ECLI:NL:RBLIM:2021:9730

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/03/288619 / HA ZA 21-86
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst betreffende doorgang in een poort

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagden over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die op 12 december 2018 is gesloten. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres 1], vordert nakoming van afspraken die zijn gemaakt in de vaststellingsovereenkomst, specifiek met betrekking tot de doorgang in de poort tussen de onroerende zaken van partijen. Gedaagden, eigenaren van de onroerende zaak aan [adres 4], hebben de schutting verplaatst, maar eiser stelt dat de doorgang niet voldoet aan de overeengekomen breedte van 90 centimeter. De rechtbank heeft in eerdere procedures geoordeeld dat de vorderingen van eiser in kort geding niet toewijsbaar waren, omdat er geen voldoende spoedeisend belang was. In deze procedure is eiser toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de doorgang niet aan de overeenkomst voldoet. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijsvoering en zal op een later moment beslissen over de vorderingen van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/288619 / HA ZA 21-86
Vonnis van 15 december 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] aan de [adres 1] ,
eiser,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] aan de [adres 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] aan de [adres 3] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.W.H. Kempen te Geleen.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ”, “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2021 met de producties 1 tot en met 10,
  • de conclusie van antwoord zonder producties,
  • de akte nadere producties van [eiser] met de producties (eveneens) genummerd 9 en 10,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres 4] te [plaats] . [eiser] is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres 1] . De onroerende zaken behoorden oorspronkelijk - kort gezegd - tot één carréboerderij. [gedaagde 1] is tevens eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres 2] .
2.2.
In de straatgevel van [adres 4] zit, zoals blijkt uit de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde foto, een grote poort, die groen van kleur is (hierna te noemen: “de poort”). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in een helft van de poort, aan de straatkant grenzend aan [adres 2] , een deur. Partijen zijn het er - kort gezegd - over eens dat [eiser] nog een deur zal moeten maken in de andere helft van de poort, grenzend aan de kant van [adres 1] .
2.3.
Partijen hebben op 12 december 2018 een vaststellingsovereenkomst (hierna: “de vaststellingsovereenkomst”) gesloten, waarvan de inhoud is neergelegd in het proces-verbaal van deze rechtbank met zaaknummer C/03/252602 / HA ZA 18-364. De afspraken over de vliering (weergegeven in de punten 1 tot en met 5 van de vaststellingsovereenkomst) staan in de onderhavige procedure niet ter discussie. Over de (uitvoering van de) afspraken omtrent - kort gezegd - de doorgang in de poort ten behoeve van [eiser] (in het bijzonder punt 6 van de vaststellingsovereenkomst) verschillen partijen van mening.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst staat vermeld:

