft in verband met het achterwege laten van sonderingen van de ondergrond ten slotte gesteld dat de late toevoeging van de sloopwerkzaamheden aan de te verlenen opdracht zorgde voor tijdsdruk en dat aan het doen van sonderingen praktische bezwaren kleefden in verband met de aanwezigheid van asbest. Deze stellingen kunnen niet overtuigen. Als Jongen de sonderingen van de ondergrond onder de bestaande keldervloer en andere informatie over die ondergrond daadwerkelijk belangrijk - of zelfs
‘noodzakelijk’dan wel
‘cruciaal’(zie haar cvr conv. 32 resp. cvd reconv. 81) - had gevonden, dan had het op haar weg gelegen om dit tijdig duidelijk te maken aan de Gemeente en om haar medewerking - in welke vorm dan ook - te verlangen.
Jongen heeft dit laatste niet gedaan, naar zij zelf heeft gesteld, omdat zij destijds van oordeel was dat de door de Gemeente verstrekte informatie, naast de andere beschikbare informatie en de resultaten van eigen berekeningen, voldoende was om haar ontwerp op te baseren. Jongen kan dan nu niet stellen dat de gevolgen van het ontbreken van deugdelijke informatie over de ondergrond in de aanbestedingsfase voor rekening dienen te komen van de Gemeente.
In dit verband is allereerst van belang dat Jongen aan tekening 0843 weliswaar heeft kunnen ontlenen hoe dik de keldervloer zou zijn, maar geen informatie over de samenstelling en de belastbaarheid ervan. Op deze punten heeft Jongen, naar zij zelf stelt, gewerkt met aannames (grotendeels gebaseerd op de inhoud van het rapport Van der Werf & Nass, zoals: de vloer is bewapend, dus het zal beton zijn), zonder zeker te weten of die aannames correct waren.
Jongen had hier voorzichtiger moeten zijn en had de door de Gemeente genoemde architect (en/of Van der Werf en Nass) kunnen bevragen en/of zelf nader onderzoek kunnen (laten) doen naar de eigenschappen en de belastbaarheid van de bestaande keldervloer. Jongen heeft niet gesteld dat dit is overwogen; het is in elk geval niet gebeurd.
De Gemeente heeft dit betwist, stellend dat de in de vloer aangebrachte dilataties Jongen juist wél hadden moeten doen twijfelen aan de bruikbaarheid van de bestaande keldervloer. Dit standpunt is door Jongen onvoldoende weerlegd. Daar komt bij dat partijen het erover eens zijn dat de keldervloer tussen de poeren scheuren vertoonde en ook overigens een sterk verouderde aanblik bood.
Gelet op dit een en ander hadden de waarnemingen tijdens de bezichtigingen voor Jongen aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek naar de juistheid van haar aannames inzake de samenstelling en de belastbaarheid van de bestaande keldervloer.
Daarbij is van belang dat Jongen, naar eigen zeggen (o.m. cvr conv. 116, 123), aan het rapport uitsluitend de benodigde
‘harde cijfers’heeft ontleend en die vervolgens heeft gebruikt bij haar berekeningen.
Jongen is daarmee voorbij gegaan aan het gegeven dat het rapport Van der Werf & Nass was geschreven om aandacht te besteden aan de mogelijkheid om bij het ontwerpen en bouwen van het nieuwe stadskantoor gebruik te maken van de bestaande fundering (kolommen en poeren). Van der Werf en Nass waren er, toen zij hun rapport schreven, niet op bedacht dat een inschrijver (bepaalde informatie in) hun rapport zou kunnen gebruiken om er een volledig afwijkend funderingsontwerp op te baseren.
De rechtbank verwerpt om de hiervoor genoemde reden (zie rov. 4.11.) het standpunt van de Gemeente dat Jongen het rapport Van der Werf & Nass in het geheel niet had mogen gebruiken om hun - afwijkende - ontwerp op te baseren. De rechtbank is wel van oordeel dat Jongen bij het gebruik van het rapport binnen een andere context dan waarvoor het door de auteurs was samengesteld, de nodige voorzichtigheid had moeten betrachten.
