ECLI:NL:RBLIM:2021:9728

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/03/280118 / HA ZA 20-365
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en eigendom door bevrijdende verjaring met betrekking tot erfafscheiding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg op 15 december 2021, ging het om een burenconflict met betrekking tot de eigendom van een strook grond en de hoogte van een taxushaag. De eisers in conventie, die ook verweerders in reconventie zijn, stelden dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van een strook grond tussen hun perceel en dat van de gedaagden in conventie. De rechtbank oordeelde dat de eisers in conventie inderdaad eigenaar waren geworden van de strook grond, omdat zij deze al meer dan twintig jaar in bezit hadden en het gebruik ervan niet was betwist. Dit leidde tot de vaststelling van de juridische erfgrens, die werd bepaald door een ijzeren hekwerk.

De rechtbank behandelde ook de vraag over de hoogte van de taxushaag die door de gedaagden in conventie was geplant. De rechtbank oordeelde dat de taxushaag een hoogte van twee meter mocht hebben, gemeten vanaf het hoogstgelegen erf. Dit leidde tot de beslissing dat de taxushaag 30 centimeter boven het ijzeren hekwerk mocht uitsteken. De rechtbank legde een dwangsom op aan de gedaagden in conventie voor het geval zij niet aan deze verplichtingen voldeden. Daarnaast werden de gedaagden in conventie veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de eisers in conventie.

De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de regels omtrent erfafscheidingen in het burenrecht, evenals de toepassing van verjaring in civiele zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/280118 / HA ZA 20-365
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.P.H. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie 1] te Roermond,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.F.M. Sondeijker te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van deze rechtbank van 4 augustus 2021;
- de akte na vonnis van 4 augustus 2021 van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] ;
- de antwoordakte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Ten vervolge op het vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2021 alsmede de door partijen na dat vonnis genomen aktes overweegt de rechtbank het volgende.
met betrekking tot de taxushaag
2.2.
Wat er ook zij van het door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gestelde rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 5:36 BW alsmede van het door hen gedane beroep op verkrijgende verjaring, de stelling dat sprake is van bevrijdende verjaring slaagt. Niet betwist is de stelling van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] dat het ijzeren hekwerk dat op of omstreeks de datum van levering van het registergoed aan [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] op 3 februari 2005 is geplaatst (zie rov. 4.2.3 van het tussenvonnis) op dezelfde plaats is gerealiseerd als waar het oude hekwerk stond, zodat dit is komen vast te staan. Bovendien moet het er, gelet op onder meer de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , die [eisers in conventie, verweerders in reconventie] bij akte van 4 augustus 2021 als productie 19 in het geding hebben gebracht, als onbetwist voor worden gehouden dat dit hekwerk met de taxushaag er al zeker sinds 1994/1995 staat, zodat (de rechtsvoorganger[s] van) [eisers in conventie, verweerders in reconventie] de strook reeds minimaal twintig jaar in bezit hebben, zijnde het deel tussen de door het kadaster getrokken rode stippellijn op de kadastrale tekening en het ijzeren hekwerk (zie rov. 4.2.2 van het tussenvonnis). Nu ook de exclusiviteit van dat bezit niet is betwist – i.e.: het gebruik van de strook met uitsluiting van anderen – zijn [eisers in conventie, verweerders in reconventie] door verjaring eigenaar geworden van de strook, zodat is komen vast te staan dat de juridische erfgrens tussen de percelen wordt gevormd door het ijzeren hekwerk en onder dat hekwerk doorloopt.
2.3.
Voor het gevorderde sub 1 brengt het voorgaande met zich dat, nu het ijzeren hekwerk de functie van scheidsmuur ex artikel 5:49 lid 1 BW vervult, deze een hoogte van twee meter mag hebben; artikel 5:42 lid 3 BW bepaalt vervolgens dat een nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven, zodat de onderhavige taxushaag twee meter hoog mag zijn, ongeacht de afstand tot de hiervoor onder 2.2 vastgestelde juridische erfgrens. De hoogte van twee meter houdt verband met de lengte die een mens gewoonlijk niet overschrijdt en dient ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van naburen over en weer. Nu de achtertuinen van partijen (behoorlijk) in hoogte verschillen, rijst de vraag vanaf welk erf de taxushaag gemeten dient te worden. Zou er worden gemeten vanaf het maaiveld, het laagste niveau, van het perceel van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] – de rechtbank verwijst naar de laatste alinea van pagina 1 en de eerste twee alinea’s van pagina 2 van het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 22 juli 2021 – dan zou de taxushaag, bezien vanaf het perceel van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] , (veel) lager moeten zijn dan twee meter. De rechtbank acht het in dit geval dan ook gerechtvaardigd te meten vanaf het hoogstgelegen erf, te weten dat van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] Partijen hoeven en kunnen dan niet (direct) op elkaars perceel (te) kijken. Dat heeft wel tot gevolg dat de top van de taxushaag, gemeten vanaf het perceel van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , hoger is dan twee meter, omdat het perceel van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] nu eenmaal lager ligt dan dat van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie]
2.4.
Dit impliceert het volgende.
2.4.1.
In voornoemd proces-verbaal is neergelegd:
“Het perceel van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] heeft twee basisniveaus, hoewel het direct voor de haag gelegen laagste niveau ook weer iets hoger ligt dan de taxushaag. Vanaf dat (iets hogere) niveau tot bovenaan de taxushaag gemeten, meet de taxushaag 180 cm hoog.”
2.4.2.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.3 heeft overwogen, mag de taxushaag, gemeten vanaf het bedoelde “(iets hogere) niveau,” [1] – hierna aangeduid als ‘meetniveau’ – twee meter hoog zijn. Dat de haag dan hoger uitkomt dan het ijzeren hekwerk, doet daar niet aan af. Meting vanaf (één van) de hoger gelegen basisniveaus is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, nu die niveaus aanzienlijk hoger liggen, hetgeen zou impliceren dat [eisers in conventie, verweerders in reconventie] met een zeer hoge taxushaag zouden worden geconfronteerd.
2.4.3.
De rechtbank beseft dat meting vanaf het meetniveau weliswaar enig houvast biedt, maar ook onzekerheid met zich brengt, nu grondniveaus qua hoogte (enigszins) kunnen fluctueren in de loop de jaren als gevolg van met name weersomstandigheden, en vooral neerslag. Gelet hierop acht de rechtbank het geïndiceerd om het ijzeren hekwerk, als relatief onveranderlijk bouwwerk, als ijkpunt te kiezen. In het spoor van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.4.2 heeft overwogen, te weten dat de taxushaag, gemeten vanaf het meetniveau, twee meter hoog mag zijn, zal de rechtbank bepalen dat de taxushaag 30 centimeter boven het ijzeren hekwerk mag uitsteken, hetgeen op (ongeveer) hetzelfde neerkomt.
2.4.4.
Het onder 1 gevorderde zal derhalve worden toegewezen, voor zover [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zulks al niet hebben gedaan.
2.5.
In het spoor van hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis onder rov. 4.6 heeft overwogen alsmede in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor onder rov. 2.2 ten aanzien van de juridische erfgrens heeft geoordeeld, dienen [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] ervoor te zorgen dat er geen takken overhangen op het perceel van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , daaronder begrepen de strook die door bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , voor zover [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] die takken al niet hebben verwijderd.
2.6.
Aan beide onderdelen – het snoeien dan wel gesnoeid houden van de taxushaag op de in dit vonnis bepaalde hoogte alsmede van de takken van de fladderiep tot aan de juridische grens – zal de rechtbank een dwangsom verbinden van € 200,00 per dag dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hiermee in overtreding is, zulks tot een maximum van € 20.000,00.
2.7.
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en hebben vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen kosten die in redelijkheid zijn gemaakt en ook qua omvang redelijk zijn kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank ter zake hiervan een forfaitair bedrag van € 904,00 zal toewijzen.
2.8.
[gedaagden in conventie, eisers in reconventie] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] op:
- dagvaarding € 113,45
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.176,45

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk om binnen drie weken na betekening van dit vonnis de taxushaag te snoeien en gesnoeid te houden tot een hoogte van 30 centimeter boven het ijzeren hekwerk;
3.2.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk om binnen drie weken na betekening van dit vonnis de over het perceel van [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hangende takken van de fladderiep te verwijderen en verwijderd te houden;
3.3.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk om aan [eisers in conventie, verweerders in reconventie] een dwangsom te betalen van € 200,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 3.1 en 3.2 bepaalde veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
3.4.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 904,00,
3.5.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] tot op heden begroot op € 2.176,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden in conventie, eisers in reconventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Feitelijk is dit dan een derde niveau, dat ten opzichte van de genoemde twee basisniveaus dus het laagst gelegen niveau is, maar weer (iets) hoger ligt dan het niveau waar de taxushaag de grond ingaat.