In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg op 15 december 2021, ging het om een burenconflict met betrekking tot de eigendom van een strook grond en de hoogte van een taxushaag. De eisers in conventie, die ook verweerders in reconventie zijn, stelden dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van een strook grond tussen hun perceel en dat van de gedaagden in conventie. De rechtbank oordeelde dat de eisers in conventie inderdaad eigenaar waren geworden van de strook grond, omdat zij deze al meer dan twintig jaar in bezit hadden en het gebruik ervan niet was betwist. Dit leidde tot de vaststelling van de juridische erfgrens, die werd bepaald door een ijzeren hekwerk.
De rechtbank behandelde ook de vraag over de hoogte van de taxushaag die door de gedaagden in conventie was geplant. De rechtbank oordeelde dat de taxushaag een hoogte van twee meter mocht hebben, gemeten vanaf het hoogstgelegen erf. Dit leidde tot de beslissing dat de taxushaag 30 centimeter boven het ijzeren hekwerk mocht uitsteken. De rechtbank legde een dwangsom op aan de gedaagden in conventie voor het geval zij niet aan deze verplichtingen voldeden. Daarnaast werden de gedaagden in conventie veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de eisers in conventie.
De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de regels omtrent erfafscheidingen in het burenrecht, evenals de toepassing van verjaring in civiele zaken.