ECLI:NL:RBLIM:2021:9586

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/03/281467 / FA RK 20-3053
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot (stiefouder)adoptie wegens niet voldoen aan de wettelijke samenlevingseis

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot (stiefouder)adoptie. Verzoekers, bestaande uit een man en de moeder van de jongmeerderjarige, hebben verzocht om de adoptie van de jongmeerderjarige door de man, die sinds 2010 de levensgezel van de moeder is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 1:227, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde eis van een samenleving van minimaal drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De wetgever heeft deze eis gesteld om de bestendigheid van de relatie tussen de ouder en de aspirant-adoptiefouder te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker en de moeder pas sinds januari 2020 weer samen op hetzelfde adres staan ingeschreven, terwijl het verzoek op 13 augustus 2020 is ingediend. Dit betekent dat er strikt genomen niet is voldaan aan de wettelijke eis van een aaneengeschakelde samenleving van drie jaar.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoekers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen die de bestendigheid van hun relatie zouden onderbouwen. De vader van de jongmeerderjarige heeft zich gerefereerd aan het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, maar heeft zich verzet tegen de ontheffing van het ouderlijk gezag en de adoptie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de jongmeerderjarige niet gediend zijn met de adoptie door de verzoeker, gezien de niet-bestendige relatie tussen de moeder en de verzoeker. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken tot adoptie, het gezag en de benoeming van een bijzondere curator afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 15 december 2021
Zaaknummer: C/03/281467 / FA RK 20-3053
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven:
[verzoeker] ,
verzoeker (ter zake het verzoek betreffende de adoptie)
,verder te noemen: [verzoeker] ,
en
[verzoekster] ,
verzoekster (ter zake het verzoek betreffende het gezag), verder te noemen: de moeder,
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
hierna samen ook te noemen: verzoekers,
advocaat mr. A.S. van Gans, kantoorhoudend te Maastricht,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[jongmeerderjarige] ,
verder te noemen: [jongmeerderjarige] ,
wonend op een geheim adres in het arrondissement Limburg,
advocaat mr. A.S. van Gans, kantoorhoudend te Maastricht,
en
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Mestrini, kantoorhoudend te Heerlen.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost-Nederland, Locatie Maastricht (hierna te noemen: de raad), door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 augustus 2020;
  • de brief van 2 september 2020 van de raad, waarbij is meegedeeld dat besloten is om de zaak in onderzoek te nemen;
  • de F9-formulieren van verzoekers van 29 september 2020 en 5 oktober 2020;
  • de brief van 16 april 2021 van de raad en het daarbij gevoegde rapport van de raad van 16 april 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 26 april 2021;
  • het F9-formulier van verzoekers, met bijlagen, van 21 november 2021;
  • de mondelinge behandeling van 23 november 2021 waar zijn verschenen:
- [verzoeker] en de moeder, bijgestaan door mr. Van Gans;
- [jongmeerderjarige] ;
- mr. Mestrini.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

[jongmeerderjarige] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren uit de affectieve relatie van de moeder en de vader. De ambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen heeft op [geboortedatum] een geboorteakte van [jongmeerderjarige] opgemaakt onder aktenummer 1S1115. De vader heeft [jongmeerderjarige] erkend, waarbij de geslachtnaam van [jongmeerderjarige] niet is gewijzigd. Van deze erkenning is op 26 september 2002 een akte van erkenning opgemaakt met nummer 1304 en op [geboortedatum] is een latere vermelding betreffende erkenning als vervolgblad 1, ref.
1S1115/2002 aan genoemde geboorteakte toegevoegd.
De moeder en de vader zijn op 7 september 2005 te Sittard-Geleen met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 28 januari 2009 van de voormalige rechtbank Maastricht is de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2009 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
Op [geboortedag] 2020 is [jongmeerderjarige] meerderjarig geworden. Tot aan de meerderjarigheid van [jongmeerderjarige] waren de moeder en de vader belast met het gezag over haar.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
Verzoekers hebben verzocht:
I. mr. S. Bremen, advocaat, kantoorhoudend te Landgraaf, te benoemen tot bijzondere curator om [jongmeerderjarige] te vertegenwoordigen ter zake het verzoek van de moeder en [verzoeker] ;
II. de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over [jongmeerderjarige] ;
III. de adoptie uit te spreken van [jongmeerderjarige] door [verzoeker] .
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoeken in het verzoekschrift het navolgende gesteld.
[verzoeker] is sinds 2010 de levensgezel van de moeder. [verzoeker] en de moeder hebben in de periode 2012 tot heden met enkele onderbrekingen samengewoond en (onder andere) [jongmeerderjarige] verzorgd en opgevoed. Uit de overgelegde gegevens uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de moeder en [verzoeker] vanaf 26 april 2012 tot 13 oktober 2014 hebben samengewoond op het adres [adres 1] te [woonplaats 3] en vanaf 1 januari 2020 tot op de dag van indiening van het verzoekschrift op het adres [adres 2] te [woonplaats 1] . Voorts blijkt dat [jongmeerderjarige] bij de moeder en [verzoeker] heeft gewoond van 26 april 2012 tot 13 oktober 2014. Zij is in de periode vanaf 2009 verzorgd en opgevoed door de moeder en [verzoeker] .
[jongmeerderjarige] heeft in de periode 2009 tot 2012 sporadisch en zeer problematisch contact gehad met de vader. Sedert 2012 heeft zij geen contact meer met hem. Herhaaldelijk hebben [jongmeerderjarige] en haar zussen teleurstellingen moeten verwerken omdat de vader tegenover de moeder contact met [jongmeerderjarige] en haar zussen opeiste, maar vervolgens niet kwam opdagen als daarover een afspraak was gemaakt of hij al na zeer korte tijd de kinderen weer terugbracht, daarbij de kinderen verwijtend dat deze onmogelijk zouden zijn. Voorts heeft de vader ook geen enkele financiële bijdrage geleverd aan de verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] . [jongmeerderjarige] stelt dat de vader zijn plicht inzake de verzorging en opvoeding op grove wijze heeft verwaarloosd en dat zij niets (meer) te verwachten heeft van de vader in zijn rol als vader en (mede)opvoeder en (mede)verzorger. Gezien de wijze waarop de vader zijn rol als vader (juist geen) inhoud heeft gegeven en [verzoeker] zich juist zonder daartoe verplicht te zijn als verzorger en opvoeder heeft opgesteld, wenst [jongmeerderjarige] dat [verzoeker] haar als ouder adopteert. [verzoeker] was blij verrast met het verzoek van [jongmeerderjarige] en werkt daaraan graag mee door een verzoek tot (stiefouder) adoptie in te dienen. Aangezien de moeder en de vader in 2005 zijn gehuwd, heeft de vader op het moment van indiening van dit verzoek nog (met de moeder) het (gezamenlijk) ouderlijk gezag. Aangezien een voorwaarde voor adoptie is dat de andere ouder het eenhoofdig gezag heeft (althans dat er geen sprake meer is van twee ouders met ouderlijk gezag) verzoekt de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over [jongmeerderjarige] , waarna vervolgens [verzoeker] verzoekt [jongmeerderjarige] te adopteren. Aangezien de belangen van [jongmeerderjarige] strijdig (kunnen) zijn met de belangen van de vader als vader wordt tevens verzocht een bijzondere curator voor [jongmeerderjarige] te benoemen.
3.2.
De vader heeft zich gerefereerd met betrekking tot het verzoek tot benoeming van de bijzondere curator. De vader heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de moeder in het verzoek tot ontheffing van de vader uit het ouderlijk gezag dan wel dat verzoek af te wijzen, en [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot stiefouderadoptie dan wel dat verzoek af te wijzen.
De vader heeft in zijn verweerschrift het navolgende gesteld.
De vader refereert zich met betrekking tot het verzoek om mr. S. Bremen tot bijzondere curator te benoemen, hoewel de vader van mening is dat een bijzondere curator enkel voor een minderjarige kan worden benoemd.
Voor zover de vader weet is de relatie van de moeder en [verzoeker] inmiddels verbroken en wonen zij niet meer samen. Bovendien woont [jongmeerderjarige] inmiddels op zichzelf. Uit de overgelegde gegevens uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de moeder en [verzoeker] in 2014 hebben samengewoond. Tevens blijkt echter dat [verzoeker] in 2016 is ingeschreven op de [adres 2] , terwijl de moeder woonachtig is gebleven op de [adres 3] . Pas in januari 2020 is de moeder eveneens ingeschreven op de [adres 2] . Gezien het vorenstaande wordt niet voldaan aan het vereiste uit artikel 1:277, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), namelijk dat er sprake moet zijn van samenleving door [verzoeker] en de moeder “tenminste drie aaneengesloten jaren voorafgaande aan de indiening van het verzoek”. De vader stelt zich dan ook op het standpunt dat [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ook met betrekking tot het verzoek tot het gezag stelt de vader zich primair op het standpunt dat er sprake is van niet-ontvankelijkheid, omdat [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is en partijen geen gezag meer over haar uitoefenen. Voor zover de rechtbank zou bepalen dat verzoekers in hun verzoek wel ontvankelijk zijn, stelt de vader zich op het standpunt dat niets wordt gesteld omtrent de reden waarom wijziging van het gezag in [jongmeerderjarige] belang zou zijn. Het is niet zo dat de vader naar de kinderen toe geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen. Met betrekking tot het contact tussen de vader en de kinderen heeft de vader zich buiten spel gezet gevoeld. De vader heeft met [jongmeerderjarige] in 2018 voor het laatst contact gehad. Met haar zus [naam zus] heeft de vader geregeld contact. De vader is niet in staat geweest de kinderalimentatie te voldoen, gezien zijn inkomenspositie en schuldenlast. De vader wil niets liever dan iets betekenen voor [jongmeerderjarige] en er voor haar zijn. De vader is echter bang iets verkeerd te doen. Daarbij speelt een rol dat de vader heeft ervaren dat de moeder het hem niet gunt contact te hebben met [jongmeerderjarige] . De vader ziet adoptie van [jongmeerderjarige] door [verzoeker] als een ingrijpende maatregel, doordat bij toewijzing de familierechtelijke band tussen de vader en [jongmeerderjarige] wordt verbroken. De vader is van mening dat stiefouderadoptie niet in het belang van [jongmeerderjarige] is. De vader stelt zich op het standpunt dat [jongmeerderjarige] wel degelijk iets van hem te verwachten heeft. Hij wil zijn rol als vader van [jongmeerderjarige] invulling geven. Er is niet voldaan aan de vereisten uit artikel 1:227 lid 3 BW en artikel 1:228 BW, zodat het verzoek tot stiefouderadoptie afgewezen dient te worden. Ook al heeft de vader enige jaren minder invulling kunnen geven aan zijn rol als ouder, dit betekent niet dat er sprake is van grove verwaarlozing.
3.3.
Ter zitting zijn de standpunten van [verzoeker] en de vader nog nader toegelicht en zijn ook de moeder en [jongmeerderjarige] gehoord.
Op de door partijen over en weer betrokken stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling ingaan.

4.De visie van de raad

De raad heeft in genoemd rapport van 16 april 2021 geadviseerd het verzoek tot adoptie toe te wijzen. De raad is van mening dat [jongmeerderjarige] redelijkerwijs weinig tot niets meer te verwachten heeft van de vader. Te meer nu de vader zelf aan de raad te kennen heeft gegeven hier, mede vanuit zelfbescherming, niet meer in te kunnen dan wel te willen investeren. De raad ziet een vader die lijkt te berusten in de ontstane situatie, waarbij er reeds jarenlang geen contact is met [jongmeerderjarige] . [jongmeerderjarige] kan het gemis van de emotionele binding met de vader goed beargumenteren, mede vanuit eigen opgedane ervaringen met de vader in het verleden. De raad constateert samen met [jongmeerderjarige] en de vader dat er sprake is van een ernstig geschaad vertrouwen in elkaar. De raad acht de stiefouderadoptie in het kennelijk belang van [jongmeerderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
De bijzondere curator
Het verzoek ter zake de benoeming van een bijzondere curator is ter zitting ingetrokken. Dit verzoek kan derhalve niet meer worden onderzocht en zal worden afgewezen.
5.2.
. Het gezag
5.2.1.
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat [jongmeerderjarige] nog minderjarig was op het tijdstip van het indienen van het verzoek ter zake het gezag en het verzoek tot stiefouderadoptie. Het verzoek met betrekking tot het gezag kan volgens de moeder voor zover het ziet op de periode dat [jongmeerderjarige] minderjarig was, worden behandeld en de beslissing daarop is van belang bij de beoordeling van het verzoek tot stiefouderadoptie.
5.2.2.
Van de zijde van de vader is ter zitting gesteld dat er sprake is van niet-ontvankelijkheid, omdat [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is en partijen geen gezag meer over haar uitoefenen.
5.2.3.
Op grond van artikel 1:253n, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek ( verder te noemen: BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:252, lid 1, BW beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
In artikel 1:245, lid 1, BW is bepaald dat minderjarigen onder gezag staan. Ten tijde van indiening van de verzoeken was [jongmeerderjarige] nog minderjarig, zodat de moeder op dat moment ontvankelijk was in haar verzoek. Nu [jongmeerderjarige] gedurende de procedure meerderjarig is geworden, is er inmiddels geen sprake meer van enig gezag. Om die reden staat de adoptievoorwaarde betreffende het gezag, zoals vermeld in artikel 1:228 BW niet (langer) aan een eventuele toewijzing van het adoptieverzoek in de weg. Dit alles maakt dat het verzoek met betrekking tot het ouderlijk gezag bij gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
5.3.
De adoptie
5.3.1.
Op grond van artikel 1:227, lid 1, BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Twee personen tezamen kunnen geen verzoek tot adoptie doen, indien zij krachtens artikel 41 geen huwelijk zouden mogen aangaan of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zouden mogen aangaan.
5.3.2.
Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd aangegeven dat het verzoek tot adoptie wordt gedaan door de moeder en de man. De moeder is echter al juridisch ouder van [jongmeerderjarige] . De wet biedt niet de mogelijkheid dat de moeder een verzoek tot adoptie door [verzoeker] doet. Daarom zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
5.3.3.
In het geval van een partneradoptie, waarvan sprake is als de echtgenoot, de geregistreerde partner of de andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, gelden specifieke voorwaarden.
Zo kan een verzoek daartoe ingevolge artikel 1:227, lid 2, BW slechts worden gedaan indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Deze voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder.
Verder is ingevolge artikel 1:228, lid 1, onder f BW een voorwaarde voor adoptie dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed. Indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden.
5.3.4.
[verzoeker] en de moeder hebben ter zitting gesteld dat zij sinds 2010 tot heden, met enkele onderbrekingen, grotendeels hebben samengewoond en [jongmeerderjarige] samen hebben verzorgd en opgevoed. Hetgeen in de basisregistratie personen staat vermeld, komt volgens hen niet (helemaal) overeen met de feitelijke situatie. [verzoeker] heeft gesteld dat hij en de moeder vanwege financiële problemen op andere adressen stonden ingeschreven en dat hij ongeveer drie dagen per week in zijn eigen woning verbleef en de andere dagen bij de moeder verbleef. De moeder heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat zij en [verzoeker] in 2016 zijn gescheiden maar wel partners zijn gebleven en dat zij voor de echtscheiding niet (altijd) hebben samengewoond omdat [verzoeker] nog wat zaken met betrekking tot zijn vorige relatie diende te regelen en omdat zij hadden besloten dat dat het beste voor de kinderen was. De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat zij en [verzoeker] in januari 2020 weer zijn gaan samenwonen. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat uit de jurisprudentie blijkt dat de samenlevingstermijn van drie jaren, zoals vermeld in artikel 1:227, lid 2, BW, geen harde eis is en dat er in de Memorie van toelichting (kamerstukken II, 30551, nummer 3, pagina 3) is vermeld dat er een zekere mate van bestendigheid van de relatie moet blijken. Die bestendigheid blijkt in de onderhavige zaak niet uit de Basisregistratie Personen, maar wel uit de feiten en omstandigheden. Daaruit blijkt, anders dan uit de Basisregistratie Personen, ook dat partijen voorafgaande aan het indienen van het adoptieverzoek ten minste één jaar samen voor [jongmeerderjarige] hebben gezorgd. De verzorging van een (destijds) 17-jarige houdt bovendien iets anders in dan de verzorging van een heel jong kind en ziet meer op het faciliteren van dingen.
5.3.5.
Van de zijde van de vader is vervolgens ter zitting gesteld dat niet wordt voldaan aan het samenlevingsvereiste van artikel 1:227, lid 2, BW en het verzorgingsvereiste van artikel 1:228, lid 1, onder f, BW. Er zijn twijfels over de samenwoning van [verzoeker] en de moeder, er zijn diverse adreswisselingen geweest en [jongmeerderjarige] heeft ook nog bij haar oma gewoond. Dit maakt dat er geen sprake is van bestendigheid van de relatie tussen de moeder en [verzoeker] .
5.3.6.
De rechtbank overweegt dat uit de Basisregistratie Personen volgt dat [verzoeker] en de moeder met elkaar gehuwd zijn geweest en dat dat huwelijk op 15 februari 2016 door inschrijving van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand is ontbonden.
Uit de Basisregistratie Personen volgt verder dat zij van 22 juli 2011 tot 1 september 2011, ( [adres 4] , [woonplaats 4] ) en van 26 april 2012 tot 13 oktober 2014 ( [adres 1] [woonplaats 3] ) op hetzelfde adres stonden ingeschreven, en dat zij vanaf 1 januari 2020 tot heden ( [adres 2] , [woonplaats 1] ) op hetzelfde adres staan ingeschreven. Tevens volgt uit de Basisregistratie Personen dat [jongmeerderjarige] van 22 juli 2011 tot 1 september 2011 ( [adres 4] , [woonplaats 4] ), van 26 april 2012 tot 13 oktober 2014 ( [adres 1] [woonplaats 3] ) en vanaf 1 augustus 2020 tot 27 augustus 2020 ( [adres 2] , [woonplaats 1] ) op hetzelfde adres als [verzoeker] en de moeder stond ingeschreven.
Nu is gebleken dat de moeder en [verzoeker] pas sinds 1 januari 2020 weer samen op hetzelfde adres staan ingeschreven en het verzoek is ingediend op 13 augustus 2020 staat daarmee vast dat strikt genomen niet is voldaan aan de in artikel 1:227, lid 2, BW neergelegde eis van een samenleving van minimaal drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek. Een redelijke wetsuitleg leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Uit de wettelijke vereisten voor adoptie vloeit voort dat partneradoptie is gericht op het opgroeien van het kind in het gezin van de ouder en de aspirant adoptiefouder. Met de eis van de minimum samenlevingstermijn heeft de wetgever het oog gehad op de bestendigheid van de relatie tussen de ouder en de aspirant adoptiefouder. De vereiste samenlevingstermijn dient ertoe zekerheid te hebben dat er sprake is van een bestendige relatie (Memorie van Toelichting, kamerstukken II, 30551, nummer 3, pagina 3). [verzoeker] heeft ter zitting gesteld dat die bestendigheid in de onderhavige zaak blijkt uit de feiten en omstandigheden, echter hij heeft die feiten en omstandigheden ter zitting niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De rechtbank neemt in aanmerking dat er, zoals ook uit de Basisregistratie Personen volgt, bij de moeder, [verzoeker] en [jongmeerderjarige] veel adreswisselingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn de moeder en [verzoeker] in 2016 gescheiden en hebben zij ter zitting aangegeven dat zij voor de scheiding, om hen moverende redenen, niet altijd op hetzelfde adres ingeschreven stonden en niet altijd samenwoonden c.q. op hetzelfde adres verbleven. De moeder heeft verder aangegeven dat zij en [verzoeker] na hun scheiding in 2016 pas in januari 2020 weer zijn gaan samenwonen. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast is komen te staan dat sprake is van voornoemde bestendigheid, zodat niet voorbij kan worden gegaan aan de wettelijk voorgeschreven driejaarstermijn van samenleving.
Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat, anders dan uit de Basisregistratie Personen volgt, uit de feiten en omstandigheden eveneens blijkt dat partijen voorafgaande aan de indiening van het verzoek samen tenminste één jaar voor [jongmeerderjarige] hebben gezorgd, overweegt de rechtbank dat zulks niet vaststaat en niet aannemelijk is. [jongmeerderjarige] stond in 2020 maar zeer kort (nog geen maand) op hetzelfde adres als [verzoeker] en de moeder ingeschreven, en [jongmeerderjarige] heeft ter zitting aangegeven dat zij in 2020 ook een periode bij haar oma stond ingeschreven en daar de ene helft van de tijd woonde en de andere helft van de tijd bij [verzoeker] en de moeder woonde.
Overigens, of sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot het voorbijgaan aan de eis van de verzorgingstermijn als bedoeld artikel 1: 228, lid 1, onder f, BW en of aan de overige in de artikelen 1:227 en 1:228 neergelegde vereisten voor adoptie is voldaan, behoeft niet te worden onderzocht, reeds omdat niet is voldaan aan het in artikel 1:227, lid 2, BW bepaalde. Gelet op al het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek ter zake de adoptie;
6.2.
wijst de verzoeken ter zake de bijzondere curator, het gezag en de adoptie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 15 december 2021.
SV
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.