Die voorzichtigheid had ertoe kunnen - en moeten - leiden dat Jongen vragen had gesteld aan Van der Werf en Nass over de
interpretatievan de informatie in het rapport in relatie tot het door Jongen beoogde funderingsontwerp. Jongen heeft niet gesteld dat dit zelfs maar is overwogen.
Jongen heeft niet gesteld dat dit cijfer onjuist is. De Gemeente heeft, onweersproken, gesteld: (1) dat het genoemde cijfer betrekking heeft op de belastbaarheid van de keldervloer als vloer, (2) dat de belastbaarheid van de bestaande fundering (de kolommen en de poeren in de vloer) niet is uitgedrukt in kN per m2, en (3) dat het dan om veel hogere getallen gaat.
De rechtbank is van oordeel dat het genoemde cijfer Jongen, als deskundige aannemer, had moeten doen twijfelen aan de bruikbaarheid van de keldervloer als onderdeel van de fundering van het nieuwe stadskantoor. Dit is des te meer het geval, omdat uit hoofdstuk 4 van het rapport kan worden opgemaakt dat Van der Werf en Nass uit het door hen genoemde cijfer afleiden dat de
‘de vloer wel geschikt[zou]
kunnen zijn om in de nieuwe situatie te functioneren’, maar dan
‘als[vloer voor]
een goede functionele ruimte’. Uit deze passage kan niet worden afgeleid dat Van der Werf en Nass de keldervloer geschikt achten als onderdeel van de fundering van het nieuwe stadkantoor. Een vraag aan de auteurs van het rapport had op dit punt voor meer duidelijkheid kunnen zorgen. Hun antwoord had aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek ter plaatse.
Jongen heeft gesteld dat zij uit hoofdstuk 4 van het rapport Van der Werf & Nass heeft afgeleid - en mocht afleiden - dat de bestaande keldervloer (als onderdeel van de kelderbak) zich op de ondergrond bevond. Jongen doelt op de volgende zin:
De huidige fundering van de drie bouwdelen is een dichte kelderbak direct op de ondergrond, de poeren onder de kolommen maken deel uit van de keldervloer’. Jongen heeft echter niet deugdelijk uitgelegd waarom zij uit deze zin mocht afleiden dat onder de keldervloer sprake zou zij van een homogene, uniform belastbare ondergrond. De rechtbank kan Jongen volgen in haar (met behulp van de memo’s van ABT B.V. nader onderbouwde) standpunt dat zij uit de omstandigheid dat de bestaande kolommen en poeren - blijkbaar - een deugdelijke fundering vormden voor het bestaande stadskantoor, iets kon afleiden inzake de kwaliteit van de ondergrond ter plaatste van de poeren. Uit de aangehaalde zin volgt echter niet dat de volledige ondergrond van de keldervloer deze kwaliteit zou hebben. Ook hier is sprake van een aanname, zonder dat Jongen initiatieven heeft ontplooid om zekerheid te krijgen over de correctheid ervan, bijvoorbeeld door de auteurs van het rapport te vragen naar hun wetenschap omtrent van de kwaliteit van de ondergrond onder de kelderbak als geheel. Hun antwoord had, opnieuw, aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek ter plaatse.
De gevolgen van deze gang van zaken komen, overeenkomstig het uitgangspunt zoals geformuleerd in rov. 4.7.-slot, voor rekening van Jongen.
Het bepaalde in § 14 lid 3 jo. lid 1 jo. § 3 lid 2, dan wel § 44 lid 1 sub b jo. § 3 lid 2, van de toepasselijke UAV, waarop Jongen zich heeft beroepen, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Hetzelfde geldt, voor de volledigheid, voor het bepaalde in § 44 lid 1 sub c van de toepasselijke UAV (betreffende ‘gewijzigde omstandigheden’), waarvan melding wordt gemaakt in de aanhef van VTW-049 (zie rov. 2.9.).
