ECLI:NL:RBLIM:2021:9936

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/3183, 21/3184 en 21/3185
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag hulp bij het huishouden en verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 december 2021 uitspraak gedaan op de beroepen van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvragen voor hulp bij het huishouden en een verhuiskostenvergoeding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar deze aanvragen werden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek van verweerder en het advies van de GGD onzorgvuldig waren, omdat er geen duidelijk beeld was verkregen van de situatie van verzoekster en er onvoldoende rekening was gehouden met beschikbare medische informatie. De voorzieningenrechter heeft daarom de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen waarbij verweerder verplicht werd om verzoekster vier uur huishoudelijke hulp per week te verstrekken tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de gezondheid en welzijn van de betrokkenen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/3183, 21/3184 en 21/3185
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2021 op de beroepen en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Sangster),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigden: mr. M.H.J. Thomas en W. Bindels).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit I) (zaaknummer 21/3183) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit II) (zaaknummer ROE 21/3185) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat aan haar voor tenminste vier uur per week hulp bij het huishouden wordt toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.

Feiten en omstandigheden

2.Verzoekster ontvangt vanaf 1 mei 2017 van het UWV een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Verzoekster is duurzaam arbeidsongeschikt. Verzoekster heeft zich gemeld bij verweerder voor hulp bij het huishouden en een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015. Op 26 januari 2021 heeft een (telefonisch) (keukentafel)gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van haar melding. Verzoekster heeft op 22 februari 2021 een aanvraag ingediend voor zowel verhuiskostenvergoeding als huishoudelijke hulp. Verweerder heeft vervolgens de GGD om advies gevraagd. GGD-arts [naam] heeft op 25 mei 2021 advies uitgebracht.
3. Verweerder heeft vervolgens besloten zoals onder het kopje “Procesverloop” is vermeld.

Standpunt verzoekster

4. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertoe aan dat het medisch onderzoek niet aan de zorgvuldigheidseisen voldoet, de situatie van verzoekster is niet ter plekke (fysiek) beoordeeld en bovendien zijn er ten onrechte geen (medische) gegevens opgevraagd bij UWV. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om verweerder op te dragen aan haar een maatwerkvoorziening toe te kennen in de vorm van hulp bij het huishouden. Er is volgens haar een matige tot zware inzet nodig van een tot twee keer per week als het gaat om huishoudelijke ondersteuning. Verzoekster denkt zelf, los van de huidige achterstand in schoonmaken, dat er vier uur per week nodig is voor het overnemen van de huishoudelijke taken waaronder ook het doen van de was. Verzoekster verzoekt om verweerder onverwijld te laten zorgen dat deze zorg aan haar wordt verstrekt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het (medisch) advies van de GGD-arts van
25 mei 2021 dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, (slechts) is gebaseerd op informatie (van onder meer huisarts, anesthesioloog, neuroloog en het Rughuis) uit 2016 en informatie die eiseres zelf telefonisch heeft verstrekt. Een keukentafelgesprek heeft niet fysiek plaatsgevonden vanwege, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, gewijzigde regels hiervoor als gevolg van Corona. De door de GGD-arts opgevraagde informatie van de huisarts werd daarnaast niet ontvangen en in bezwaar heeft er geen nader onderzoek door de GGD-arts plaatsgevonden. Verweerder is van mening dat het op de weg van verzoekster zelf ligt om bewijs aan te leveren. Zij heeft dit niet gedaan.
6. Verzoekster heeft aangegeven te beschikken over (medische) stukken die meer recent zijn opgemaakt (door UWV-arts in het kader van toekenning IVA-uitkering) en waaruit blijkt dat haar situatie is verslechterd. Ter zitting is (door gemachtigde van) verzoekster toegelicht dat de situatie van verzoekster in 2017 is verslechterd en dat haar medische situatie na 2016 in het geheel niet is meegewogen door verweerder. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 25 oktober 2021 heeft gemachtigde van verzoekster aangegeven te beschikken over medische stukken waaruit dit blijkt. Zij heeft voorts aangegeven deze gegevens niet te kunnen en mogen verstrekken. Verzoekster wil om haar moverende redenen niet dat haar medische informatie en/of stukken deel gaan uitmaken van het (Wmo)dossier van verweerder. Verzocht is om deze van medicus tot medicus op te vragen. Gesteld is dat deze stukken een ander licht werpen op de medische situatie van verzoekster en/of haar (niet en/of moeilijk te objectiveren) klachten. Benadrukt zijn tevens verzoeksters (zeer) ernstige psychische problemen en fysieke beperkingen waardoor zij al maanden niet meer uit haar woning komt en haar woning (zeer) vervuild is. Zij kampt bovendien met suïcidale neigingen.
7. De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat in het onderhavige geval, gelet op de omstandigheden van het geval, en de gang van zaken, het onderzoek van verweerder alsook het GGD-advies niet voldoen aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de huidige situatie en/of de situatie na 2016 nauwelijks of onvoldoende is meegewogen enerzijds doordat er geen duidelijk beeld is verkregen van de situatie van verzoekster ter plekke en anderzijds doordat er geen rekening is gehouden met de beschikbare (medische) informatie. Niet valt in te zien waarom deze gegevens, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, niet rechtstreeks bij het UWV kunnen worden opgevraagd. Dat deze arts van het UWV haar heeft onderzocht en beoordeeld in het kader van de Wet WIA en niet zoals verweerder in het kader van de Wmo, maakt niet dat hieruit geen informatie kan worden verkregen die voor de beoordeling in het kader van de Wmo van belang kunnen zijn. Temeer nu verzoekster vanaf medio 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Ten aanzien van het keukentafelgesprek is de voorzieningenrechter van oordeel dat aannemelijk is te achten dat de regels omtrent onderzoek als gevolg van Corona zijn veranderd, maar dat dit niet maakt dat het in dit geval niet mogelijk is om (op een veilige wijze) een (fysiek) huisbezoek af te leggen bij verzoekster, zodat ook op deze manier een duidelijk beeld kan worden verkregen van de situatie van verzoekster.
8. Nu verweerder dit advies onverkort aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, kan dit besluit de toetsing in rechte niet doorstaan.
9. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekster de voorzieningenrechter enkel heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de huishoudelijke hulp (beroep met zaaknummer 21/3183) en niet ook ten aanzien van de verhuiskostenvergoeding (beroep met zaaknummer 21/3185). Nu het onderzoek en/of het GGD-advies aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en zowel de afwijzingen in de primaire besluiten als de ongegrondverklaring in het bestreden besluit enkel op dit onderzoek en advies zijn gebaseerd, ziet de voorzieningenrechter in beide beroepen geen andere mogelijkheid dan deze gegrond te verklaren. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen over de vraag of verzoekster huishoudelijke hulp nodig heeft en voor hoeveel uren per week. Verweerder zal zich voorts opnieuw moeten uitlaten over de verhuiskostenvergoeding. Verweerder dient hiertoe eerst een fysiek keukentafelgesprek te voeren en de situatie bij verzoekster thuis te beoordelen en vervolgens opnieuw advies van de GGD-arts moeten inwinnen.
10. Aangezien het enige tijd kan duren voordat dit keukentafelgesprek kan plaatsvinden en de GGD-arts opnieuw advies uitbrengt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Omdat verzoekster enkel heeft gesteld dat zij minimaal vier uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster deze vier uur huishoudelijke hulp per week dient te verstrekken tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Verweerder dient aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening te vergoeden.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoeker vier uur huishoudelijke hulp per week moet verstrekken tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 147,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover is beslist op de beroepen, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.