6. De voorgevel tussen [adres 2] en [adres 1] is in eigendom van [adres 4] vanaf
[adres 2] tot de erfgrens zodanig dat er een doorgang van 90 centimeter is tussen
de erfgrens en [adres 1] . Waarbij de nadrukkelijke opmerking verdient dat het
gaat om een doorgang van 90 centimeter. Dit betekent dat wat betreft de breedte van de voorgevel er dus een nieuwe grens wordt bepaald, die dan afwijkt van de laatste
kadastrale meting. Deze zal dan ook in de breedte ten voordele van de eigenaar van [adres 1] ietwat worden opgeschoven.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft bij aangetekende brief van 10 juni 2020 (productie 4 bij dagvaarding) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegedeeld dat zij de vaststellingsovereenkomst niet correct zijn nagekomen. De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder andere gesommeerd om binnen één week alsnog zorg te dragen voor een doorgang van 90 centimeter.
2.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de advocaat van [eiser] bij e-mail van 17 juni 2020 meegedeeld dat de schutting (na verplaatsing) op een afstand van 95 centimeter van de muur van [eiser] staat, uitlopend tot 135 centimeter in het voordeel van [eiser] , en dat de doorgang ruim is verschaft (productie 6, bijlage 2, bij dagvaarding).
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in rechte, in een kortgedingprocedure bij deze rechtbank (geregistreerd onder zaaknummer C/03/284058 / KG ZA 20-429), betrokken. Hij heeft in die procedure onder meer gevorderd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder de punten 6 tot en met 8 van die overeenkomst, nakomen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 november 2020 (productie 9 bij dagvaarding) de vorderingen van [eiser] , bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang, afgewezen (rov. 4.5), alsmede geoordeeld dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist (artikel 256 Rv).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- samengevat - hoofdelijk veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] :
1. tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van voortzetting comparitie van 12 december 2018, in het bijzonder de punten 6 tot en met 8 van die overeenkomst, en gedaagden te veroordelen tot het binnen twee weken na betekening van dit vonnis verplaatsen van de schutting (zie productie 7 bij dagvaarding) richting het perceel van gedaagden, zodanig dat er tussen het hoekpunt van de buitenmuur (zie productie 8 dagvaarding) en vervolgens gemeten vanaf een rechte lijn getrokken van dat hoekpunt evenwijdig aan de binnenmuur van [eiser] nergens een afstand van minder dan 90 centimeter zal zijn, hetgeen tevens inhoudt dat de afstand van de schutting gemeten vanaf de binnenmuur van [eiser] nergens minder zal zijn dan (90 centimeter + 13 centimeter =) 103 centimeter, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat gedaagden hiermee in gebreke blijven,
2. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 980,00,
3. tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 12 december 2018, voor zover die vaststellingsovereenkomst de afspraken van partijen betreft over - kort gezegd - het verplaatsten van de schutting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het daarmee realiseren van een doorgang van 90 centimeter ten behoeve van [eiser] , correct zijn nagekomen.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de doorgang (minimaal) 90 centimeter moet bedragen, maar komen, doordat zij ter plaatse deels van andere ijkpunten uitgaan, tot verschillende meetresultaten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de schutting verplaatst, met inachtneming van hun eigen meetresultaten, zonder dat zij daarbij [eiser] hebben betrokken. Niet betwist is dat zij [eiser] herhaaldelijk hebben gevraagd om de schutting samen te verplaatsen, maar feit is dat zij de schutting uiteindelijk in het weekend van 29 en 30 juni 2019 zonder hem hebben verplaatst. Dit terwijl partijen zijn overeengekomen (punt 9 van de vaststellingsovereenkomst) dat de inspanningen voor het opschuiven van de schutting dienen te worden verricht door beide partijen.
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat, doordat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij hun metingen geen rekening hebben gehouden met de, alleen vanaf de straatzijde, zichtbare hoeksteen en de zich daarboven bevindende bakstenen van de boog van de poort (zichtbaar op de foto overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) met een breedte van ongeveer 13 centimeter (zie de tekening, overgelegd als productie 5 bij dagvaarding), zij feitelijk een doorgang, ter hoogte van de straatzijde, van slechts 77 centimeter hebben gerealiseerd.
4.4.
[gedaagde 1] en [eiser] hebben gesteld dat zij aan de afspraken, zoals vermeld in de punten 7 en 8 van de vaststellingsovereenkomst, hebben voldaan en (laatstelijk) gesteld dat sprake is van een doorgang van minimaal 90 centimeter gemeten vanaf de muur van het pand aan de [adres 1] tot de schutting.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het gevolg van de metingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het conform die metingen verplaatsen van de schutting in ieder geval niet mag zijn dat daardoor punt 6 van de vaststellingsovereenkomst illusoir wordt, ook al zijn die metingen verricht conform de punten 7 en 8 van de vaststellingsovereenkomst. In de tekst van punt 6 van de vaststellingsovereenkomst is immers duidelijk te lezen: “
Waarbij de nadrukkelijke opmerking verdient dat het gaat om een doorgang van 90 centimeter”. Een doorgang is niet alleen de ruimte (passage) achter de poort tussen de schutting en de muur van [adres 1] , maar daarvan maken ook deel uit de openingen die (vanaf de straatzijde en het eigen erf) toegang tot die passage bieden. [eiser] heeft gesteld dat aan de straatzijde sprake is van een opening van slechts 77 centimeter en dat ook geen deur in de poort kan worden gerealiseerd die (wanneer de deur open staat) een doorgang van 90 centimeter toelaat. Indien die stelling juist is, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] terecht heeft gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de schutting niet conform artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst hebben verplaatst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben echter gemotiveerd betwist dat er vanaf de straatzijde geen doorgang van 90 centimeter zou zijn.
4.6.
Gelet op die betwisting wordt [eiser] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gerealiseerde doorgang niet aan artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst voldoet. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het volgende. Op de mondelinge behandeling is nader ingegaan op de onderstaande tekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (overgelegd als bijlage bij productie 10 bij dagvaarding). De rechtbank heeft die tekening in dit vonnis overgenomen, zonder de daarop vermelde (cijfermatige) conclusies van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , die immers tussen partijen ter discussie staan. [eiser] zal moeten bewijzen dat de daarop, zoals hierna te zien, door de rechtbank in een rode kleur ingetekende lijn niet minimaal 90 centimeter is. Als begin- en eindpunt van die lijn gelden - kort gezegd - het uiterste punt van de schutting, zijnde ijkpunt A, en het hoekpunt van de hoeksteen van de boog, waarin de poort zich bevindt, aan de straatzijde, zijnde ijkpunt B. De opening tussen de ijkpunten A en B mag (ook in opgaande lijn, voor zover noodzakelijk voor de te plaatsen deur) nergens kleiner dan 90 centimeter zijn.
4.7.
In dit verband geeft de rechtbank partijen voorts nadrukkelijk mee dat het realiseren van een naar binnen draaiende deur in de poort evenmin tot gevolg mag hebben dat de doorgang minder dan 90 centimeter wordt. De rechtbank bedoelt daarmee concreet dat wanneer de deur volledig open staat, de doorgang niet tot minder dan 90 centimeter versmald mag zijn. Partijen dienen bij de uitvoering van die werkzaamheden daarmee rekening te houden.
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de stelling van [eiser] dat het hebben van een effectieve doorgang van 90 centimeter betekent dat de afstand gemeten vanaf de muur van [eiser] tot de schutting van [gedaagde 1] nergens minder dan 103 centimeter (90 centimeter + 13 centimeter) mag zijn, terecht betwist. Een dergelijk minimaal vereist aantal centimeters is in de vaststellingsovereenkomst niet te lezen en ook niet met technisch relevante feiten onderbouwd. Het onder 1 in het petitum van de dagvaarding gevorderde verplaatsen van de schutting richting het perceel van gedaagden, zodanig dat de afstand vanaf de schutting gemeten tot de muur van [eiser] nergens minder dan 103 centimeter mag zijn, ligt dan ook bij eindvonnis voor afwijzing gereed.
4.9.
Gelet op de hierna te vermelden bewijsopdracht aan [eiser] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat de doorgang en/of de opening van de doorgang aan de straatzijde niet aan artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst voldoet, met inachtneming van hetgeen daarover in de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 is overwogen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 januari 2022voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij (ook)
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juli 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat indien [eiser] getuigen wil laten horen dit getuigenverhoor zal plaats-vinden op de terechtzitting van mr. V.E.J. Noelmans in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1,
5.6.
bepaalt dat indien [eiser] getuigen wil laten horen
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM