ECLI:NL:RBLIM:2021:9613

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
03/102766-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging export cocaïne en veroordeling tot gevangenisstraf voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot export van cocaïne en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig in Duitsland, werd bijgestaan door advocaat mr. G.L.P. Biesmans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 december 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie betoogde dat de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om 4,3 kilogram cocaïne te exporteren en dat hij deze ook opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim door een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onrechtmatige doorzoeking en dat de verdachte geen diplomatieke immuniteit genoot. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de verdachte op 14 april 2021 op het parkeerterrein van een locatie in Roermond werd aangetroffen met 3,8 kilogram cocaïne. De rechtbank achtte het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot uitvoer, omdat de gedragingen niet als een poging tot uitvoer konden worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/102766-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 03 december 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met een ander heeft geprobeerd om 4,3 kilogram cocaïne te exporteren;
feit 2:samen met een ander 4,3 kilogram cocaïne heeft vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat dit primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of subsidiair tot bewijsuitsluiting.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto waarin de verdachte reed. Nog los van de vraag of de verdachte al dan niet toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van de auto, aangezien de betrokken verbalisanten daarover verschillende relateren, reed de verdachte in een auto met een diplomatenkenteken. Dit was voor de verbalisanten zichtbaar middels het kenteken van de auto beginnend met [kenteken 1] in combinatie met een CD-sticker die op de auto zat. In geval er mogelijk sprake is van een diplomatieke immuniteit dient de procedure zoals voorgeschreven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken te worden gevolgd alvorens dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Nu dit niet is gebeurd is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen in de visie van de raadsvrouw primair dient dit te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
Subsidiair heeft de raadsrouw bewijsuitsluiting bepleit van de bij de onrechtmatige doorzoeking aangetroffen cocaïne, op dezelfde gronden als hiervoor uiteengezet. Dat zou moeten leiden tot vrijspraak.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte. Immers, moet uit het gevoerde kenteken blijken dat sprake is van een auto van iemand met diplomatieke immuniteit. Het kenteken dient in dat geval te beginnen met CD. Een sticker op de auto waarop ‘CD’ wordt vermeld is onvoldoende. Voorts heeft de verdachte zich ook niet geïdentificeerd als iemand met diplomatieke bescherming.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte. Daartoe overweegt de rechtbank dat ongeacht de vraag of de auto van verdachte al dan niet het vereiste diplomatenkenteken voerde, waar de rechtbank in het dossier overigens geen aanknopingspunten voor heeft aangetroffen, kan worden vastgesteld dat de verdachte geen diplomatieke immuniteit genoot, hetgeen hij ter terechtzitting ook nog eens heeft bevestigd. De verdachte komt dan ook geen beroep op de regeling zoals aangevoerd door de raadsvrouw toe en is niet geschonden in de belangen welke de regeling omtrent de diplomatieke immuniteit beoogt te beschermen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat sprake is van een vormverzuim.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte en medeverdachte dat Maastricht de eindbestemming van de verdovende middelen ongeloofwaardig is. Deze verklaringen zijn immers pas in een laat stadium afgelegd en zijn niet verifieerbaar. Voorts woont de verdachte in Duitsland en betrof het een grote hoeveelheid cocaïne, welke duidelijk niet bestemd is voor eigen gebruik. Dit in combinatie met het gegeven dat het onaannemelijk is dat er voor een transport van Arnhem naar Maastricht een tussenstop in de grensregio wordt gemaakt om de drugs over te laden met bijbehorende risico’s èn dat de opdrachtgever voor het traject Arnhem-Maastricht dubbel tarief zou hebben betaald, maakt dat ook sprake is van een poging tot export van de cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – zoals vervat in de overgelegde pleitnota – bepleit dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht:
Bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verbalisanten niet rechtmatig hebben opgetreden nu niet duidelijk is of de verdachte de cautie is gegeven op het moment dat men om uitlevering van de verdovende middelen vroeg. Bovendien is de verdachte het recht op consultatie van een advocaat onthouden. Er is dan ook sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering met als gevolg dat de verklaring van de verdachte ter plaatse en het bewijs dat is gevonden dient te worden uitgesloten, hetgeen leidt tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Het onder 1 ten laste gelegde
Er is sprake van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een poging tot export van de cocaïne. Op de eerste plaats kan niet worden vastgesteld dat het de bedoeling van de verdachte was om de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij op de dag van zijn aanhouding het verzoek had gekregen om verdovende middelen van Roermond naar Maastricht te brengen. Voorts is het de vraag of de onder 1 ten laste gelegde feitelijkheden kunnen worden aangemerkt als een begin van invoering van (verlengde) uitvoer.
Het onder 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit, nu niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] , gezien zijn eigen verklaring, opzet had op het aanwezig hebben van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorop dient te worden gesteld dat de rechtbank onder 3.3 heeft geoordeeld dat geen sprake is van een vormverzuim bij de doorzoeking van de auto de verdachte. De rechtbank heeft dat verweer verworpen. Dat maakt dat de rechtbank al het bewijsmateriaal dat is vergaard bij de doorzoeking van de auto voor het bewijs kan bezigen bij haar oordeel over de tenlastelegging.
Voorts zal de rechtbank de verklaring die de verdachte ter plaatse tegen de verbalisanten heeft afgelegd niet voor het bewijs gebruiken, zodat het daarop betrekking hebben verweer van de raadsvrouw geen verdere bespreking behoeft.
Bewijsmiddelen
Op 14 april 2021 werd op de camerabeelden van het parkeerterrein P1 van het [naam] te Roermond het volgende waargenomen: [2]
Er komen twee personen aanlopen. De personen betreffen twee manspersonen. Een
persoon, de verder te noemen persoon 1, loopt naar een voertuig zijnde een
donkerkleurige Mercedes-Benz, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] . De andere manspersoon, de verder te noemen persoon 2, loopt naar een andere Mercedes-Benz, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Vervolgens opent persoon 1 de achterklep van de Duitse Mercedes-Benz. Persoon 2, welke naast persoon 1 geparkeerd staat opent het rechter achterportier van de Nederlandse Mercedes-Benz. Vervolgens is zichtbaar dat persoon 1 de bodemplaat op tilt in de Mercedes-Benz. Persoon 2 kruipt in de Nederlandse Mercedes-Benz op de achterbank. Persoon 1 neemt een tas uit de kofferbak en loopt vervolgens naar persoon 2 die achter op de achterbank zit van de Nederlandse Mercedes-Benz. Persoon 1 geeft de betreffende tas aan persoon 2. Zichtbaar is dat persoon 2 goederen in de tas stopt en vervolgens de tas terug geeft aan persoon 1. Vervolgens loopt persoon 1 terug naar de Duitse Mercedes-Benz en de tas achter in de kofferbak zet. Persoon 2 blijft hierbij bezig op de achterbank van de Nederlandse Mercedes-Benz. Vervolgens is zichtbaar dat persoon 1 een bruin pakket uit de tas haalt en dit pakket beplakt met tape. Op de beelden is zichtbaar dat het hier gaat om dubbelzijdige tape. Zichtbaar is dat persoon een het pakket helemaal achter in de verdekte bodem van de Duitse Mercedes-Benz weg stopt. Vervolgens verlaat persoon 2 de Nederlandse Mercedes-Benz en sluit het rechter achterportier. Persoon 1 komt vervolgens uit de Duitse Mercedes-Benz en kijkt naar persoon 2. Hierop loopt persoon 1 naar persoon 2 en geeft persoon 2 een hand. Persoon 1 loopt terug naar de Duitse Mercedes-Benz en persoon 2 stapt in de Nederlandse Mercedes-Benz. Zichtbaar is dat persoon 1 wederom een bruin pakket uit de zak haalt en deze eveneens beplakt met dubbelzijdige tape. Zichtbaar is dat deze ook weggestopt wordt achter in de kofferbak. Persoon 2 verlaat vervolgens de parkeerplaats van het [naam] . Vervolgens is zichtbaar dat er een derde pakket uit de zak gehaald wordt en op dezelfde wijze beplakt en weggestopt wordt. Eveneens wordt dit gedaan met een vierde pakket. Vervolgens is zichtbaar dat de persoon de bescherming van de dubbelzijdige tape uit de achterbak pakt om vervolgens de zak uit de achterbak te nemen. Vervolgens wordt de bodemplank terug geklapt. Vervolgens verplaatst persoon 1 nog enkele goederen om vervolgens naar de bestuurderszijde te lopen en de deur te openen. Zichtbaar is dat persoon 1 een tas uit het voertuig pakt en deze achter in de kofferbak zet. Vervolgens sluit de man de kofferbak en pakt een bruin zakje aan de bestuurderszijde. Vervolgens loopt persoon 1 om het voertuig heen en stap aan de
bestuurderszijde in. Hierbij blijft het portier geopend. Enkele seconden later loopt
persoon 1 met het betreffend zakje naar een prullenbak op de parkeerplaats. (…) Vervolgens betaald persoon 1 de parkeerkaart en keert terug naar zijn voertuig. Vervolgens stapt persoon 1 in de Duitse Mercedes-Benz waarna zichtbaar is dat de politie achter het voertuig stopt.
Op 14 april 2021 omstreeks 16.25 uur kwamen onder andere de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatste op het parkeerterrein van het [naam] te Roermond. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij naar het bestuurdersportier van de Mercedes met het Duitse kenteken [kenteken 1] liep. De donkere man achter het stuur identificeerde zich als verdachte. [3] Bij onderzoek van de bagageruimte van de betreffende auto werd door verbalisant [verbalisant 2] onder de bodemplaat een ruimte achter het reservewiel aangetroffen, waarin meerdere transparante zakken lagen met daarin donkere blokken. [4] Het betrof 4 pakketten, welke in beslag zijn genomen. [5]
Bij nader onderzoek door NFiDENT werd het nettogewicht van de aangetroffen pakketten vastgesteld, te weten:
  • pakket 1: 1000,59 gram;
  • pakket 2: 1000,85 gram;
  • pakket 3: 1000,91 gram;
  • pakket 4: 872,29 gram.
Het NFiDENT heeft ook monsters van deze pakketten onderzocht en hieruit bleek dat de monsters van deze pakketten cocaïne bevatten. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] [7] heeft verklaard dat hij op 14 april 2012 een oude bekende van hem is tegengekomen, die vroeg of hij verdovende middelen voor hem weg kon brengen. Hij zou daar 500 euro voor krijgen. Hij zou deze naar Maastricht moeten brengen. Omdat hij echter op tijd terug wilde zijn om zijn kinderen naar bed te brengen, wilde hij niet verder dan Roermond rijden. Omstreeks 15.00 uur kwam deze bekende naar hem toe en legde een zak in de kofferbak van de auto van [medeverdachte] , de Mercedes Benz met het kenteken [kenteken 2] . Hij vertelde tegen [medeverdachte] dat hij naar het [naam] in Roermond moest rijden. Daar zou een donkere jongen zijn. Hij zou een zwarte Mercedes station bij zich hebben. Ter plaatse zag [medeverdachte] een zwarte Mercedes Station staan waaruit een donkere jongen stapte. [medeverdachte] kreeg een tas van de donkere jongen. [medeverdachte] haalde vervolgens via de achterbank een tas uit zijn kofferbak en stopte deze in de tas van de donkere jongen. De jongen liep naar zijn auto en [medeverdachte] is weer ingestapt en weggereden.
Verdachte [8] heeft bij de politie verklaard dat hij door iemand is gevraagd om iets te vervoeren. Op 14 april 2012 belde deze persoon en de verdachte heeft ingestemd met het voorstel. Verdachte moest naar het [naam] in Roermond rijden en daar op iemand wachten die het spul zou brengen. Er werd verdachte gezegd dat hij het goed moest verstoppen. Het betrof cocaïne. Verdachte heeft op de parkeerplaats van het [naam] gewacht en daar de pakketten cocaïne in ontvangst genomen. Hij zou 500 euro betaald krijgen.
Overwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 14 april 2021 op het parkeerterrein van het [naam] te Roermond is aangetroffen met 3,8 kilogram cocaïne verstopt in een ruimte onder de bodemplaat van de kofferbak van zijn auto. Deze cocaïne was kort daarvoor aan de verdachte overgedragen door medeverdachte [medeverdachte] .
Verdachte heeft erkend dat hij op verzoek van een derde op het betreffende parkeerterrein heeft gewacht om cocaïne in ontvangst te nemen teneinde deze naar een andere bestemming te brengen.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van de 3,8 kilogram cocaïne wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen nu bij het aanwezig hebben van de cocaïne geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
De bestemming van de cocaïne
De verdachte heeft verklaard dat hij de cocaïne die hij in ontvangst had genomen, moest afleveren in Maastricht. De rechtbank schuift deze verklaring op dit punt echter als ongeloofwaardig terzijde. Niet alleen heeft de verdachte eerst geruime tijd gezwegen en deze verklaring pas in een laat stadium - gelijktijdig met een soortgelijke verklaring van medeverdachte [medeverdachte] – afgelegd, maar ook omdat hij daarvan geen enkele nadere onderbouwing heeft gegeven, waardoor deze verklaring niet verifieerbaar is.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte alleen naar het [naam] in Roermond – een bestemming op korte afstand van de grens met Duitsland – is gereden om een handelshoeveelheid verdovende middelen in ontvangst te nemen, waarvan hij wist dat het cocaïne betrof. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte in Duitsland woonachtig is en hij de overgedragen pakketten heeft verstopt in een ruimte onder de bodemplaat van de kofferbak van zijn auto, zodat deze bij een eerste controle niet zouden worden ontdekt. Daar staat tegenover dat de rechtbank uit het dossier – behoudens de terzijde geschoven verklaringen van de verdachte en de medeverdachte – niet is gebleken van aanwijzingen die er op kunnen duiden dat het de bedoeling was dat de verdovende middelen in Nederland zouden blijven. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij het niet aannemelijk acht dat bij een dergelijke transport van Arnhem naar Maastricht, gelet op de risico’s die daarmee gepaard gaan, een extra tussenstop bij een grenslocatie zou worden gemaakt voor het overdragen van de cocaïne met onder meer als consequentie dat niet aan één maar aan twee verschillende personen 500 euro zou moeten worden betaald.
De rechtbank is op grond van voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachtes opzet was gericht op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de hoeveelheid cocaïne.
Poging tot uitvoer?
De rechtbank stelt vast dat hoewel met de onder 1 ten laste gelegde gedragingen van de verdachte en de medeverdachte reeds een begin van de uitvoering is gemaakt, dit conform het bepaalde in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet moet worden aangemerkt als een voltooid delict, te weten de verlengde uitvoer van de cocaïne. Nu de officier van justitie de poging tot dat delict ten laste heeft gelegd, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van dat tenlastegelegde feit. De rechtbank moet daarom verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
2.
op 14 april 2021 te Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,8 kilogram, in cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangrisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging verzocht de verdachte niet terug naar detentie te sturen, maar te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (bijna 6 maanden) in combinatie met een voorwaardelijk deel. Daartoe heeft zij betoogd dat de strafdoelen, preventie en vergelding, niet worden gediend met een langere onvoorwaardelijke straf. De voorlopige hechtenis heeft een enorme recidivebeperkende invloed op hem gehad. Voorts is hij zijn baan verloren naar aanleiding van deze zaak alsmede is zijn reputatie in zijn gemeenschap en de band met zijn familie geschaad.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van hard drugs in het kader van uitvoer daarvan samen met anderen alsmede het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid hoeveelheid cocaïne. Wegens juridisch technische gronden moet de rechtbank verdachte van de poging tot uitvoer vrijspreken, maar dat neemt niet weg dat het aanwezig hebben van die drugs wel moet worden gezien in het kader van die uitvoer. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en niets-vermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank heeft acht geslagen op de in het landelijk overleg van de voorzitters van strafsectoren van de gerechten (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, die in het geval van de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid cocaïne voorzien in een gevangenisstraf van 36-38 maanden. De huidige zaak betreft echter het aanwezig hebben van hard drugs waarvoor 12 maanden als vertrekpunt is genoemd. Zoals hiervoor vermeld, beziet de rechtbank het bewezenverklaarde feit wel in de context van de uitvoer van harddrugs, waarmee het een eendaadse samenloop zou hebben gevormd. De rechtbank ziet daarin reden om fors van het oriëntatiepunt af te wijken, ten nadele van verdachte.
Anders dat de raadsvrouw, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte of anderszins geen aanleiding om ten voordele van verdachte van het oriëntatiepunt af te wijken.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2, 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het
onder 1ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.J.M.G. Rulkens en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2021.
Mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Roermond, althans binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn verdachte en/of één of meer ander(en) voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 4,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- in een personenauto gezeten in afwachting van de komst van de af te leveren en of over te leveren hoeveelheid cocaïne en/of
- voornoemde hoeveelheid cocaïne overgedragen, althans in de (andere) auto geplaatst, althans voornoemde hoeveelheid cocaïne opgehaald en/of laten ophalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Roermond, althans binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Dasisteam Roermond, Afdeling BTO Opsporing, proces-verbaalnummer PL233C-2021056216 gesloten d.d. 29 juni 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 326.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2021, pagina 29-30.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2021, pagina 24-26.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2021, pagina. 27-28.
5.4 kennisgevingen van inbeslagneming d.d. 14 april 2021, pagina 71-79.
6.4 deskundigenrapporten van NFiDENT, nr. 2021.04.20.090, d.d. 20 april 2021 door ing. F. Wallace, die verklaart deze rapporten naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische drugsanalyse, pagina 111-114.
7.Aanvullend proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 16 november 2021.
8.Aanvullend proces-verbaal verdachte [verdachte] op 16 november 2021.