De vorderingen onder I en II hebben een alternatieve grondslag, namelijk de door partijen in mei 2019 gemaakte nadere afspraken. Die grondslag zal onmiddellijk hierna worden besproken.
De vordering onder III, die uitsluitend is gebaseerd op de overeenkomst en die de rechtbank opvat als één geheel, zal bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
De vordering in reconventie van de Gemeente komt aan de orde in de rov. 4.30. e.v.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente de genoemde stellingen van Jongen onvoldoende heeft betwist. De rechtbank zal Jongen daarom in elk geval volgen in haar standpunten: (1) dat de inhoud van de te volgen oplossing voor het gebleken funderingsprobleem en de consequenties daarvan in geld en tijd tussen partijen vast staan en dat op deze punten VTW-049 en de daarbij gevoegde bijlagen bepalend zijn, en (2) dat in zoverre uitsluitend nog ter discussie staat of de in (de bijlagen bij) VTW-049 genoemde consequenties in geld en tijd voor rekening komen van Jongen dan wel de Gemeente. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Dit alles blijkt in eerste instantie uit het verslag van Technisch afstemmingsoverleg nr. 15 van 7 mei 2019 (prod. 36 cvr conv.), waarin wordt vermeld:
‘Opdrachtgever deelt na deze toelichting de visie van Opdrachtnemer dat de voorgestelde optie -het toepassen van een stalen schoorconstructie en aanbrengen van aanvullende funderingsconstructie op vaste grondslag- de minst bezwarende optie is in tijd en geld en stemt in met de uitvoering daarvan’.
‘T.a.v. de kelderproblematiek wordt bovenstaande gehanteerd. Er is een technische oplossing in beeld; hier is overeenstemming over. Juridisch traject volgt’.
‘- Dat de analyse van opdrachtnemer (afweging en scenario’s) goed is toegelicht en besproken;- Dat de keuze van opdrachtnemer voor de specifieke alternatieve constructieve opzet weloverwogen en gezien de omstandigheden begrijpelijk is;- Dat een belangrijk gegeven bij die omstandigheden is de voortgang van de sloop, waardoor de keuze voor sommige andere constructieve oplossingen een gepasseerd station is geworden;- Dat opdrachtnemer conform contract verantwoordelijk is voor technische oplossingen en dat de gemeente geen specifieke voorkeur heeft en geen verantwoordelijkheid draagt voor specifieke technische oplossingen’.Jongen kon uit deze e-mail afleiden dat de Gemeente geen (mede)verantwoordelijkheid wilde dragen voor de technische oplossing als zodanig, maar wel ermee instemde dat Jongen de door haar voorgestelde oplossing zou uitvoeren. Over de zinsnede in het verslag van
7 mei 2019
‘dat de voorgestelde optie de minst bezwarende optie is in tijd en geld’had de Gemeente geen opmerkingen gemaakt in haar e-mail van 20 mei 2019. Jongen kon daarin een bevestiging zien van de - volgens haar - op dat punt op 7 mei 2019 bereikte overeensteming.
Hierbij is van belang dat beide partijen in april/mei 2019 wilden dat de bouw van het nieuwe stadskantoor zo min mogelijk vertraging zou oplopen en dat, eenmaal begonnen met het aanbrengen van de nieuwe fundering conform de gewijzigde opzet, onomkeerbare stappen zouden worden gezet. In het licht daarvan valt te begrijpen dat Jongen behoefte had aan duidelijkheid. De Gemeente is aan die behoefte tegemoet gekomen; de inhoud van de e-mail van 20 mei 2019 doet daaraan niet wezenlijk af. Als de Gemeente zich destijds rechten had willen voorbehouden in verband met de technische noodzaak van de aanpassing van de fundering en/of de doelmatigheid ervan en/of de omvang van de consequenties in geld en tijd, dan had zij dat tijdig en duidelijk moeten aangeven. Jongen had dan kunnen besluiten of zij op die basis, al dan niet, wilde beginnen met de bouw van het nieuwe stadskantoor. Uit de aangehaalde verslagen en de e-mail van 20 mei 2019 blijkt niet van dergelijke voorbehouden (en evenmin uit de - eerder aangehaalde - correspondentie die later in 2019 tussen partijen is gevoerd).
