ECLI:NL:RBLIM:2021:9829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/3173
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning zwembad gemeente Stein

Op 23 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een inwoner van de gemeente Stein. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 19 oktober 2021 had geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor een zwembad dat reeds was gerealiseerd in zijn tuin. De verzoeker stelde dat hij spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij dreigde een last tot verwijdering van het zwembad opgelegd te krijgen. Tijdens de zitting op 16 december 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door een gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat aan de formele vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening was voldaan, zoals gesteld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter concludeerde dat de verzoeker een spoedeisend belang had, omdat de weigering van de omgevingsvergunning zou leiden tot aanzienlijke kosten voor de verwijdering van het zwembad. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een gerede kans bestond dat de beslissing op het bezwaar een andere uitkomst zou hebben dan het bestreden besluit, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak en de argumenten van de verzoeker.

Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat de verweerder gedurende zes weken na de beslissing op het bezwaar moest handelen alsof aan de verzoeker omgevingsvergunning voor het zwembad was verleend. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 3173

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2021

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigden: D.H.L. Vrösch en M.A. Thampirasah)

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker omgevingsvergunning te verlenen voor een (reeds gerealiseerd) zwembad in zijn tuin.
Bij brief van 29 november 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
3. Op 24 augustus 2021 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor het legaliseren van een zwembad op het perceel gelegen aan [adres] te [plaats] . Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, nu het zwembad dichter op de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd (op een afstand van 1,5 meter) dan de ingevolge het bestemmingsplan minimaal aan te houden afstand van 3 meter en verweerder verzoeker geen toestemming wenst te geven om van het betreffende planvoorschrift af te wijken. Verweerder is namelijk van mening dat het perceel van eiser voldoende breed is om het zwembad meer dan 3 meter van de perceelsgrens te bouwen en dat afwijken van de afstand in het bestemmingsplan het risico van overlast verhoogt en leidt tot precedentwerking.
3.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft hierbij vermeld dat zijn bezwaar en verzoek ook gericht zijn tegen de vooraankondiging die verweerder op 4 november 2021 aan verzoeker heeft verzonden, inhoudende dat verweerder ten aanzien van het zwembad mogelijk bestuurlijke maatregelen zal nemen. Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het bezwaar en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening enkel betrekking hebben op het bestreden besluit en dus niet mede ziet op de hiervoor bedoelde vooraankondiging. Derhalve is voldaan aan het vereiste dat verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
4. Ten aanzien van het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat een voorlopige voorziening naar zijn aard een tijdelijke maatregel is. Deze wordt genomen ten aanzien van de werking van het bestreden besluit, om zo de betrokkene in staat te stellen de uitkomst in zijn procedure over dat besluit af te wachten zonder onevenredig hard te worden getroffen door de gevolgen van de tussentijdse werking van dat besluit. Degene die om een voorlopige voorziening verzoekt moet daarom een spoedeisend belang daarbij hebben.
4.1.
Verzoeker stelt spoedeisend belang te hebben bij een voorziening ten aanzien van het bestreden besluit, omdat verweerder voornemens is om hem een last tot verwijdering van het zwembad op te leggen. Verwijdering van het zwembad zal voor verzoeker gigantische kosten met zich meebrengen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het door verzoeker aangedragen spoedeisend belang is gelegen in het voorkomen van handhaving met betrekking tot het zwembad. De voorlopige voorziening is dus aangevraagd om de werking van een ander besluit dan het bestreden besluit te voorkomen. Volgens verweerder ontbreekt daarom een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij op het punt staat om ten aanzien van het zwembad een besluit tot handhaving te nemen en aan verzoeker bekend te maken. Verzoeker hangt dus op dit moment een last boven het hoofd om het zwembad, zoals dat is gerealiseerd, te verwijderen. Of verweerder tot handhaving mag overgaan hangt mede af van de vraag of verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Verzoeker heeft hierdoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan verweerder stelt, een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit.
