3.1.[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te verbieden om uitvoering te geven aan het vonnis van de Rechtbank Limburg van 28 juli 2021 met zaaknummer C/03/266405 / HA ZA 19-369, in het bijzonder:
a. [gedaagde] te verbieden de aangezegde executies van de aandelen op naam en de onroerende zaak voort te zetten althans haar te gelasten die te staken, dan wel schorsing van de executie ex artikel 438 lid 2 Rv te gelasten,
en
b. opheffing van het executoriale beslag op aandelen te bevelen conform artikel 438 lid 2 Rv derde volzin;
2. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of per gedeelte van een dag dat [eiser] met zijn verplichtingen in gebreke is gebleven tot een maximum van € 20.000,00;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.1.1.[eiser] stelt dat, doordat de executie van zijn aandelen in [naam B.V. 2] en zijn onroerende zaak dreigt, hij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
3.1.2.[eiser] stelt voorts dat het vonnis van 28 juli 2021 in hoger beroep geen stand zal houden, doordat - samengevat - sprake is van twee misslagen. De rechtbank heeft allereerst de rechtsrelatie tussen [bedrijfsnaam] en [gedaagde] van 20 april 2018 (productie 3 dagvaarding) ten onrechte gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst die vooral geschillen uit eerdere koopovereenkomsten beëindigt. Volgens [eiser] is sprake van gemengde distributie agentuurovereenkomsten. Ten tweede heeft de rechtbank ook de rechtsrelatie tussen [eiser] ( [handelsnaam] ) en [gedaagde] verkeerd gekwalificeerd. Er was geen sprake van een koopovereenkomst maar van een distrubitieovereenkomst. Het gevolg van deze foute kwalificaties is dat de rechtbank ten onrechte Kroatisch recht toegepast heeft. Dat had in de verhouding [bedrijfsnaam] en [gedaagde] Belgisch recht moeten zijn en in de verhouding [eiser] ( [handelsnaam] ) en [gedaagde] Nederlands recht. Als de rechtbank het juiste recht had toegepast zou het inhoudelijke oordeel over het geschil tussen partijen anders zijn uitgevallen.
3.1.3.Tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 juli 2021 is ook ontoelaatbaar omdat [eiser] [gedaagde] een aanbod heeft gedaan om zekerheid te stellen voor € 60.000,00. Ter zitting heeft [eiser] dit aanbod verfijnd, aldus dat hij heeft aangeboden om € 30.000,00 aan [gedaagde] te betalen en € 30.000,00 op derdenrekening van zijn advocaat te storten. [eiser] stelt dat door de lankmoedige betalingsmoraal van [gedaagde] in het verleden er een resitutierisico bestaat voor hem als hij zou moeten betalen voordat is beslist in hoger beroep.