De Gemeente heeft nog gesteld (cvd conv. 18) dat de gespreksverslagen waarop Jongen zich heeft beroepen (en die hiervoor zijn aangehaald) haar onbekend zijn en dat zij nimmer door haar zijn goedgekeurd. Jongen heeft dit standpunt gemotiveerd betwist (cvd reconv. 59).
De rechtbank verwerpt het standpunt van de Gemeente. Uit de e-mail van 20 mei 2019 blijkt dat de Gemeente op de hoogte was van het verslag van het overleg van 7 mei 2019 (en de inhoud ervan wilde amenderen). Het verslag van het directieoverleg van 13 mei 2019 is afkomstig van de Gemeente.
‘juridisch traject’.Dit traject dient te leiden tot duidelijkheid over de uiteindelijke aansprakelijkheid van Jongen dan wel de Gemeente voor de oplossing van het funderingsprobleem conform VTW-049, maar ook tot duidelijkheid over de rechten en plichten van partijen in de tussenliggende periode.
Over de uiteindelijke aansprakelijkheid heeft de rechtbank in rov. 4.17. haar oordeel gegeven. Dat oordeel kan eventueel worden aangevochten in hoger beroep; dat is inherent aan de keuze voor geschillenbeslechting via de burgerlijke rechter. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen hebben gewild dat de vanaf mei 2019 gemaakte nadere afspraken over de rechten en plichten van kracht blijven totdat definitief is geoordeeld over de aansprakelijkheid van Jongen dan wel de Gemeente. De Gemeente heeft niets gesteld dat de rechtbank kan leiden tot een ander oordeel.
Jongen heeft er daarom belang bij dat de rechtbank beoordeelt of Jongen op dit moment - en niettegenstaande het oordeel van de rechtbank over de uiteindelijke aansprakelijkheid - recht heeft op betaling van € 1.010.698,- (met rente) door de Gemeente. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, en overweegt daartoe als volgt.
‘de gevorderde meerkosten vooralsnog verdisconteert in de termijnen die vervallen in de periode waarin de meerkosten worden gemaakt’(citaat uit de brief van de Gemeente van 26 juni 2019), en (2) dat Jongen de Gemeente zal dagvaarden, om daarmee het
‘juridisch traject’te laten aanvangen.
Vervolgens heeft de Gemeente in augustus en in september 2019 de eerste twee facturen inzake de gewijzigde fundering voldaan. De Gemeente heeft op 25 september 2019 ook de desbetreffende termijnstaat geaccepteerd en heeft daarna in oktober 2019 de derde factuur inzake de gewijzigde fundering voldaan.
‘vooralsnog’voor haar rekening zou nemen, maar ook: (2) dat de Gemeente deze afspraak wilde honoreren ook al was zij nog niet gedagvaard door Jongen.
De Gemeente heeft niet deugdelijk toegelicht wat haar het recht gaf om dit alles te doen. De stelling dat Jongen niet van plan leek om, zoals overeengekomen, een civiele procedure aanhangig te maken (o.m. cvd conv. 17) is niet nader toegelicht en onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van verslagen of correspondentie uit die tijd waaruit blijkt dat (en waarom) de Gemeente die opvatting had en waaruit blijkt dat daarover met Jongen is gesproken. Een juridische onderbouwing van de eenzijdige termijnstelling en de stopzetting c.a. van de betalingen, al dan niet aan de hand van de toepasselijke UAV, ontbreekt volledig.
Uit de reactie zijdens Jongen d.d. 29 november 2019 kon de Gemeente afleiden dat deze haar zou dagvaarden, zij het niet binnen de door de Gemeente gestelde termijn. De Gemeente heeft niet deugdelijk toegelicht welk belang zij had bij een dagvaarding vóór
1 december 2019 en waarom zij, ook na het genoemde bericht van Jongen, mocht volharden in haar opstelling.
Dit betekent dat Jongen nu terecht aanspraak maakt op nakoming van de (in rov. 4.23. vermelde) nadere afspraak tussen partijen voor de ‘tussenliggende periode’, en daarmee op betaling van € 978.355,67 en € 244.588,92 conform haar vordering in conventie onder
I en II.
29 november 2019 en de brief van de Gemeente van 5 december 2019).
Jongen heeft zich verweerd met de stelling dat sprake is van een schadevergoedings-vordering die in strijd komt met het bepaalde in artikel 6:92 lid 2 BW, omdat de overeenkomst in artikel 16 (jo. § 36 van de toepasselijke UAV) een boetebeding bevat.
Gelet op dit verweer had het op de weg van de Gemeente gelegen om haar vordering nader te onderbouwen. De Gemeente heeft dat nagelaten en heeft volstaan met de stelling dat zij betwist dat zij haar recht schade te vorderen heeft prijsgegeven (cvr rec. 59). Deze aanvulling is onvoldoende om het door Jongen gevoerde verweer te ontkrachten, zodat de rechtbank de schadevergoedingsvordering van de Gemeente zal afwijzen als zijnde onvoldoende onderbouwd.
De vordering is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval de rechtbank oordeelt dat de Gemeente het inzake VTW-049 aan Jongen betaalde niet later alsnog mocht inhouden en verrekenen. Aan deze voorwaarde is voldaan (zie de rov. 4.26.-4.27.), zodat de rechtbank op de vordering dient te beslissen.
De vordering is in de conclusie van eis in reconventie niet van enige toelichting voorzien. De conclusie van repliek in reconventie van de Gemeente bevat aan het slot een uitdrukkelijke
‘conclusie in reconventie’waarin de vordering niet meer wordt vermeld (maar uitsluitend nog de hiervoor behandelde schadevergoedingsvordering). Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de Gemeente de vordering heeft ingetrokken.
Er veiligheidshalve van uitgaande dat dit laatste niet het geval is, is het oordeel van de rechtbank dat de vordering dient te worden afgewezen. In het voorgaande is gebleken dat de Gemeente inzake VTW-049 niets aan Jongen
‘heeft betaald’, ook in die zin dat zij eerder verrichte betalingen eenzijdig heeft teruggedraaid. Daarom, en mede gelet op het ontbreken van een toelichting, valt niet in te zien op precies welke situatie de vordering betrekking heeft.
De rechtbank overweegt voor de duidelijkheid nog dat, als de Gemeente vanaf heden betalingen zou doen aan Jongen uit hoofde van de in rov. 4.23 vermelde nadere afspraak voor de ‘tussenliggende periode’ en de daaruit voortvloeiende veroordeling tot nakoming in dit vonnis, het voor de hand ligt dat deze betalingen ongedaan worden gemaakt als definitief zou komen vast te staan dat, kort gezegd, de gevolgen in geld en tijd van de aanpassing van de fundering van het stadskantoor uit hoofde van VTW-049 voor rekening komen van Jongen en dat de Gemeente daarvoor dus niet aansprakelijk is.
in conventieworden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jongen worden tot op heden begroot op:
7.998,00(2 punten × tarief VIII, € 3.999,00)
4.34. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij ook worden veroordeeld in de proceskosten
in reconventie. De kosten aan de zijde van Jongen worden tot op heden begroot op:
563,00(2 punten x 0,5 × tarief II, € 563,00)
5.De beslissing
te vermeerderen met de rente tegen het wettelijk percentage overeenkomstig
artikel 6:119b BW met ingang van 1 januari 2020, welk rentepercentage met twee wordt verhoogd per 5 februari 2020;
te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119b BW met ingang van 4 februari 2020;
op heden begroot op € 12.212,36, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente
ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van de volledige betaling;
op heden begroot op € 563,00;
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;