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien zonder die voorziening het uit een besluit voortkomend nadeel onevenredig is, in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening, tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit.
6. Verzoeker heeft niet betwist dat voor het zwembad een omgevingsvergunning is vereist en dat het zwembad in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het zich op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens bevindt.
7. Verzoeker verwijst echter naar andere zwembaden in Stein die, volgens hem - onder andere wat betreft de afstand tot de perceelsgrens - vergelijkbaar zijn met zijn situatie. Verzoeker heeft van de andere gevallen luchtfoto's overgelegd. De voorzieningenrechter begrijpt dit betoog als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door verzoeker aangewezen andere gevallen geen gelijke gevallen zijn, zodat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de zwembaden op de luchtfoto's op meer dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens zijn gesitueerd, dan wel onder een ander bestemmingsplan vallen, dan wel illegaal zijn. Zij zijn dus oftewel niet vergelijkbaar oftewel illegaal.
7.2.
Verzoeker heeft de toelichting die verweerder heeft gegeven niet weersproken. De door verzoeker vermelde andere gevallen geven daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Verzoeker vindt verder dat in zijn specifieke situatie aanleiding is om de situatie te legaliseren en voert daartoe het volgende aan. Hij heeft het zwembad zonder omgevingsvergunning aangelegd in de veronderstelling dat het, gelet op artikel 3, aanhef en onder 5, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, vergunningsvrij is. Hij wist niet dat ook nog aan het bestemmingsplan moest worden voldaan. De feitelijke afstand tot de perceelsgrens wijkt maar in geringe mate af van de ingevolge het bestemmingsplan aan te houden afstand. De afstand tot de woning van de buurman aan de achterzijde van zijn perceel bedraagt 42 meter en die buurman heeft zelf een zwembad met trampoline in zijn tuin. Het zwembad van verzoeker zal dus niet, of nauwelijks tot extra overlast leiden. Verzoeker is bovendien bereid een geluidwerend scherm bij de perceelsgrens aan te brengen om eventuele overlast te verminderen. Als gevolg van voormelde situering en mogelijkheid om het geluid te beperken, is er volgens verzoeker sprake van een dusdanig specifieke situatie, dat er geen gevaar is dat legalisering van het zwembad ongewenste precedentwerking zal hebben.
8.1.
Verweerder is niet voornemens het zwembad te legaliseren. Het gaat volgens verweerder niet alleen om overlast als gevolg van het zwembad die de achterbuurman in zijn woning zou kunnen ervaren, maar ook om overlast voor andere omwonenden, alsmede om overlast voor andere gebruikers van de omliggende tuinen Ten aanzien van het aanbod van verzoeker om een geluidwerend scherm te plaatsten merkt verweerder op dat hiervoor ook eerst een vergunning verleend zou moeten worden.
8.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er een gerede kans dat in bezwaar zal blijken dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij, ondanks de specifieke argumenten die verzoeker heeft (en al eerder had) genoemd, toch vreest voor precedentwerking. Dit brengt met zich dat verweerder in bezwaar niet zonder meer voorbij kan gaan aan de door verzoeker aangedragen argumenten. Daarbij dient dan uiteraard wel / tevens aan de orde te komen of een geluidscherm vergunningsvrij is en zo niet, of dit vergund kan worden. De uiteindelijke conclusie zal kunnen zijn dat de huidige ligging van het zwembad niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, vanwege de specifieke situatie ter plaatse, er geen gevaar voor precedentwerking is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat daarmee een niet te verwaarlozen kans dat de beslissing op het bezwaar een andere uitkomst zal hebben dan het bestreden besluit en dat, bij afweging van alle (ruimtelijke) belangen, alsnog een omgevingsvergunning voor het zwembad aan verzoeker zal worden verleend.
9. Gelet op het voorgaande en op de belangen van verzoeker om het zwembad hangende de bezwaarschriftprocedure nog niet te hoeven afbreken, zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst vanaf heden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar en verweerder dient gedurende die periode te handelen alsof aan verzoeker omgevingsvergunning voor het zwembad is verleend.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Verzoeker heeft in het formulier proceskosten vergoeding gevraagd van door hem gemaakte reiskosten ten bedrage van € 20,- en door hem gemaakte verletkosten ten bedrage van € 390,-. Verweerder acht, blijkens zijn verklaring ter zitting, geen beletsel aanwezig om deze kosten te vergoeden. De voorzieningenrechter stelt het bedrag dat verweerder aan verzoeker wegens gemaakte proceskosten dient te vergoeding daarom vast op € 410,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit vanaf heden tot zes weken
na de beslissing op het bezwaar wordt geschorst en dat verweerder in die periode
dient te handelen alsof aan verzoeker voor het zwembad omgevingsvergunning is
verleend;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 410,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.