ECLI:NL:RBLIM:2021:9570

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/03/298396 / KG ZA 21-404
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot rectificatie jegens Bureau Jeugdzorg en gezinsvoogden in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder, aangeduid als [eiseres], en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, samen met twee gezinsvoogden, aangeduid als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De moeder vorderde rectificatie van uitlatingen die door Bureau Jeugdzorg en de gezinsvoogden waren gedaan, waarin zij beschuldigd werd van ouderverstoting ten opzichte van haar kinderen. De kinderen waren sinds januari 2020 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en waren in augustus 2020 uit huis geplaatst.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de moeder niet toewijsbaar zijn. De rechter oordeelde dat Bureau Jeugdzorg niet onrechtmatig handelde door de term 'ouderverstoting' te gebruiken, en dat de moeder niet voldoende bewijs had geleverd dat de uitlatingen onrechtmatig waren. De rechter benadrukte dat de beoordeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen aan de kinderrechter is voorbehouden, en dat de vorderingen van de moeder niet gericht waren op het aanvechten van deze maatregelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de moeder afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij, die zijn begroot op € 2.191,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/298396 / KG ZA 21-404
Vonnis in kort geding van 16 december 2021
in de zaak van
mevrouw
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaten: mrs. C.A. Offermans en A.W.M. Mans,
tegen
1. de gecertificeerde instelling
STICHING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Roermond,
2. [gedaagde sub 2] ,
3. [gedaagde sub 3] ,
beiden woonplaats kiezende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. I.J.M. Gelissen.
Partijen worden hierna [eiseres] en BJZ c.s. genoemd.
Gedaagden worden afzonderlijk Bureau Jeugdzorg, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 – 31);
  • de akte overlegging aanvullende producties (32 – 37) van [eiseres] ;
  • de aanvullende producties 38 van [eiseres] ;
- de brief en akte overlegging producties 1 – 14 van BJZ c.s.;
- de aanvullende productie 15 van BJZ c.s.;
  • de mondelinge behandeling van 2 december 2021;
  • de pleitnota van de advocaten van [eiseres] ;
  • de pleitnota van de advocaat van BJZ c.s.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en haar ex-partner [de vader] (hierna: de vader) zijn ouders van de volgende minderjarige kinderen (hierna: de kinderen):
- [kind 1] ;
- [kind 2] ;
- [kind 3] .
2.2.
De kinderen zijn door de kinderrechter – op verzoek van de vader – sinds 3 januari 2020 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg. Vervolgens is er op 10 augustus 2020 een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderen verblijven sindsdien in een gezinshuis in [plaats] .
2.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn als gecertificeerd professional werkzaam bij Bureau Jeugdzorg. Zij zijn in de hoedanigheid van gezinsvoogden betrokken bij de kinderen.
2.4.
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn inmiddels tot 3 januari 2022 verlegnd. In verband met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en aanverwante kwesties hebben tot op heden diverse procedures plaatsgevonden. Deze procedures hebben geresulteerd in beschikkingen van de Rechtbank Limburg van respectievelijk 19 augustus 2020, 19 oktober 2020, 5 november 2020, 24 december 2020, 6 mei 2021 en 24 juni 2021 en van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 september 2020, 19 november 2020, 24 december 2020, 29 april 2021 en 7 oktober 2021.
2.5.
[eiseres] heeft tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tweemaal klachten ingediend bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Deze klachten zijn bij dit tuchtcollege nog in behandeling.
2.6.
Bureau Jeugdzorg heeft de kinderen bij hulpverleningsinstantie Plinthos aangemeld voor onderzoek en behandeling.
2.6.1.
In een verslag van 28 december 2020 schrijft Plinthos (op pagina 7):
“(…) Bij de kinderen is er bij start zorg sprake van ouderverstoting, de kinderen verstoten vader. Zij weigeren structureel in contact te treden met vader. Ze verstoten vader in die zin van het woord. (…)
(…) De negatieve consequenties van ouderverstoting voor de kinderen zoals eerder beschreven te weten:
- Een stressvolle omgeving, waarmee het kind langdurig in aanraking komt en wordt belast rond en na een scheiding heeft aantoonbaar negatieve gevolgen voor de hersenontwikkeling van het kind.
- Problemen met realiteitszin, zelfvertrouwen, zelfbeeld, relaties en autoriteit.
- Algemene problemen met sociaal emotionele en identiteitsontwikkeling.
- Ontwikkeling van eigen psychische problemen / ziektebeelden (depressie, angsten, waanideeen, ed) en persoonlijkheidsstoornissen.
- Compenserend gedrag bij oudere kinderen door overmatig middelengebruik.
Ziet Plinthos niet in de gehele omvang aanwezig zijn de kinderen. (…)”
2.6.2.
In een verslag van oktober 2021 schrijft Plinthos:
“(…) De vraag vanuit BJZ of er sprake is van ouderverstoting bij de kinderen, welke veroorzaakt is door moeder hebben wij vanuit Plinthos afgelopen jaar vanuit verschillende invalshoeken bekeken.
(…)
Gezien bovenstaande kan er ons inziens niet gesproken worden van actieve ouderverstoting door moeder. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, BJZ c.s. te veroordelen:
primair
I. in iedere lopende of toekomstige gerechtelijke procedure betreffende de minderjarige kinderen: [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2011 in [plaats] , [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in [plaats] en [kind 3] , geboren op [geboortedag] 2014 in [plaats] , waarin door BJZ c.s. een standpunt ter zake ouderverstoting is of wordt ingenomen, een kopie van dit vonnis en van het deskundigenrapport van Plinthos d.d. oktober 2021 aan de rechter over te leggen,
begeleid door de volgende tekst:
“RECTIFICATIE
Stichting Bureau Jeugdzorg alsook de gecertificeerde professionals [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben in het verzoekschrift dd ……… en nadien onrechtmatig gehandeld door, betreffende de minderjarige kinderen: [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2011 in [plaats] , [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in [plaats] en [kind 3] , geboren op [geboortedag] 2014 in [plaats] , het standpunt in te nemen en te handhaven dat sprake is van ouderverstoting aan de zijde van mevrouw [eiseres] . Dat had zij niet mogen doen zonder voldoende onderbouwing van haar standpunt, des te meer nu een schriftelijke rapportage van Plinthos dd ……… beschikbaar was waarin een kinderpsycholoog, een psychiater, een trauma- en systeemtherapeut en een ……… tot een tegengesteld standpunt zijn gekomen.
De voorzieningenrechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats [plaats] , heeft Stichting
Bureau Jeugdzorg alsook de gecertificeerde professionals [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op vordering van de moeder van de minderjarige kinderen bij vonnis in kort geding dd ……… veroordeeld om deze rectificatie schriftelijk in het geding te brengen, vergezeld van het vonnis in kort geding en genoemde Plinthos rapportage, in iedere lopende en toekomstige procedure waarin door haar betreffende die minderjarige kinderen een standpunt terzake ouderverstoting is of wordt ingenomen”;
- waar het lopende procedures betreft: in een brief aan de rechter, binnen twee werkdagen
na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
- waar het toekomstige procedures betreft: in haar eerste processtuk of per brief, niet later
dan bij het innemen van dat standpunt;
II. uiterlijk binnen 48 uur na wijzen van vonnis per e-mail aan [eiseres] een bericht te sturen met daarin de navolgende tekst, althans een vergelijkbare in goede justitie te bepalen tekst:
“RECTIFICATIE
Stichting Bureau Jeugdzorg alsook de gecertificeerde professionals [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben in het verzoekschrift dd ……… en nadien onrechtmatig gehandeld door, betreffende de minderjarige kinderen: [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2011 in [plaats] , [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2012 in [plaats] en [kind 3] , geboren op [geboortedag] 2014 in [plaats] , het standpunt in te nemen en te handhaven dat u zich schuldig maakt aan ouderverstoting. Dat hadden wij niet mogen doen zonder voldoende onderbouwing van ons standpunt, des te meer nu een schriftelijke rapportage van Plinthos dd ……… beschikbaar was waarin een kinderpsycholoog, een psychiater, een trauma- en systeemtherapeut en een ……… tot een tegengesteld standpunt zijn gekomen.
Met deze rectificatie bieden wij onze welgemeende excuses aan voor deze onterechte beschuldiging”;
III. BJZ c.s. te verbieden in afwijking van het deskundigenoordeel van Plinthos en zonder nadere onderbouwing, [eiseres] in het vervolg te beschuldigen van ouderverstoting en
BJZ c.s. te verbieden om actieve ouderverstoting, met [eiseres] als actieve ouderverstoter
nog te vermelden in processtukken, andere schriftelijke stukken en mondelinge uitlatingen;
IV. BJZ c.s. te gebieden gedurende de tijd dat zij zijn belast met het uitvoeren van de
kinderbeschermingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 3.2 Jeugdwet te doen aan
waarheidsvinding zoals artikel 3.3 Jeugdwet voorschrijft en een duidelijk onderscheid te
maken tussen vaststaande feiten en morele en persoonlijke interpretaties zoals ook
voorgeschreven door de geldende gedragsregels;
V. tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere overtreding van het
hierboven gevorderde;
VI. BJZ c.s. te veroordelen in de proceskosten (waaronder ook de (na)kosten en rente) van onderhavige procedure;
subsidiair
VII. iedere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie wenselijk acht.
3.2.
BJZ c.s. voeren verweer.
3.3.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

het verzoek tot behandeling achter gesloten deuren

4.1.
BJZ c.s. hebben verzocht om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. [eiseres] heeft daartegen verweer gevoerd.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft – nadat partijen hun standpunten op dit punt ter zitting hebben toegelicht – bepaald dat (de rest van) de zitting achter gesloten deuren plaats dient te vinden. De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
4.3.
Artikel 27 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de zitting openbaar is, maar dat de rechter evenwel gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen kan bevelen. De rechter kan dat – onder meer – bepalen indien de belangen van minderjarigen dit eisen. In zaken betreffende minderjarigen zal behandeling met gesloten deuren al snel aangewezen kunnen zijn.
4.4.
Deze zaak speelt zich af tegen de achtergrond van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De voorzieningenrechter ontkomt er bij de behandeling van deze zaak niet aan om daarover te spreken en om mede over de minderjarigen te spreken. Het spreken over ‘de kinderen’ in algemene termen maakt het onmogelijk om deze zaak inhoudelijk goed te behandelen, te meer gelet op de stellingen die [eiseres] inneemt. Daarom bestaat grond om over te gaan tot bescherming van de belangen van de minderjarigen en te bepalen dat de mondelinge behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt.
de vorderingen
4.5.
[eiseres] vordert rectificatie van door BJZ c.s. gedane uitlatingen, een verbod om af te wijken van het deskundigenoordeel van Plinthos, een verbod om (zonder nadere onderbouwing) [eiseres] te beschuldigen van ouderverstoting en een gebod om te doen aan waarheidsvinding.
ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]
4.6.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in persoon gedagvaard. Uit de stellingen van [eiseres] leidt de voorzieningenrechter af dat de verwijten die [eiseres] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] maakt zien op de uitoefening van hun beroep als gecertificeerd professionals.
4.7.
[eiseres] heeft niet betwist dat – zoals BJZ c.s. hebben aangevoerd – [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in loondienst zijn bij Bureau Jeugdzorg en evenmin betwist dat voor zover zij handelen in hoedanigheid van werknemer van Bureau Jeugdzorg, dat handelen aan Bureau Jeugdzorg als werkgever dient te worden toegerekend. Uit hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd kan de voorzieningenrechter geen feiten of omstandigheden afleiden die kunnen leiden tot de conclusie dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] buiten hun hoedanigheid van gecertificeerd professional onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voorshands aannemelijk is dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet in persoon civielrechtelijk door [eiseres] kunnen worden aangesproken terzake hetgeen zij hen verwijt. De vordering jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dient reeds daarom te worden afgewezen.
ten aanzien van Bureau Jeugdzorg
4.9.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of de vorderingen ten aanzien van Bureau Jeugdzorg toewijsbaar zijn. Daarbij zal – waar nodig – het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan de orde komen.
4.10.
Uit de dagvaarding en de nadere toelichting ter mondelinge behandeling volgt dat [eiseres] aan haar vorderingen enkel ten grondslag legt dat Bureau Jeugdzorg onrechtmatig jegens haar handelt door – in tegenstelling tot de bevindingen van Plinthos – [eiseres] te beschuldigen van ouderverstoting. Hoewel in de dagvaarding en ter mondelinge behandeling ook andere geschilpunten tussen [eiseres] en Bureau Jeugdzorg aan de orde zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter die daarom buiten beschouwing laten. [eiseres] heeft aangevoerd dat het niet haar bedoeling is om in het kader van dit kort geding de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing aan te vechten. Naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft in dat kader inmiddels – te weten op 8 december 2021, op een moment gelegen tussen de mondeling behandeling in dit kort geding en de uitspraak in dit kort geding – een zitting bij de kinderrechter plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal zich dus beperken tot de vraag of Bureau Jeugdzorg onrechtmatig handelt door [eiseres] te beschuldigen van ouderverstoting. Uit de vordering en de toelichting daarop volgt dat onder ‘het beschuldigen van’ ook begrepen dient te worden het hanteren van een werkhypothese op dat vlak en het enkele gebruik van woord ten opzichte van [eiseres] (als actieve ouderverstoter).
4.11.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze vordering in kort geding slechts kan worden toegewezen indien het voorshands aannemelijk is dat een rechter in een bodemzaak deze vordering zal toewijzen.
4.12.
Ten aanzien van het gevorderde sub I, II, III en V volgt het spoedeisend belang van [eiseres] uit de aard van de vorderingen, te weten het beëindigen of voorkomen van (vermeend) onrechtmatig handelen. Bureau Jeugdzorg heeft gemotiveerd betwist dat de rapportage van Plinthos, waarop [eiseres] een beroep doet, hét deskundigenoordeel is waar het in het kader van de procedure(s) met betrekking tot de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing – enkel en alleen – om draait. Bureau Jeugdzorg heeft aangevoerd dat het rapport van Plinthos in die procedure(s) een rol speelt, maar dat er in bredere context sprake is van hulpverlening en dat er vanuit meerdere invalshoeken naar de problematiek wordt (en kan worden) gekeken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Bureau Jeugdzorg dat door middel van de door haar overgelegde producties (in het bijzonder de producties 11, 12 en 14) voldoende heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter herhaalt dat het in het kader van dit geding niet de bedoeling is om te treden in de toetsing van de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Die toetsing dient door de kinderrechter te worden uitgevoerd, waarbij zowel de rapportage van Plinthos als de overige relevante gezichtspunten aan de orde kunnen worden gesteld. De vraag is of Bureau Jeugdzorg onrechtmatig handelt door het hanteren van de term ouderverstoting ten aanzien van [eiseres] . Op basis van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin het gebruik van deze term door Bureau Jeugdzorg als onrechtmatig jegens [eiseres] dient te worden aangemerkt. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
4.13.
Ten opzichte van het sub IV oordeelt de voorzieningenrechter dat [eiseres] geen belang heeft gesteld bij toewijzing van het aldaar gevorderde, dat er in de kern op neerkomt dat Bureau Jeugdzorg voldoet aan het bepaalde in artikel 3.3 Jeugdwet. De vordering komt neer op een gebod aan Bureau Jeugdzorg om aan een voor haar geldende wettelijke verplichting te voldoen en is daarmee dusdanig algemeen dat zij reeds daarom niet toewijsbaar is.
4.14.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van BJZ c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.524,00
Totaal € 2.191,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van BJZ c.s. tot op heden begroot op € 2.191,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: PB